Communicatieleer Oomkes PDF

Title Communicatieleer Oomkes
Course Communicatiewetenschap
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 62
File Size 1 MB
File Type PDF
Total Downloads 98
Total Views 113

Summary

Samenvatting van het boek Communicatieleer van Oomkes ...


Description

HOOFDSTUK I. COMMUNICATIE (p. 19-52) 1.2 WAT IS COMMUNICATIE? - Wat is het verschil tussen informatie en communicatie? Alles wat de menselijke zintuigen bereikt kan dienen als informatie. Welke informatie een mens gebruikt, hangt af van zijn behoeften (Bv. honger hebben) en kennis en ervaring. Het verschil tussen informatie en communicatie is dat er bij communicatie altijd sprake is van signalen (geluiden, beelden) die symbolisch zijn: ze verwijzen naar iets anders, het bedoelde voorwerp of begrip. Zo is het woord 'boulangerie' informatie voor wie de verschillende tekens als letters herkent en communicatie voor wie weet dat dat woord verwijst naar een plaats waar brood wordt verkocht.

1.2.1 Communicatie: bedoeld of onbedoeld? - Moet informatie bewust en opzettelijk worden gegeven voordat het 'communicatie' mag heten? --> Alle gedrag (met of zonder woorden) in aanwezigheid van een ander mens van wie men zich bewust is, is communicatie. – Ook gedragingen waarvan men zich niet of maar half bewust is (bv. veel non-verbaal gedrag), is communicatie. Je bent je hiervan zelf niet bewust maar is wel communicatie t.o.v. de omgeving. Een voorbeeld hiervan is het gedrag van iemand die het gevoel heeft 'er niet bij te horen': te laat komen, verder van anderen weg zitten, weinig zeggen, etc. --> Men kan niet niet communiceren. – Ook als men niet wil communiceren, communiceert men toch dat men niet wil communiceren.

1.2.2 Een omschrijving van communicatie Communicatie is de uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die zich van elkaars onmiddelijke of gemediëerde aanwezigheid (via brief, telefoon, krant, televisieprogramma of internet) bewust zijn. Deze informatie wordt deels bewust (bedoeld), deels onbewust (onbedoeld) gegeven, ontvangen en geïnterpreteerd.

1.2.3 Interpersoonlijke communicatie, massacommunicatie en intrapersoonlijke communicatie - interpersoonlijke communicatie (tussen personen) : Mensen bevinden zich in elkaars nabijheid. Ze kunnen elkaar horen of zien. --> Gemediëerde interpersoonlijke communicatie : Wnr communicatie via tussenweg of medium verloopt. - massacommunicatie : Kenmerk 1. De communicatie verloopt altijd via een MEDIUM Kenmerk 2. Massamedia is openbaar, VOOR IEDEREEN toegankelijk of waarneembaar Kenmerk 3. AFSTAND in ruimte en/of tijd tussen de communicerende partijen Kenmerk 4. Men is zich bewust van de MOGELIJKE AANWEZIGHEID van de ander - intrapersoonlijke communicatie (binnen een persoon) : Tegen zichzelf praten, soms onhoorbaar. Deze 'innerlijke dialoog' is enorm van belang voor communicatie. Als het taalcentrum in de hersenen beschadigd raakt (spreekstoornis, spreekangst), wordt niet alleen de communicatie met anderen gestoord maar ook de innerlijke communicatie (denken).

1.2.4 Inhouds- en betrekkingsniveau Een boodschap heeft 2 aspecten: Inhoudsaspect = WAT : de letterlijke inhoud van de woorden, brief of een gebaar dat grootte of richting

1

aanduidt. Betrekkingsaspect = HOE : de manier waarop de inhoud wordt overgebracht (opgewekt, verwijtend). Zegt iets over de relatie tussen Z en O en geeft aan hoe de Z wil of verwacht dat zijn B overkomt (als verzoek of bevel). Ook het antwoord van de ander zal bepaald worden o.b.v. de manier waarop je iemand aanspreekt (Z verwijtend -> O in de verdeding). Onmogelijk om het betrekkingsniveau in een boodschap weg te laten!

1.2.5 Ideeën, woorden en zinnen zijn géén voorwerpen Communicatie is geen actie-reactieproces zoals bij het omvallen van een rij dominostenen : Geluidsgolven veroorzaken namelijk niet rechtstreeks een reactie bij iemand anders want ideeën, woorden en zinnen zijn geen voorwerpen die je in iemands hoofd kan 'stampen'. Je moet ze eerst in symbolische woorden (geluiden) of gebaren (afbeeldingen) omzetten. Die woorden gaan als geluidsgolven door de lucht. B vangt ze op en vertaalt ze terug naar een idee. In het beste geval zal het idee van B overeenkomen met het idee van A maar 'betekenissen zitten in mensen'. Betekenissen worden gevormd vanuit de ervaring van mensen. Ze worden grotendeels aangeleerd maar zijn individueel van aard omdat niemand volledig dezelfde ervaringen heeft. B zal dus een andere betekenis geven aan het idee dan A. Mensen uit hetzelfde taalgebied en (sub)cultuur (bv. een generatie) delen vaak wel een aantal betekenissen (Bv. de betekenis van het begrip 'stoel') maar volledig gelijk zullen deze nooit zijn (Bv. de betekenis van het begrip 'geluk').

1.3 WAAROM COMMUNICEREN MENSEN? Communicatie onderscheidt mensen van dieren. De mens beschikt namelijk als enige over gesproken en geschreven taal. We kunnen grofweg 3 groepen van motieven voor communicatie onderscheiden : - Biologische motieven voor communicatie (lichamelijke behoeften) - Interpersoonlijke motieven voor communicatie (sociale behoeften: erkenning, invloed, genegenheid) - Maatschappelijke motieven voor communicatie

1.3.1 Biologische motieven = alle niet-sociale behoeften, primaire behoeften. Volgens Maslow zijn dit de lichamelijke behoeften: behoefte aan voedsel, drinken, beschutting, onderdak, veiligheid en seks. Men communiceert om deze behoeften te bevredigen of om aan middelen (geld, soortgenoten, materialen) te komen om deze behoeften mee te bevredigen. Wanneer de primaire behoeften bevredigd zijn, laten de sociale of secundaire behoeften zich gelden. Maslow, Whiting en Child onderscheiden 5 gedragssystemen waarvan er 3 zijn gericht op bevrediging van de lichamelijke behoeften: - orale gedragssysteem (honger) - anale gedragssysteem (uitscheiding) - seksuele gedragssysteem (voortplanting) De overige 2 zijn sociale behoeften (als kind verworven) die ontstaan uit lichamelijke behoeften: - afhankelijkheid (als gevolg van de hulpeloosheid van het kindzijn) - agressie (als reactie op onvermijdelijke frustraties) Link kind: niet gesnapt, zie boek p. 24 - 25 Behoefte aan aandacht: Theorie 1: De behoefte aan aandacht is de 1e sociale behoefte. Een kind koppelt de bevrediging van lichamelijke behoeften aan de aanwezigheid en aandacht van de moeder.

2

Theorie 2: De behoefte aan aandacht hangt rechtstreeks samen met de 2e sociale behoefte van Maslow, nl. de behoefte aan veiligheid. Het kind voelt een sterke band met de verzorger. Kan leiden tot hechtingspersoonlijkheidsproblemen.

1.3.2 Communicatie is transactie - Welke rol spelen ruilprocessen bij wederzijdse behoeftebevrediging? Elk contact tussen mensen houdt een transactie/ruil in waarbij ofwel materiële ofwel niet-materiële goederen (ontastbare, onzichtbare goederen zoals de bevrediging van sociale behoeften) overgedragen worden. Bij de transactie tussen moeder-kind is er sprake van een win-winsituatie. De transactie tussen moeder en kind heeft echter wel een gedwongen karakter. Moeders hebben niet de keuze om hun kind te negeren en kinderen hebben niet de keuze ergens anders eten te gaan zoeken. Contacten tussen vrienden, kennissen, vriendschaps- en liefdesrelaties daarentegen zijn vaak wel het resultaat van een vrije keuze. Wat mensen in zulke relaties winnen of verliezen is verschillend omdat de transactie niet voor iedereen even waardevol is. Als de relatie geen winst oplevert, wordt de relatie afgebroken.

1.3.3 Nogmaals: de behoefte aan aandacht Als kind heb je van je ouders aandacht nodig, nl. de zorg voor lichamelijke behoeften en zintuigprikkeling. Het kind koppelt het krijgen van aandacht aan het krijgen van voedsel, wat uiteindelijk een zelfstandige behoefte wordt. Kinderen die geen aandacht krijgen van hun ouders zoeken andere strategieën zoals ruzie maken, vernielen, stelen, ... want hoewel straf een minder prettige vorm van aandacht is, is het beter dan helemaal geen aandacht. Jonge kinderen die geen aandacht krijgen, gaan namelijk groeistoornissen vertonen. Ook in gevangenissen blijkt hoe belangrijk sociaal contact en aandacht is. Geïsoleerde gevangenen ontwikkelen daar m.b.v. klopsignalen een eigen taal. Ook zelfmoordpogingen zijn een schreeuw om aandacht. Mensen doen bijna alles om aandacht te krijgen want wie genegeerd wordt, is nergens. Communicatie is m.a.w. een noodzaak.

1.3.4 Communicatie en zelfbeeld - Hoe wordt het zelfbeeld gevormd d.m.v. communicatie? De soort aandacht die iemand krijgt (veel aandacht tot genegeerd worden), bepaalt of men zich aanvaard en gewaardeerd voelt. Niet alleen ouders hebben een invloed op de vorming van ons zelfbeeld. Ook vrienden, leraren en andere volwassenen dragen hiertoe bij. Bovendien wordt de manier waarop mensen met anderen communiceren in grote mate bepaald door hun eigen zelfbeeld en hun gevoel van eigenwaarde. Zelfbeeld en communicatie zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vele auteurs zijn van mening dat interpersoonlijke communicatie vooral dient om het zelfbeeld te vormen, te veranderen en te ondersteunen. Villard en Whipple (1976) noemen 5 veronderstellingen m.b.t. het zelfbeeld en identiteiten (waarnemingen waaruit het ZB is opgebouwd):

1. identiteiten zijn in de persoon opgenomen interpretaties v. culturele of groepswaarden We meten onszelf en elkaar met maatstaven uit - onze samenleving - groepen waartoe we behoren - ons gezin - De cultuur en het gezin waarin men opgroeit bepalen dus hoe men zichzelf kan zien (bv. 'heeft pianohanden', 'echte zwemster', 'geen sportieveling' etc.). - Identiteiten zijn ook tijdgebonden: 100 jaar geleden andere normen dan vandaag om zich aan te meten. - Niet alle identiteiten hebben een gelijk gewicht: sommige waarden worden ervaren als een deel van de persoon (bv. geloofsovertuiging: wanneer een kind uit een diep gelovig gezin zijn geloof afwerpt, kan dit voor

3

de ouders reden genoeg zijn om met het kind te breken).

2. het ZB wordt aangeleerd tijdens een doorgaans sociaal leerproces (communic. met anderen) We leren onszelf te zien door de ogen van anderen. Ons ZB komt uit de spiegel die anderen ons voorhouden. Rol van opvoeding & opleiding bij vorming van ZB: de volgende generatie leren hoe ze horen te zijn, wie ze horen te zijn en hoe ze tegen de wereld aan moeten kijken. Ons ZB wordt dus grotendeels onbewust aangeleerd (door een aanhoudend proces van belonen en straffen). Bv. Kinderen leren al op heel jonge leeftijd om zich als 'jongetje' of 'meisje' te gedragen. Voorbeeld: kinderen uit buitenwijken van grote steden hebben toegang tot totaal andere identiteiten dan kinderen uit meer welvarende wijken. Terwijl kinderen uit voorsteden leren om succesvol te zijn, hard te werken en advocaat of zakenman te worden, leren kinderen uit achterbuurten om op te lichten en gevaarlijk te zijn.

3. identiteiten zijn observeerbaar Wie onzeker is of wie zichzelf aantrekkelijk vindt, zal zich ook zo gedragen in zijn kledingkeuze of manier van bewegen. Alle gedragingen hebben dus een informatieve waarde. Kleding, de mate van verzorgdheid en modieusheid geeft weer hoe iemand zichzelf ziet (notaris vs. Hell's Angel). Daarnaast presenteren mensen zich ook als lid van een groep: uniformen, toga's, piercings, etc.

4. het ZB is veranderlijk Leven houdt verandering in. Het ZB verandert mee. Sommige veranderingen in ons ZB zijn voorspelbaar: van tiener naar volwassene, van volwassene naar bejaarde. Andere veranderingen zijn onvoorspelbaar: ieder mens waarmee we in aanraking komen en elke nieuwe ervaring (huwelijk, echtscheiding, beroepsverandering) verandert onze wereldbeschouwing, waarden en ons ZB. Verandering valt het meeste op wanneer we iemand al een tijdje niet meer hebben gezien (bv. je merkt ineens op dat je broertje een man is geworden of dat je niets gemeenschappelijk meer blijkt te hebben met je beste vriendin). Het ZB verandert langzamer dan het eigen gedrag en de werkelijkheid 'buiten'. Dit wil zeggen dat de buitenwereld sneller veranderingen bij je zal opmerken dan jijzelf (bv. als jongetje van 12 blijven wachten op vleesje in de supermarkt tot je doorhebt dat men je daarvoor te oud vindt). Snelle veranderingen zorgen voor verwarring. Wie gedwongen wordt abrubt zijn visie op het leven te veranderen of wie zich anders gedraagt dan zijn waarden hem voorschrijven, loopt het risico zijn ZB te verliezen (met als mogelijk gevolg geestesziekte). Voorbeeld: gedwongen worden om iemand te doden terwijl je principieel tegen het doden van mensen bent.

5. het ZB moet voor zijn voor voortbestaan door anderen worden ondersteund 'Wees het met me eens, zeg dat ik gelijk heb' 'Bevestig dat ik ben zoals ik denk te zijn; ondersteun mijn ZB' Zoals identiteiten worden aangeleerd in de omgang met anderen, moeten zij ook worden ondersteund door anderen. Waarom? 1. Omdat het ZB erg belangrijk is. Het is het vertrekpunt voor al onze handelingen. Wie zichzelf scherp ziet en vrede heeft met wat hij ziet, is een gelukkig mens. 2. Omdat het ZB slechts een abstracte schets is. Ongrijpbaar, onzichtbaar. 3. Omdat het ZB vaak tegenstrijdigheden en onnauwkeurigheden bevat. De info waaruit het ZB is opgebouwd is namelijk afkomstig van verschillende mensen en uit verschillende situaties. Bovendien is ook elk stukje info op zichzelf al onnauwkeurig want : 1. Niemand kijkt objectief naar een ander. Elk oordeel is vermengd met vooroordelen en gekleurd door de eigen levenservaring. 2. Mensen zeggen zelden concreet en nauwkeurig wat ze van een ander vinden en wrm ze dat vinden. 3. De O is meestal niet in staat om boodschappen te verstaan zonder ze te vertekenen. 4. We presenteren ons zelden aan anderen zoals we zijn. We stellen ons mooier of anders voor om

4

afwijzing te voorkomen. Als de posit. identiteiten die je ZB vormen vaak door anderen bevestigd worden --> positief gekleurd ZB --> sterk gevoel van eigenwaarde Als de posit. identiteiten van je ZB even vaak ontkend als bevestigd worden door anderen --> wankel en negatief gekleurd ZB --> zwak gevoel van eigenwaarde --> sterke behoefte aan info over zichzelf ('Wat vind je van mij?')

1.3.5 Andere interpersoonlijke (sociale) motieven Sociale motieven om te communiceren: afhankelijkheid, agressie, aandacht en ondersteuning van ZB. + andere: Behoefte aan aansluiting, dominantie/macht, veiligheid, waardering, liefde en genegenheid --> Fundamentele sociale behoeften : behoefte aan aandacht (!) of erkenning, aan invloed, aan genegenheid en aan zelfbeeldbevestiging. De behoefte aan aandacht is de meest centrale want wie niet wordt opgemerkt, kan aan geen enkele sociale behoefte voldoen.

1.3.6 De indeling van William Schutz (1958) Schutz ontwierp een indeling van sociale basisbehoeften waarin hij stelt dat alle communicatie-processen tussen mensen teruggebracht kunnen worden tot 3 kernthema's. Deze kunnen worden beschouwd als sociale basisbehoeften : Erkenning binnen of buiten - de mate waarin men elkaar als persoon erkent Invloed boven of onder - de invloedsverdeling tussen de betrokkenen Genegenheid dichtbij of veraf - de genegenheid die al dan niet wordt getoond

1.3.7 Samenvatting Mensen communiceren : - om lichamelijke behoeften te bevredigen - om aan middelen te komen om deze behoeften te bevredigen - omdat ze aandacht nodig hebben, voor hun lichamelijke en geestelijke groei - om hun ZB te vormen en te ondersteunen

1.3.8 Maatschappelijke motieven voor communicatie Elke samenleving heeft communicatie nodig om aan haar materiële behoeften (voeding, veiligheid en onderdak) te voldoen. Daarvoor is samenwerking tussen en binnen groepen mensen vereist. Voor samenwerking is communicatie vereist. Ook groepen vormen zich d.m.v. communicatie een 'ZB' (inschatting van eigen hulpbronnen en mogelijkheden, kennis van eigen behoeften en systeem van normen en waarden). Vanuit dat ZB communiceert de gemeenschap met andere gemeenschappen. In en tussen sociale groeperingen spelen de basisbehoeften (erkenning, invloed en genegenheid) een centrale rol (bv. in diplomatieke contracten tussen landen). De behoefte aan zelfontplooiing is in breder maatschappelijk verband eveneens te zien (bv. het zoeken naar godsdienstige, filosofische of technische kennis en het verspreiden en overdragen daarvan aan volgende generaties). Laswell (een van de eerste sociale wetenschappers die een communicatiemodel ontwierp) onderscheidt in zijn analyse 3 functies die communicatie in een maatschappij vervult: 1. Toezicht houden op (bewaken van) de omgeving om de leden van een gemeenschap opmerkzaam te maken op kansen en gevaren 2. Onderdelen van de gemeenschap met elkaar in verband brengen om te kunnen reageren op de omgeving 3. Sociale erfgoed overdragen van de ene generatie op de andere

1.4 MODELLEN VAN COMMUNICATIE Z = spreker of schrijver Boodschap en Reactie = signalen die over en weer worden gezonden

5

Dit sterk vereenvoudigde model laat essentiële aspecten van het communicatieproces weg:

1.4.1 Communicatiekanalen Een kanaal (bv. geluids- of lichtgolven) draagt de boodschap. Voor het soort B (bijvoorbeeld liefde) maakt het wel degelijk veel verschil of mensen via één of alle kanalen (5 zintuigen) met elkaar verbonden zijn. Meestal gebruiken we 3 kanalen tegelijkertijd: - het vocaal auditieve kanaal (praten en luisteren) - het visuele kanaal (zien) - het tactiele kanaal (aanraken) Belangrijk is welk K men voor welke B kiest. Goed nieuws brengt men bijvoorbeeld graag persoonlijk of telefonisch. Slecht nieuws vertelt men liefst niet direct.

1.4.2 Kanaalruis In elk kanaal kan 'ruis' optreden (bv. storingen op de radio). DeVito (1991) onderscheidt 3 vormen van kanaalruis: 1. Fysieke ruis = alle signalen van buitenaf die spreken, luisteren, kijken of voelen bemoeilijken. Bijvoorbeeld de zon die verblindt, herrie die luisteren belemmert of het dragen van een zonnebril waardoor je iemands ogen niet ziet. 2. Psychologische ruis = vooroordelen en stereotypen die communicatie beïnvloeden ( wat goed en slecht is, ‘in’ of ‘uit’). Op die manier krijgen we ook een basis aan normen, waarden en gedeelde ervaring (= eenwording van de samenleving). Ook opleiding hoort bij deze functie: documentaires, kinderprogramma’s, enz. hebben een educatieve functie (dit gebeurt ook bewust). 5. stimuleren vd economie : veel media zitten vol met advertenties die het publiek moet verleiden om bepaalde producten te gaan kopen 6. waakhond : is het op gang brengen van sociale verandering. De media geven selectieve aandacht aan maatschappelijke ontwikkelingen en kunnen een stimulerende uitwerking hebben. Bv. mistoestanden blootleggen 7. scheppen van gedragsnormen : de media geven het goede voorbeeld in politiek, literatuur, cultuur en het leven in het algemeen Nog een aantal andere functies van media (volgens andere auteurs) kunnen zijn: - zorgen voor een sterker vertrouwen id natie + media als voorvechters van burgerrechten - media als dagelijks ritueel, bv. het nieuws bij het ontbijt - structureren van de (vrije) tijd → vele weten niet wat ze anders moeten doen - inbrengen van afwisseling en stimulering - media als basis voor de geschiedschrijving

11.3.3 Functies van televisie volgens het publiek Niet zo belangrijk (lees HB pag. 350-351). Veel mensen gebruiken tv vooral als ontspanning, voor gezelschap (eenzaamheid verdrijven), om aan gesprekken te ontkomen, etc.

11.3.4 Gebruik van massamedia onder invloed van omst. en soc. omgeving Behoeften van mensen worden ten dele door omstandigheden en de sociale omgeving gevormd. Ze zullen dan MC gebruiken om aan deze behoeften te voldoen (bv. moord op Kennedy: bevolking gebruikt media om geschoktheid en verlies te verwerken). Alle functies die men aan massamedia toeschrijft hebben te maken met beïnvloeding. Communicatiewetenschappers houden zich vooral bezig met in hoeverre het publiek zich laat beïnvloeden. In al de puntjes die nu zullen volgen bespreken we enkele theorieën over de beïnvloeding van het publiek. Deze kunnen gaan van sterke tot zwakke beïnvloeding.

11.4 GROTE MACHT 11.4.1 De injectienaald(theorie) = het idee dat de media almachtig zijn

56

Wordt ook wel de kogeltheorie of one-step flow theorie genoemd. Volgens deze theorie kan een slimme Z bij bijna iedereen het gedrag oproepen dat hij wenst, door gebruik te maken van de juiste kanalen en de goede soort B. Kijk ook illustratie op p. 352, HB. voorbeeld: het hoor...


Similar Free PDFs