College-aantekeningen, colleges 1-12 Gezinspedagogie PDF

Title College-aantekeningen, colleges 1-12 Gezinspedagogie
Course Gezinspedagogiek
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 97
File Size 3.5 MB
File Type PDF
Total Downloads 53
Total Views 145

Summary

Alle slides met extra nota's uit de college's...


Description

GEZINSPEDAGOGIE (I NLEIDEND COLLEGE ) INLEIDING Toelichting bij het OPO Gezinspedagogiek Didactisch team • Docent: Karla Van Leeuwen • Studiebegeleider Dienst voor Onderwijsondersteuning en Studiebegeleiding (DOS DOS): Els Swijns [email protected] http://ppw.kuleuven.be/dos/

STUDIEMATERIAAL • Boek – Vandemeulebroecke, L., Van Crombrugge, H., & Gerris, J. (eds.). (1999). Gezinspedagogiek. Deel 1: Actuele thema’s in onderzoek en praktijk. Leuven/Apeldoorn: Garant (ACCO) – Selectie van hoofdstukken! • Reader (selectie teksten & artikels) verkrijgbaar bij ACCO – reader 2010-2011 = reader 2011-2012 • Slides van elk college beschikbaar op Toledo • Per college overzicht van studiemateriaal

EVALUATIE • Leerstof: • Slides: ‘samenvatting van de cursus’ • Reader: ‘inhoud van de cursus’ • Examen: • Gesloten boek • Schriftelijk: – 1 open vraag (essayvraag) – 25 meerkeuzevragen

STRUCTUUR COLLEGE 1 • Gezinspedagogiek: vraagstelling en identiteit – Het gezin – De gezinspedagogiek in relatie tot de algemene pedagogiek – De gezinspedagogiek als gedragswetenschap – Opgaven van de gezinspedagogiek • De componenten van opvoeding – De handelingsgerichte component – De betekeniscomponent • Illustratie aan de hand van videomateriaal

STUDIEMATERIAAL • Vandemeulebroecke, L., Van Crombrugge, H., & Gerris, J. (1999). Gezinspedagogiek: vraagstelling en identiteit. (boek Gezinspedagogiek, p. 9-15).

HET GEZIN 1

• Definitie gezin: ≠ !  geen duidelijke definitie, veel verschillende invalshoeken – In wetenschappelijk onderzoek • Samenlevingsvorm van enkele mensen • Contextbepaald – Sociologisch • Groep personen die door (bloed)-verwantschap met elkaar verbonden zijn en waarin volwassenen de verantwoordelijkheid nemen om voor kinderen te zorgen – Levine (1990)(naam niet onthouden): • Méér dan het vroegere wettelijke, biologische en economische kader • Subjectief fenomeen • Er moet sprake zijn van solidariteitsrelaties tussen individuen met diepe persoonlijke bindingen en reciprociteit (= wederkerigheid)

• Gezin versus familie? • Demografisch onderzoek: – Huishouden:  officiële bronnen om te zien wie ertoe behoort of niet (vb. belastingen) • Alleenstaanden (met of zonder kinderen), wettige echtparen (met of zonder kinderen) • Particulier versus collectief  Particulier: klassieke gezinnen en nieuw samengestelde gezinnen  Collectief: weeshuizen, centra voor mensen met een handicap, bejaardentehuizen, klooster, gevangenissen,… – Familiekern: minstens 2 personen – Gebaseerd op geregistreerde en administratieve cijfers afkomstig van officiële databronnen – Weerspiegeling van reële werkelijkheid?

VERSCHILLENDE SAMENLEVINGSVORMEN = band tussen mensen en die erkent wordt door de omgeving • Kerngezin (‘nuclear family’)  biologische ouders + kinderen • Grootfamilie (‘extended family’)  3 generaties die samen wonen • Klassiek & gemodificeerd uitgebreid gezin iemand uit familie, of buiten familie komt erbij wonen, niet generatie gericht • Eenoudergezin (meer vrouwen dan mannen) • Alleenwonende • Ongehuwd samenwonenden • LAT-relatie Living-apart-together = als koppel niet onder 1 dak • Nieuw-samengesteld gezin (‘blended family’) • Holebigezin • Mikado-gezin  nieuw samengesteld gezin, erg ingewikkeld

… EN ‘SOORTEN’ OUDERS • Biologische of natuurlijke ouder • Wettige ouder • Adoptieouder • Stiefouder 2

• Zorg- of meeouder  vaak bij holebi gezinnen • Pleegouder • Draagouder, wensouder= mensen die een kind willlen •…

DE GEZINSPEDAGOGIEK IN RELATIE TOT DE ALGEMENE PEDAGOGIEK • Gezinspedagogiek = studie van opvoeding in gezinssituaties • Opvoeding: het creëren van een relationele en materiële omgeving door opvoeders met het oog op het welzijn en het volwassen worden van de opvoedeling  ouder-kind relatie in interactie  opvoedingsvraag en opvoedingsaanbod  ‘parenting’  mogelijkheid stellen zodat kind kan opgroeien (fysiek en rationeel) • Veronderstellingen bij (gezins)opvoeding: – Essentieel voor het welzijn en opgroeien van het kind (kind als opvoedeling) – Ouderfiguren stemmen hun handelen af op het welzijn en opgroeien van het kind (ouders en ouderfiguren als opvoeders)  ouders moeten het beste met hun kind(eren) voor hebben. • Relatie tot de Algemene pedagogiek Praxis = wisselwerking theorie ↔ praktijk 1. de ervaring dat de mens zelf aan het bestaan vorm en zin moet geven (vanuit een existentiële nood) mens heeft nood aan zingeving 2. deze vorm- en zingeving is steeds een relationeel gebeuren 3. de zingeving die een antwoord is op deze existentiële nood is nooit definitief  iedereen vult leven anders in  altijd in relatie tot anderen • Toegepast op opvoeding - de mens moet opgevoed worden, ingeleid worden in een wereld van betekenissen - zodanig dat hij/zij zelf tot een zingeving kan komen, - waardoor hij/zij het eigen handelen kan verantwoorden voor zichzelf en ten opzichte van anderen EINDDOEL: iedereen moet uiteindelijk zelf zingeving tot eigen leven geven, en moet het kunnen verantwoorden • Praxis van de opvoeding in algemeenpedagogische principes 1. het kind is opvoedbaar

3

2. Het kind moet opgevoed worden tot persoonlijke vrijheid en verantwoordelijke zelfbepaling in solidariteit 3. Opvoeder moet betekenissen omzetten in persoonlijk authentiek aanbod 4. Pedagogisch aanbod moet beroep doen op de menswaardigheid van het kind ( elk kind is anders, er bestaat geen 1 algemeen pedagogisch aanbod voor iedereen)

GEZINSPEDAGOGIEK ALS GEDRAGSWETENSCHAP • Levensloopbenadering: ontwikkeling binnen sociale context – Proximale omgeving: interacties dicht bij kind – Distale omgeving: interacties verder van kind • Wederkerigheid van opvoeding • Beschrijving van processen, interacties en mechanismen van gezinsopvoeding • Antecedenten en consequenten • Gezinspedagogiek als wijsgerige reflectie over ouder-kind relatie: – normatief kader: niet opgelegd! – belang van het kind en verantwoordelijkheid van de ouders • Relatie met andere wetenschappelijke disciplines: – (gezins)sociologie, economie (=financieel) , antropologie (=binnen verschillende culturen), (ontwikkelings)psychologie

OPGAVEN VAN DE GEZINSPEDAGOGIEK 1 - Hoe gaan ouders om met hun kinderen? - Voelen opvoeders zich competent in hun rol en ervaren ze satisfactie bij het opvoeden? - Welke normen en waarden hanteren ouders? - Effecten van opvoeding voor kinderen? - Wat is het gevolg van specifieke opvoedingssituaties?  Opgave 1: Empirisch onderzoek  onderzoeksvragen beantwoorden met vragenlijsten, interviews 2 - Hoe kan de ouder-kindrelatie als ‘opvoeding’ geconceptualiseerd worden - binnen het huidig tijdskader? - op een theoretisch aanvaardbare manier? - en verantwoord voor het kind?  Opgave 2: Conceptueel onderzoek  kijken naar concepten, waarden 3 - Nood en belang van gezins- en opvoedingsondersteunende initiatieven? - Voorwaarden voor kwaliteit van deze initiatieven? - Mogelijkheden tot optimalisering?  Opgave 3: Handelingsgericht onderzoek praktijk initiatieven evalueren, verbetering halen uit iets

DE COMPONENTEN VAN OPVOEDING STUDIEMATERIAAL • Colpin, H. (1999). De gezinsopvoeding: een conceptueel kader. (boek Gezinspedagogiek, p. 53-64).

4

Sterke interactie tussen beide piramides

HANDELINGSGERICHTE COMPONENT VAN OPVOEDING Opvoedingsgedrag • Concrete, observeerbare acties die ouders gebruiken om het gedrag van hun kind te reguleren of te ondersteunen • Voorbeelden: kind en ouders samen zetten, observeren van gedrag ouders Opvoedingsdimensies • Op basis van opvoedingsgewoonten worden ouders gesitueerd op een continuüm (=van weinig naar veel) • Ondersteuning • Controle • Instructie (cognitief ondersteunend) • Verzorging Vb. luisteren naar kind op weg naar huis van school. Vb. Spelen met kind, luisteren naar problemen. Vb. Kind leren fietsen Vb. Eten geven, wassen • Ondersteuning of warmte: unidimensioneel construct (hangt sterk samen) Voorbeeld: samen problemen oplossen of troosten • Controle: multidimensioneel construct – Restrictieve versus sturende controle (Baumrind)  Restrictieve: Ouders oefenen macht en gezag uit, weinig vrijheid (vb. twee maanden huisarrest)  Sturende: Wijzen op regels van ouders, m et uitleg waarom de regel belangrijk is (vb. veiligheid) – Psychologische versus gedragscontrole (Barber)  Psychologische: Controleren van de gedachten van het kind (vb. eigenwaarde naar benden halen)  Gedrags: Gedrag reguleren met regels, niet negatief bedoeld

5

Opvoedingsstijlen  Patronen op basis van de dimensies • Een specifieke configuratie van afzonderlijke dimensies of aspecten in de opvoeding (de Brock, 1994) • De emotionele context waarin meer specifieke ouderlijke gedragingen betekenis krijgen (Darling & Steinberg, 1993) • Baumrind: – Basisdimensies: restrictieve en sturende controle – Stijlen: autoritaire, autoritatieve en permissieve ouder • Maccoby & Martin: – Basisdimensies: responsiviteit en controle – Stijlen: autoritaire, autoritatieve, permissieve en onverschillige ouder  Autoritaire ouder: bepalend, opleggend, geen democratisch overleg  Autoritatieve ouder: regels opleggen, democratisch overleg en onderhandelen  Permissieve ouder: weinig regels

• Nadelen van het werken met opvoedingsdimensies: • Uni- versus multidimensionaliteit? Cfr. gedragscontrole • Bipolair versus niet-bipolair? Cfr. Goed versus slecht • Nadelen van het werken met opvoedingsstijlen: • Attitudes en intenties inbegrepen • Categoriale indeling leidt tot verlies aan informatie • Voordeel van het werken met opvoedingsgedrag: concreet, dus werkbare component in diagnostiek of behandeling

BETEKENISCOMPONENT VAN OPVOEDING Hoe ervaren de ouders de opvoeding?  zij hebben een bepaald doel voor ogen met bepaalde attitudes, waarden en kennis • Verschillende aspecten in nauwe wisselwerking: – Affectief: gevoelens (Hoe voelen ouders zich?) – Cognitief: voorstellingen & verwachtingen (Waarom doen ouders dat?) – Conatief: doelen die nagestreefd worden (Wat denken ouders daarbij?)

ILLUSTRATIE • Videofragment • Opdracht: 6

- Benoem verschillende aspecten van opvoeding zoals die in het videofragment geïllustreerd worden - Welke aspecten komen niet aan bod, maar zijn volgens jou wel belangrijk? • Nabespreking

 Permissief, autoritatief, warme en ondersteuning, controle, affectief, cognitief

(COLLEGE 1) STUDIEMATERIAAL • Colpin, H. (1999). De gezinsopvoeding: een conceptueel kader. (boek Gezinspedagogiek, p. 53-64). • Lerner, R. M., Rothbaum, F., Boulos, S., & Castellino, D. R. (2002). Developmental systems perspective on parenting. In M. H. Bornstein (Ed.). Handbook of parenting: Vol. 2, Biology and ecology of parenting. • Kotchik, B. A., & Forehand, R. (2002). Putting parenting in perspective: a discussion of the contextual factors that shape parenting practices. Journal of Child and Family Studies, 11, 255-269.

INHOUD • Opvoeden als transactioneel proces • Opvoeden binnen de ruimere context • Tendensen in onderzoek naar opvoeding

OPVOEDEN ALS TRANSACTIONEEL PROCES • (VROEGER) “Social-mold” traditie: opvoeden als eenrichtingsverkeer, waarbij ouders invloed uitoefenen op hun kind om het te ‘vormen’ • (NU) “Bidirectioneel model”: wederkerige interacties tussen ouder en kind • “Transactioneel model”: langdurige bidirectionele wisselwerkingen tussen ouder en kind  Gezinsopvoeding als transactionele wisselwerking tussen ouders en kinderen, waarbij doorheen die interacties betekenissen geconstrueerd worden.

OPVOEDEN BINNEN DE RUIMERE CONTEXT • Definitie parenting: – Rutter: “Parenting moet gezien worden als een dyadische (= twee partijen) relatie die deel uitmaakt van een bredere sociale context.” – Lerner: “Parenting is zowel een biologisch als een social proces; het omvat bidirectionele relaties tussen leden van verschillende generaties. De sociale interacties binnen parenting zorgen voor middelen (hulpbronnen) voor generationele groepen en hebben betrekking op de domeinen van overleving, voortplanting, verzorging en socialisatie. Bovendien is diversiteit een sleutelkenmerk van parenting ten gevolge van temporele en culturele variatie.“ Socialisatie  waarden doorgeven  verschillende culturen = verschillende opvoedingsmodellen Maatschappelijke veranderingen (vb. vrouwen meer werken)  effect opvoeding • Ecologische modellen: – Belsky – Dishion, French, & Patterson 7

– Lerner – Bronfenbrenner • Geven zicht op risico- en protectieve factoren voor de opvoeding Determinanten van ouderlijk handelen volgens Belsky (1984):

 Kindermishandeling, verwaarlozing Waarom pijl van kind ontwikkeling naar opvoedkundig handelen? Persoonlijkheid ouders staat dichtst bij opvoedkundig handelen.

MODEL BELSKY • Heuristisch model ( Theoretisch model, sommige dingen zijn bewezen andere hypthetisch) • Opvoeding als ‘buffered system’( iets loopt mis in 1 aspect, dan vangen andere aspecten dit op) • Bufferhiërarchie ( meest proximale zijn belangrijkste) • Verdiensten van dit model: – Poging tot integratie van factoren in relatie tot opvoeding – Laat toe hypothesen te formuleren en te toetsen – Voor sommige relaties reeds empirische ondersteuning – Aanknopingspunten voor preventie en hulpverlening • Beperkingen van dit model: - Bufferhiërarchie en bepaalde relaties kunnen opgevat worden als ondersteuning van de ‘social mold’-theorie ↔ “interdependente asymmetrie”  verschillend maar sterk afhankelijk van elkaar - Richting van de verbanden is niet theoretisch gefundeerd (sommige pijlen ontbreken) - Globaal karakter van de verschillende afzonderlijke determinanten  elk aspect kan nog onderverdeeld worden. - De determinanten blijven beperkt tot het micro- of mesoniveau  geen verwijzing naat ruimere cultuur waarbinnen gezin left.

8

 Antisociaal gedrag  regels van de maatschappij niet respecteren, norm overtredend • Lerner et al. (2002)

 kind maakt deel uit van allerlei systemen. Systemen in interactie met elkaar = invloed op kind

MODEL VOOR ONTWIKKELINGS’CONTEXTUALISME’ • Nadruk op het actief zijn van de mens binnen de eigen ontwikkeling in interactie met de dynamische wereld eromheen • Belang van interactie tussen persoon en context • Er zijn verschillende niveaus rond de zich ontwikkelende persoon, in interactie met historische veranderingen • Belang van interactie tussen nature and nurture NATURE – NURTURE

VISIE VAN HET ONTWIKKELINGSCONTEXTUALISME OP PARENTING

9

 Ruimere context  Veel wederkerige pijlen

KENMERKEN VAN HET MODEL • De binnenste en buitenste werelden van een kind zijn met elkaar versmolten en dynamisch interactief • Ouder en kind zijn ingebed in een breder social netwerk, in wederkerige reacties met dit netwerk • Al deze netwerken zijn ingebed binnen een bepaalde samenleving en cultuur • Temporele component: relaties veranderen continu doorheen de tijd en de geschiedenis • Tussen elk van de netwerken bestaan bidirectionele relaties  Daarom zijn noch ouders noch het ouderschap alleen verantwoordelijk voor de ontwikkeling van kinderen!

KINDEFFECTEN EN PARENTING: HET GOODNESS-OF -FIT MODEL  het overeenkomen van kenmerken van 2 partijen • Kindeffecten en hun circulaire functie • Individuele kenmerken kind versus eisen context • Goede ‘fit’ kindkenmerken-context: positieve feedback en adaptatie • Povere ‘fit’ kind-context: risico op problemen

TEMPERAMENT EN GOODNESS-OF -FIT • Thomas & Chess: New York Longitudinal Study – ‘easy’, ‘difficult’ and ‘slow-to-warm-up’ child • Longitudinale studie bij twee steekproeven – Europees-Amerikaanse middenklasse gezinnen (N=133) – Puertoricaanse arbeidersklasse gezinnen (N=98) • ‘gemakkelijk’ versus ‘moeilijk’ temperament – afhankelijk van de ouder-kindrelatie en het ontwikkelingssysteem! 10

 EASY: altijd gemakkelijk aanpassen aan nieuwe situatie  DIFFICULT: hebben niet graag verandering, routine nodig  SLOW-TO-WARM-UP: uiteindelijk wel kunnen veranderen • Illustratie van de functionele betekenis van temperamentsverschillen: impact van lage regulariteit of ritmiciteit m.b.t. slaap-waak cycli – Puertoricaanse ouders: permissief; kind geen adaptieproblemen tot leeftijd van 5 jaar, wél bij de schoolstart; aritmiciteit continu  eens a-ritmisch, altijd a-ritmisch – Europees-amerikaanse ouders: strengere eisen; aritmiciteit als voorspeller van probleemgedrag van 0 tot 5 jaar maar niet nadien; aritmiciteit discontinu  a-ritisch wordt ritmisch  Verschil cultuur, context: moeilijk of makkelijk kind. • Kindtemperament beïnvloedt adaptatie ouder • Kindeffect kleurt visie van ouders op temperament • Kinderen lokken gedragsveranderingen bij ouders uit • Andere voorbeelden van hoe differentiële eisen binnen verschillende gezinscontexten een verschillende aanpassing eisen : – Motorische activiteit bij kinderen • Puertoricaanse ouders geven sneller problemen met de motorische activiteit van het kind aan (actieve kinderen in kleine appartementen) – Moeilijke versus gemakkelijke kinderen bij de Masai • ‘Moeilijk temperament’ als protectieve factor!  Overleefde beter: misschien meer voedsel aan luide kinderen, sterkst lijkende

BRONFENBRENNER ’S BIO-ECOLOGISCHE THEORIE • The ecology of Human Development (1979) • Later: Process-Person-Context-Time model

Ontogenese = levensloop

11

Het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner (1998)

Micro systeem= student Macro systeem = omgeving Exo systeem = grotere systemen, niet altijd contact Macro systeem = historische trends, cultuur

BRONFENBRENNER : VIJF OMGEVINGSNIVEAUS BEÏNVLOEDEN DE MENS ALS BIOLOGISCH WEZEN • Microsysteem: de relaties tussen de zich ontwikkelende person en de omgeving waarin de persoon zich bevindt • Mesosysteem: de connecties tussen belangrijke settings waarin de zich ontwikkelende persoon zich op een bepaald punt in zijn leven bevindt • Exosysteem: een uitbreiding van het mesosysteem met formele en informele sociale structuren waarin de zich ontwikkelende persoon zich niet bevindt, maar dat wel de setting van die persoon beïnvloedt • Macrosysteem: bredere culturele invloeden zoals de maatschappij in het algemeen, religieuze systemen, politiek gedachtengoed • Chronosysteem: ligt aan de basis van alle andere systemen zoals historische gebeurtenissen en veranderingen  Niet normatief = iets niet alledaags (vb. moeder die jong sterft) • Vier componenten in de menselijke ontwikkeling: - Ontwikkelingsproces: dynamische relatie individu en context - Persoon: biologische, cognitieve, emotionele en gedragsmatige kenmerken - Context: geneste niveaus - Tijd: ontogenetisch en historisch • Uitbreiding van het microsysteem met persoonskenmerken: disposities, talenten, ervaring, kennis, vaardigheden, interacties met mensen maar ook met symbolen en taal • Uitbreiding van de temporele dimensie met – Micro-tijd: (dis)continuïteit binnen proximale processen – Meso-tijd: periodiciteit over bredere tijdsintervallen (dagen, weken) 12

– Macro-tijd: veranderingen in de bredere maatschappij, binnen en over generaties

• Nadruk op de actieve rol van het individu voor de eigen ontwikkeling • Proximale processen zijn primaire bronnen van ontwikkeling (indien ze op regelmatige basis plaatsvinden) belangrijk voor ontwikkeling maar moet regelmatig zijn! • De kenmerken van de persoon functioneren zowel als indirecte producent als product van ontwikkeling  je bent een product van je eigen ontwikkeling

TOEPASSINGEN MODEL IN ONDERZOEK CONTEXT = BELANGRIJK!! • De effecten van hard straffen – Per definitie aanleiding voor externaliserend probleemgedrag? – Verschillen naargelang ras (vb. Afro-amerikanen straffen hard maar tonen ook veel warmte – De rol van betekenisverlening – Verschillen naargelang ontwikkelingsniveau (temporele factor)  bij adolescenten erger dan kinderen • Interactie van parenting en ecosystemische factoren – Negatieve effecten van ouderlijke kenmerken zijn groter wanneer ze gecombineerd zijn met risicofactoren uit de omgeving • Gezinstype – Negatieve gevolgen van non-normatieve gezinsvormen?  noodzakelijk om ons denken omtre...


Similar Free PDFs