beenderstelsel-anatomie PDF

Title beenderstelsel-anatomie
Author hannelore slegers
Course Anatomie & Fysiologie - deel 2
Institution Thomas More
Pages 63
File Size 4.5 MB
File Type PDF
Total Downloads 66
Total Views 171

Summary

deel 2 - beenderen en gewrichten...


Description

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A Inleiding  Het beenderstelsel omvat: - Bot - Kraakbeen - Gewrichten - Banden - Ander bindweefsel  Het beenderstelsel (skelet) heeft 5 belangrijke functies: - Ondersteuning van het lichaam (tegen zwaartekracht) - Opslag (calcium, fosfor en vet) - Bloedcelproductie (in rood beenmerg) - Bescherming zachte inwendige organen - Hefboomwerking voor spierbewegingen Beenderen worden ingedeeld aan de hand van hun vorm en structuur  Bot (beenweefsel) bevat: - Gespecialiseerde cellen  2% van botgewricht - Sterke buigzame matrix  calciumfosfaatkristallen en collageenvezels  Elk bot heeft zijn specifieke vorm en typische uitwendige kenmerken - Elk detail op een bot vertelt een verhaal  dit heeft te maken met (re)modellering met betrekking tot de functie of belasting van het bot  Macroscopische kenmerken van de botten: - Lange botten (dijbeen - Korte botten (handwortel-beentjes) - Platte botten (ribben) - Onregelmatige botten (ruggenwervels)

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

Macroscopische kenmerken van beenderen  206 beenderen  menselijk lichaam  4 typen beenderen - Lang - Kort - Plat - Onregelmatig  Lange beenderen - Zijn langer dan breed, bij korte beenderen ongeveer gelijk - Voorbeelden hiervan  beenderen van de ledematen, arm, dij  Platte beenderen - Ossa parietalia van de schedel, ribben en de schouderbladen  dun in verhouding breed  Onregelmatige beenderen - Ingewikkelde vorm, niet gemakkelijk in een andere categorie past - Voorbeelden hiervan  wervels van de wervelkolom en enkele schedelbeenderen Bouw van een lang been  Centrale lange schaft of diafyse met aan weerzijden een breder gewrichtsuiteinde of epifyse  Tussen de diafyse en de epifyse komt een overgangszone voor  de metafyse: - Bij jonge beenstukken komt hier de groeikraakbeenschijf of metafysairschijf voor  lengtegroep van bot  De diafyse bestaat uit een compact beenmanchet, die naar het midden overgaat in spongieus been, dat de mergholte omsluit - Gevuld met reticulair bindweefsel (vervetting op volwassen leeftijd)

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A  Het compacte been (compacta) van de diafyse heeft een speciale opbouw: - De beenlamellen hebben zich circulair, -lamel per lamel- afgezet rondom een centraal bloedvat dat in de lengterichting van het been verloopt - Zo bekomen we typische zuilen, de zuilen van Havers of osteonen genoemd

 Op de plaatsen waar het beenstuk met andere beenstukken articuleert is het bekleed met hyalien kraakbeen of gewrichtskraakbeen  Aan de buitenzijde is het bot, behalve op de gewrichtsvlakken, bekleed met het beenvlies of periosteum, het heeft meerder functies: - Voeding  door zijn bloedvaten - Diktegroei  door aanzetten van nieuw been - Gevoelsfuncties  door pijnreceptoren - Herstelfunctie  vorming van callus na fractuur  Beenmerg - Bij volwassenen bestaan er 2 soorten beenmerg  Rood  Geel -

Rood beenmerg  Actieve beenmerg dat instaat voor de voortdurende aanmaak van nieuw bloed  komt voor in het reticulaire bindweefsel van de platte beenderen, de mergholten van de diafyse der lange pijpbeenderen, het spongieus been van de korte pijpbeenderen

-

Geel beenmerg  Bij het ouder worden  vervetting, vooral in de grote mergholten, door de vervetting krijgt het een geel uitzicht, gele merg genoemd

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A Microscopische kenmerken van bot -

Ter hoogte van diafysen van lang bot Concentrische lagen osteocyten Concentrische lagen matrix (lamellen)

-

Centraal kanaal ( Van Haver)  Tunnel in lengteas voor bloedvaten

-

Verbindingskanalen  Tunnel in breedte voor bloedvaten

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

-

Bot is een ondersteunend weefsel

-

Periost  Buitenste laag uit vezels  Binnenste laag uit cellen

-

Compacta en spongiosa bevatten botcellen of osteocyten in kleine groepjes  lancunen

-

Osteocyten  In lacunen (holtes) in matrix  Tussen lamellen van matrix  Via vertakkingen in canaliculi staan de osteocyten met elkaar in verbinding

-

Osteon- basale functionele eenheid van compact botweefsel; cilindervormig  Sterk in de lengteas van het bot

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A  Microscopische kenmerken van spongieus bot - Geen osteonen -

Lamellen als botbalkjes  Bogen, twijgen, platen van bot  Vertakkend netwerk van beenweefsel  ertussen ligt ruimte voor reticulair bindweefsel  Sterk in verscheidene richtingen  Rood beenmerg  vormt bloedcellen

Cellen in beenweefsel  Botcellen  meest talrijk zijn in beenweefsel, komen ook andere celtypen voor  Osteocyten - Rijpe botcellen tussen de lamellen  volwassen botcellen, handhaven de normale botstructuur door de calciumzouten in de botmatrix rondom zichzelf opnieuw te gebruiken en door bij herstel te helpen  Osteoclasten - Cellen met 50 of meer celkernen - Bron van zuur, enzymen voor osteolyse  opruimen van oud bot - Calciumhomeostase  Osteoblasten - Verantwoordelijk voor osteogenese -> aanmaak van nieuw botweefsel (proces dat ossificatie wordt genoemd) - Synthese van vezels + matrix

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

Botvorming en groei  Bij volwassenen houden de botcellen in de lacunen de omringende matrix in stand - Hierbij worden de omringende calciumzouten voortdurend verwijderd en vervangen - Osteoclasten en osteoblasten blijven ook actief nadat de epifysairschijven al zijn gesloten  Behoeften voor een normale botgroei - Mineralen

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

-

-

 Calcium  Fosfaat Vitaminen  D3  C  A Hormonen  Groeihormoon  Geslachtshormonen  Schildklierhormoon

Rol van hermodellering bij de stevigheid  Door regelmatige turnover van de mineralen heeft elk bot het vermogen zich aan nieuwe vormen van belasting aan te passen  Zwaar belaste beenderen worden dikker en sterker en ontwikkelen opvallender benige oppervlakteranden  beenderen die niet aan normale belasting onderhevig zijn, worden dus en broos  Voortdurende afbraak en opnieuw vormen van botweefsel  Vormen aangepast aan belasting  Belang - Wat niet wordt gebruikt, gaat verloren - Belasting waaraan botten tijdens lichaamsbeweging blootstaan  noodzakelijk om de botsterkte en botmassa te handhaven - Bewegen belangrijke hoeksteen in preventie van osteoporose  botontkalking (hermodellering moet niet gekend zijn, wel lezen)

De beenderen van het skelet verschillen wat betreft oppervlaktemarkeringen en worden in twee groepen ingedeeld  Elk bot heeft karakteristieke uitwendige en inwendige kenmeren  Verhogingen of uitstulpingen ontstaan waar pezen en banden zijn aangehecht en waar aangrenzende beenderen door een gewricht zijn verbonden  Botmarkeringen vertellen een verhaal over het bot - Tuberositas - Condylus - Trochlea - Facet - Fossa - Foramen - Sinus  Plaatsen waar tractie uitgeoefend wordt op boot  verdikking, meestal aanhechting spier  Plaatsen waar druk uitgeoefend wordt  indeuking of sleuf  Openingen  om een structuur door te laten bv een bloedvat  Indeling skelet

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A -

Beenderstelsel bestaat uit 206 afzonderlijke beenderen en de bijhorende kraakbeenderen

-

Axiaal skelet (80 beenderen)  Schedel (29)  Borstkas en borstbeen (24)  Wervelkolom (26)

-

Appendiculair skelet of skelet van de ledematen (126)  Armen, benen (32 elk arm, 31 elk been)  Schoudergordel  Bekkengordel

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

Het axiale skelet bestaat uit de beenderen van de schedel, de wervelkolom en de borstkas  Het axiale skelet vormt een raamwerk dat de hersenen, het ruggenmerg en de organen in de borst-, buik- en bekkenholte stevigheid en bescherming geeft  Biedt groot oppervlak voor de aanhechting van spieren die de beweging van hoofd, hals en romp aansturen, de ademhaling beweging uitvoeren en elementen van het skelet van de ledematen stabiliseren of positioneren

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A  De schedel - Beenderen van de schedel beschermen de hersenen - Herbergen de zintuigen - Bestaat uit 22 beenderen waarvan 8 het cranium vormen en 14 het gelaat - Cranium omsluit de schedelholte, een ruimte die de hersenen ondersteunt - Membranen die de positie van de hersenen stabiliseren zijn aan het inwendige oppervlak van het cranium bevestigd - Buitenste oppervlak cranium vormt een uitgebreid oppervlak voor de aanhechting van de spieren waarmee de ogen, de kaken en het hoofd worden bewogen -

De beenderen van het cranium  Os frontale  voorhoofdsbeen o vormt voorhoofd o dak van de oogkassen of orbita o foramen supraorbitale  opening die de benige rand boven beide oogkassen doorboort en die een doorgang voor bloedvaten en zenuwen vormt die van en naar de wenkbrauwen en oogleden loopt o boven de oogkas bevat het os frontale met lucht gevulde compartimenten die met de neusholte in verbinding staan ( frontale sinussen) o frontale sinussen maken het bot lichter en vormen slijm dat de neusholte reinigt en bevochtigt o het foramen infraorbitale is een opening voor een grote gevoelszenuw vanuit het gezicht 

Os pariëtale  wandbeen o Aan beide zijden van de schedel ligt een os pariëtale achter het os frontale o Samen vormen de ossa parietalia het dak en de bovenste wanden van de schedel o Zijn met elkaar vergroeid langs de sutura saagittalis die langs de middenlijn van het cranium loopt o Aan de voorkant zijn de 2 ossa parietalia langs de sutura coronalis met het os frontale verbonden



Os occipitale  achterhoofdsbeen o Vormt de achterste en onderste gedeelten van het cranium o Langs de bovenste rand is het os occipitale bij de sutura lambdoidea met 2 ossa parietalia verbonden o Het foramen magnum verbindt de hersenholte met het wervelkanaal, dat door de wervelkolom is omgeven: deze opening omgeeft de overgang van de hersenen naar het ruggenmerg o Aan beide zijden van het foramen magnum bevinden zich de condyli occipitales, de plaatsen waar de schedel met de eerste nekwervels is verbonden



Os temporale  slaapbeen o De ossa temporalia vormen de beide zijkanten van de schedel en de boog van het jukbeen o De ossa temporalia zijn aan beide zijden verbonden met de ossa parietalia langs de sutura squamosa o Ossa temporalia vertonen een aantal typerende oppervlakkige kenmerken

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A o o o o

De uitwendige gehoorgang leidt naar het trommelvlies of membrana tympani Het trommelvlies scheidt de uitwendige gehoorgang van het middenoor, een met lucht gevulde holte  hierin bevinden zich de gehoorbeentjes Achter de uitwendige gehoorgang bevindt zich een transversale instulping, de fossa mandibularis, die de verbinding met de mandibula markeert De opvallende uitpuiling net achter en onder de uitwendige gehoorgang is het processus mastoideus, dat plaats biedt voor de aanhechting van spieren waarmee het hoofd kan worden gedraaid of naar voor of omhoog kan worden bewogen



Os sphenoidale  wiggenbeen o Vormt een deel van de bodem van het cranium o Brug tussen schedelbeenderen en aangezichtsbeenderen o Verstevigt de zijkant van de schedel o Algemene vorm wordt vergeleken met de vorm van een vleermuis met gespreide vleugels o Net zoals het os frontale bevat het os sphenoidale ook een paar holten, de zogenoemde sphenoidale sinussen o De laterale vleugels van het os sphenoidale strekken zich naar beide zijden uit vanuit een centrale instulping die de sella turcica wordt genoemd



Os ethmoidale  het zeefbeen o Ligt voor het os sphenoidale o Bestaat uit 2 honinggraatvormige massa’s van beenweefsel o Vormt een deel van de bodem van de schedel, maakt deel uit van de mediale oppervlakken van de oogkassen van beide ogen en vormt het dak en de zijkanten van de neusholte o Crista galli of hanenkam steekt boven het bovenste oppervlak van het os ethmoidale uit o Reukzenuwen, die impulsen vanuit het reukorgaan geleiden, lopen door gaten in de zeefplaat  deze zenuwen geleiden de reukzin o De laterale gedeelten van het os ethmoidale bevatten de ethmoidale sinussen  die vocht naar de neusholte afvoeren o De bovenste en middelste neusschelpen lopen in de neusholte door in de richting van het neustussenschot, dat de neusholte in een linker- en rechtergedeelte verdeelt o

o

Door de beenderen van de onderste neusschelp en door de middelste en bovenste neusschelp, wordt de luchtstroom door de neusholte vertraagd en verspreid  hierdoor krijgt de ingeademde lucht voldoende tijd om gereinigd, bevochtigd en verwarmd te worden voordat deze kwetsbare gedeelten van de luchtwegen bereikt, ook komt de lucht daardoor in contact met de reukzintuigen in de bovenste gedeelten van de neusholte De loodrechte plaat van het os ethmoidale loopt vanaf de crista galli naar onderen en tussen de neusschelpen door  deze plaat maakt deel uit van het neustussenschot

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

-

Aangezichtsbeenderen  Maxilla  bovenkaakbeen o Zijn met alle andere aangezichtsbeenderen verbonden, behalve met de mandibula o De maxillae vormen de bodem en het mediale gedeelte van de rand van de oogkassen, de wanden van de neusholte, en het voorste deel van het monddak of harde gehemelte o De sinus maxillares  kaakholten, in deze botten produceren mucus dat het inwendige van de neusholten spoelt o Maxillae zijn grootste botten van het aangezicht en hun sinussen, die zich direct boven de wortels van tanden en kiezen bevinden, maken ze lichter o Infecties van tandvlees of gebitselementen verspreiden zich soms naar de sinussen van de maxillae  waardoor de pijn verergert en de behandeling moeilijker wordt

-

Aangezichtsbeenderen Ossa palatina  gehemeltebeenderen  Vormen het achterste oppervlak van het benig gehemelte of het harde gehemelte  Os vormer o Onderste rand is verbonden met de gepaarde gehemeltebeenderen o Ondersteunt een belangrijke scheiding die deel uitmaakt van het neustussenschot, samen met het os ethmoidale 

Os zygomaticum o Aan beide zijden van de schedel is een os zygomaticum met het os frontale en de maxilla verbonden, en vormt daarmee het laatste gedeelte van de laterale wand van de oogkas o Langs de laterale rand loopt elk van beide jukbeenderen over in een dun processus temporalis  dat zich lateraal en achterwaarts buigt en overgaat in het processus zygomaticus van het os temporale o Samen vormen deze uitlopers de arcus zygomaticus



Mandibula o Onderkaakbeen



Ossa nasalia  neusbeenderen o Vormen de brug van de neus, in het midden tussen de oogkassen o Met het os frontale en de beenderen van de maxilla verbonden



Ossa lacrimalia  traanbeenderen o Bevinden zich in de oogkas op het mediale oppervlak o Zijn verbonden met os frontale, het os ethmoidale en de beenderen van de maxilla



De conchae nasales inferiores  onderste neusschelpen o Steken vanaf de laterale wanden van de neusholte naar buiten uit

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A o

-

Door hun vorm vertragen ze de luchtstroming en buigen ze de ingeademde lucht af in de richting van de reukzintuigen die zich bovenin de neusholte bevinden



De neus o Bestaat uit de beenderen die de bovenste en laterale wanden van de neusholte scheidt o Os frontale, os sphenoidale, os ethmoidale, os palatinum en de beenderen van de maxilla bevatten met lucht gevulde compartimenten die samen de paranasale sinussen worden genoemd



Neusbijholten o Voorhoofdsholte o Sfenoidale sinus o Ethmoidale sinus o Sinus bovenkaak

Os hyoideum  Tongbeen bevindt zich onder de schedel  Aan beide zijden lopen banden vanaf de processus styloideus van het os temporale naar de cornu minus  Tongbeen dient als aanhechtingsplaats voor spieren die verbonden zijn met het strottenhoofd (larynx), tong een keelholte en ondersteunt en stabiliseert de positie van het strottenhoofd

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

De wervelkolom en borstkas  Overige deel vaan axiale skelet bestaat uit de thorax en de wervelkolom  De wervelkolom bestaat uit 26 beenderen - 7 cervicale (hals) wervels  C1 t/m C7 o Begint bij gewricht C1 met de achterhoofdsknobbels van de schedel en loopt naar onderen door tot het gewricht van C7, met de eerste borstwervels

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

-

12 thoracale (borst) wervels  T1 t/m T12 o Elk met 1 of meer paar ribben zijn veerbonden

-

5 lumbale (lende) wervels  L1 t/m L5 o De eerste lumbale wervel is verbonden met T12 en de vijfde lumbale wervel is verbonden met het os sacrum

-

Sacrum  heiligbeen o Is een enkel bot dat is ontstaan door de vergroeiing van de 5 embryonale wervels van het gebied van het os sacrum

-

Coccyx  staartbeentje o Bestaat ook uit vergroeide wervels

-

Totale lengte volwassen wervelkolom  ongeveer 71 centimeter Fungeren als steunpilaar Wervels beschermen het ruggenmerg en helpen ze bij het rechtop staan of zitten

 Kromming van de wervelkolom - Primaire krommingen  aangeboren o Thoracaal  convex naar dorsaal = kyfose o Sacraal  convex naar dorsaal = kyfose

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

-

Secundaire krommingen o Cervicaal  convex naar ventraal = lordose o Lumbaal  convex naar ventraal = lordose o Ontstaan pas enkele maanden na de geboorte

Anatomie: Het beenderstelsel – Het skelet – 6A

 Anatomie van de wervels - Alle wervels bestaan uit een wervellichaam, een wervelboog en gewrichtsuitsteeksel - Het massieve gedeelte van een wervel, waarop het gewicht rust wordt het wervellichaam genoemd - De benige vlakken van de wervellichamen maken gewoonlijk geen contact met elkaar, doordat ze gescheiden zijn door een tussenwervelschijf van vezelig kraakbeen -

Tussenwervelschijven worden niet aangetroffen in het os sacrum en het os coccygis  daar zijn de wervels vergroeid Tussen de eerste en tweede halswervel ontbreekt een tussenwervelschijf Wervelboog o Arcus vertebrae o Vormt achter begrenzing van elk van de wervelgaten o Samen vormen de wervelgaten van opeenvolgende wervels het wervelkanaal (canalis vertebralis) dat het ruggenmerg omsluit o Heeft wanden, pediculi en een dak dat uit vlakke lagen bestaat  laminae o Vanaf de pediculi steken dwarsuitsteeksels (processus transversus) naar opzij of zijdelings naar achteren uit, deze uitsteeksels bieden een aanhechtingsplaats voor spieren o

Een doornvormig uitsteeksel  processus spinosus steekt naar achteren uit vanuit de plaats waar de beide laminae zijn vergroeid  Het doornvormig uitsteeksel vormt de bobbeltjes die langs de middellijn van de rug voelbaar zijn

o

De gewrichtsuitsteeksels  processus articulares rijzen op bij de verbinding tussen de pediculi en de laminae  elke zijde van een wervel heeft een bovenste en een onderste gewrichtsuitsteeksel  de gewrichtsuitsteeksels van 2 opeenvolgende wervels maken contact bij de gewrichtsvlakken  facies articulares  door openingen tussen de pediculi van achtereenvolgende wervels, tussen de wervelgaten  foramina intervertebralia wordt ruimte geboden aan zenuwen die naar ...


Similar Free PDFs