Discoursanalyse PDF

Title Discoursanalyse
Course Inleiding tot kwalitatieve onderzoekstechnieken
Institution Universiteit Gent
Pages 14
File Size 534.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 66
Total Views 118

Summary

Discoursanalyse - les: gastcollege Stijn Joye...


Description

Discoursanalyse en CDA (Gastcollege) Een discours heeft geen eenduidige definitie waarbij er maar één methode mogelijk is (redelijk vaag), maar hierdoor kun je wel experimenteren (voordeel).

1: Discours en discoursanalyse  Een discours wordt gebruikt om over bepaalde zaken uitspraken te doen en is gelinkt aan een bepaald topic. Je spreekt over een bepaalde groep en je ziet dat een uitspraak altijd terugkeert (patronen) wanneer er gesproken wordt over die bepaalde groep. Je gebruikt een discours niet zomaar, er zit altijd een intentie achter (motivatie, keuze). Deze onderliggende doelstelling probeer je bloot te leggen. Voorbeeld: als je u aankleed heb je heel doelbewust een aantal keuzes gemaakt, namelijk wat combineer je met wat. Je gaat combinaties maken die niet zo maar gebeuren, maar die je weloverwogen doet met een motivatie. Aan de hand van die keuzes die je maakt, druk je ook iets uit, namelijk u identiteit. Voorbeeld: een hipster die normen, waarden, voorkeuren uitdrukt aan de hand van expliciete keuzes die ze maken qua kledij en die ze combineren met elkaar.

Taal = heel breed, een communicatief iets waarmee je je kunt uit drukken Discours = de taal die jij gebruikt (sociale context, in interactie met anderen) om iets uit te drukken

 Een discours kan ook gezien worden als de verzameling van ideeën, uitspraken, beelden,… (die samen horen en samen opduiken) met betrekking tot een specifiek onderwerp. Bijvoorbeeld een discours over het Vlaams Belang.

 Een discours is een representatie van de wereld die zowel een specifieke realiteit reflecteert (objectief) als een specifieke realiteit actief construeert door betekenissen toe te kennen (aan realiteit, identiteiten, sociale relaties, …). Voorbeeld omschrijving persoon: - realiteit reflecteren (neutraal): 1m80, bruin haar, vrouwelijk geslacht - realiteit construeren (niet meer neutraal): raar kapsel, lelijke combinatie van kledij, mooie schoenen,…

 Je kan betekenis toekennen aan de realiteit door de taal die jij hanteert.

Bijvoorbeeld: vrijheidsstrijder of terrorist (de materiele realiteit blijft het zelfde maar je geeft een positieve of negatieve betekenis mee).

1



Taal als code (positivisme) = de realiteit bestaat. Met taal geef je je de realiteit een label (codes) om met elkaar betekenisvol te kunnen communiceren (bv. tafel). Taal is louter de transitie van informatie.



Taal als discours (sociaal constructivisme) = de realiteit bestaat niet. Taal construeert realiteit door deze te benoemen, door taal te gebruiken kan je extra betekenis creëren. Taal is niet neutraal

Voorbeeld: Kalf geef je een naam, waardoor je een heel andere betekenis creëert (persoonlijkheid). Dit kalf is geen product meer voor op de bbq.

 Discoursanalyse: opzoek gaan naar patronen, welke woorden er worden gebruikt, relaties, bepaalde betekenis zoeken. Een discouranalyse is een kwalitatieve methode, je gaat niet zomaar random teksten selecteren en daarover je mening geven. Maar je gaat heel systematisch te werk waarbij je elke keuze verantwoord (waarom je die tekst hebt gekozen en een andere niet). Je gaat uitgebreid argumenteren welke stappen je hebt genomen. Je moet erkennen dat je zelf een interpretatie maakt (reflexiviteit) omdat je je in een bepaalde context bevindt. Dit is niet erg maar je moet ook bewust zijn van je eigen gebreken. Het belang van articulatie (uitdrukken) staat centraal. 

Sociale context – maatschappij: je wilt kijken wat een discours is over een bepaald onderwerp, maar een discours is niet materieel. Je kunt dit situeren in een bepaalde specifieke context met actoren die boelstellingen willen bereiken (macht). Je hebt veel actoren die in conflict zijn met elkaar omdat ze dezelfde doelstelling hebben (machtsverhouding). Dit gebeurd in dat maatschappelijk, sociaal niveau.

Voorbeeld: groep van Open VLD en sp.a als je wilt kijken welk discours zij hanteren over belastingen dan weet je dat dit tegengesteld is aan elkaar. Een discours kan dus heel tegenstellend zijn. Dat discours komt dan tot uiting in teksten (bv. partijprogramma’s -> manifest, expliciet discours). Maar er zijn ook een aantal latente, impliciete manieren waarbij dat discours tot uiting komt (bv. mainstream nieuwsmedia, regeringsovereenkomst). Als discoursanalist ga je in die manifeste teksten opzoek gaan naar kleine symptomen van dat bredere discours (opzoek gaan naar articulaties, zoeken naar machtsverhoudingen).

 een discours wordt gearticuleerd (uitgedrukt) in teksten, met deze teksten kan je dan aan de slag gaan en een aantal patronen zoeken die dan leiden tot een bepaald discours over een onderwerp. Dit probeer je dan in een heel brede sociale context te reconstrueren. Voorbeeld Trump: expliciete woordkeuze Examen: kijken naar een bepaalde tekst, kijken hoe die tekst is op gebouwd, welke strategieën/ technieken er gehanteerd worden, opzoek gaan naar een bepaalde onderliggende betekenis. 2

CDA: machtsrelaties en machtsstrijden in een sociale context die discursief tot uiting komen in linguïstische keuzes (bv woordkeuzes) in teksten. In een tekst zullen er verschillende discours zitten (strijd tussen partijen). Men probeert er voor te zorgen dat wat jij denkt als ‘normaal’ wordt beschouwd aan de hand van discours.

2: Verschillende benaderingen Bepaalde filosofie gelinkt aan sociaal constructivistisch denken: •

Discourstheoretische analyse (DT)



Discursive Psychology (DP)



Critical Discourse Analysis (CDA) (Soc Constr + Krit Theorie)

Gemeenschappelijke uitgangspunten van die drie benaderingen: kritische benadering: realiteit zoals ze is niet zo maar aanvaarden maar er vragen bijstellen. Taal is niet neutraal, de werkelijkheid krijgt een betekenis door taal, door discours. Link tussen kennis en sociale actie: taal heeft implicaties, een bepaalde discours prefereert bepaalde vormen van actie en sluit andere vormen van actie uit. Bijvoorbeeld: natuurramp (geen verantwoordelijkheid), menselijke ramp (je geeft iemand de verantwoordelijkheid, de schuld). Historische en culturele specificiteit: discours kan veranderen in tijd en ruimte (contigent). Daarom mag je geen uitspraak doen over een discours waar je zelf niet toe behoort. Context is heel cruciaal om dingen te verklaren. Voorbeeld: het discours over vrouwen is veranderd maar sommige groepen delen dit discours niet (bv. bicky burger campagne). Voorbeeld: Amerikaanse media die reageert op 3 specifieke cases.

3

Hoe komen deze drie componenten tot uiting? - kritische benadering: bij eerste twee cartoons reageert de media kalm, pas wanneer de man van een moslimafkomst is dan schreeuwt de media alsof het dan wel een ramp is. Op die manier construeert de media een discours waarbij het pas een ramp is als er iets gebeurd door iemand met een islamitische geloofsovertuiging. - link tussen kennis en actie: de eerste twee cartoons roepen niet op tot actie en pas bij de derde oproepen tot actie. - historische en culturele specificiteit: omdat historisch gezien de media meer gefocust zijn geweest op het Midden-Oosten waarin ze daar landen hebben binnen gevallen en toen die mensen als terrorist hebben omschreven waardoor deze nu ook zo wordt beschreven.

Verschillende uitgangspunten van deze drie benaderingen:

Discursieve psychologie: alledaags discours: wat mensen concreet zeggen en schrijven. (microniveau, individueel niveau). Bijvoorbeeld: wat mensen zeggen tijdens het ontbijt Discourstheoretische analyse: abstract discours: overkoepelende,

algemene patronen van betekenis die circuleren in de maatschappij (macroniveau). Wordt vaak gebruikt bij de politieke wetenschappen om te kijken naar maatschappelijke, politieke structuren .

4

Critical Discourse Analysis (CDA): is een combinatie van het concrete (de tekst zelf) en het algemene (altijd de tekst in context plaatsen).

2.1 Discourstheorie (DT) Betekenis ligt niet vast er is altijd een strijd aan de hand. Een discours is een tijdelijke fixatie van betekenis in een sociaal domein door de articulatie van verschillende elementen. Je krijgt een ketting van verschillende elementen (patroon).

Voorbeeld: ‘man’ – ‘kracht’ – ‘rationeel’ – ‘sterk’ – ‘voetbal’ versus ‘vrouw’ – ‘passiviteit’ – ‘emotioneel’ – ‘zwak’ – ‘huishouden’ -> discours is patriarchaat

Knooppunten: dominant discours die tijdelijk gefixeerd is, dan worden deze elementen knooppunten genoemd.

Betekenis ontstaat door de articulatie van bepaalde elementen en door het uitsluiten van andere elementen (kijken naar de afwezigheid v elementen).

Voorbeeld: je kijkt naar Open VLD en Sp.a en over hoe zij spreken over democratie, je ziet dat er twee kettingen van elementen worden gecreëerd. Het kan zijn dat de Open VLD op dat moment de regeringspartij is, waardoor hun elementen knooppunten worden, een deel van het discours wordt dominant op dat moment.

5

2.2: Critical Discourse Analysis (CDA) Daarbij zijn ook weer heel veel variaties zijn. (vooral focussen op het multi-modal Critical Discourse Analyis) Gemeenschappelijke uitgangspunten: - je kan taal gebruiken om iets te bereiken (taal is niet neutraal) - je kan taal gebruiken om mensen te overtuigen, om ze te laten nadenken over een bepaald onderwerp - het gaat over mensen sturen, manipuleren in een bepaalde richting waarbij je er voor zorgt dat u intenties niet duidelijk (beschermd) zijn CDA: je gaat kijken naar het tekstuele aspect (gesproken taal, non-verbale communicatie, beelden,..) in een bredere context (sociale interactie).

Wanneer gebruik je CDA? Wanneer u onderzoeksvraag heel specifiek gaat over taalgebruik (specifieke woordenschat) in een zekere context. U onderzoeksvraag zal ook gelinkt zijn aan het ideologisch component (volledige set van waarden, normen die een bepaalde groep hanteert) gekoppeld aan het idee van macht (iedereen wil macht gebruiken en zet hiervoor middelen in om dit te bereiken).

6

Ideologie: men gaat er van uit dat media niet neutraal is maar een bepaalde ideologie interpreteert -> routines praktijken (onbewust) -> onderliggend een aantal ideeën naar voorschuiven

Concept van macht: Kijken naar de machtsrelaties: worden deze bestendigd, in vraag gesteld, is er een alternaties, focus op exclusie (wij – zij), exploitatie (manvrouw)

Kritiek op CDA: -> beperkte tijdsperiode -> gericht op de mainstream (dominante) actoren -> te veel focus op de tekst en te weinig op de bredere context -> je vertrekt al vanuit een bepaald standpunt (oordeel) en je gaat opzoek in de tekst die dat standpunt bestendigen (en dus geen focus op de dingen die u standpunt tegenspreken).

Dimensies: Tekst: kijken welke keuzes de journalist heeft gemaakt een waarom: zinconstructies, gebruik van woorden, beelden (wie/ wat in beeld en hoe), opbouw, welk effect wilt men bereiken? Discurtieve praktijk: contexualiseren (bv verschil tussen journalist van HLN en DeMorgen kan een verklaring zijn voor de verschillen die je hebt gevonden op het tekstueel niveau Sociale praktijk: bredere maatschappelijke contex.t (bv. wij leven in een heel liberale samenleving), bekijken als de machtsverhoudingen worden bestendigd of niet

2.2.1: CDA onderzooeksdesign De onderzoeksfases zijn geen lineair proces (herhalend)

7

STAP 1: keuze onderzoeksprobleem Wanneer het gaat om die machtscomponent. Voorbeeld: benadering berichtgeving over rampen op VRT en VTM? Reflectie en constructie van bestaande geopolitieke, economische en militaire machtsverhoudingen?

HOE wordt iets gepresenteerd (wat-vraag is vaak al beantwoord door de literatuurstudie), hoe komt iets tot uiting.

STAP 2: Formulering onderzoeksvragen Nooit werken met percentages (bv. hoe vaak komt dat discours in een bepaalde tekst aanbod) Wel: hoe komt iets in beeld, welke woorden worden hier gebruikt, welke betekenis wordt hier geconstrueerd, hoe zit dat machtsonevenwicht

-> drie dimensies: tekst in discursieve praktijk in sociale praktijk.

STAP 3: keuze van het materiaal Bepaalde keuzes maken, bepaalde media selecteren (je moet wel toegang hebben tot het materiaal) Tekst = krantenbericht, interview, tv

Voorbeeld: één “normale” dag qua televisienieuws (1 februari 2006) en negen nieuwsitems over vijf rampen, toegang via ENA database (Universiteit Antwerpen) Voorbeeld: één bepaalde case zoals verkiezingen 2014 aan de hand van alle nieuwsitems of krantenberichten

-> je gaat nooit 400 artikels heel grondig moeten bestuderen, het is nog altijd kwalitatief onderzoek: klein aantal artikels lezen. Je kan een groot aantal selecteren wanneer je op voorhand al weet naar welke discours je opzoek bent omdat je dan heel gericht kunt focussen.

STAP 4: (eventuele) transcriptie van materiaal 8

Bv. TV-beelden uittypen

STAP 5: Analyse Belangrijkste aspect. (zie uitleg hieronder)

STAP 6: Rapporteren

2.2.2: CDA Analyse Cyclische aanpak Zelfde tekst een aantal keer opnieuw kijken. Eerste lezing: kijken wat er verteld wordt en hier conclusies maken, wat valt er op, welk beeld krijg je, welke patronen duiken op = kennismaking van de data Tweede visie: eerste buikgevoel proberen staven, bevestiging van patronen zoeken (voorbeelden, quotes, beelden selecteren). Derde lezing: volledigheid, om alles af te toetsen + nadenken over bredere context

Drie dimensies (1) tekst Kijken naar taal, een bepaalde persoon heeft linguïstische, tekstuele, visuele keuzes gemaakt. Waarom? Kijken wie het woord krijgt, wat metaforen

deze personen zeggen, specifiek woordgebruik,

DD Woordkeuze: welke woorden gebruik je (gemotiveerd) en welke niet. Is je woordkeuze objectief of subjectief, aandacht voor connotaties (‘huis’ of ‘thuis’), adjectieven (als de ene persoon gelinkt wordt aan positieve adjectieven en de andere aan negatieve). Ook belang voor overlexicalisation (overtuigen door te veel woorden te gebruiken bv. mannelijke verpleger, hierdoor geef je de verwachting dat verplegers normaal vrouwelijk zijn). Transitiviteit: hoe personen/ objecten gelinkt kunnen worden aan een proces. Voorbeeld: 50 verplegers werden gisteren ontslagen.

9

-> bepaalde gebeurtenis wordt voorgesteld als een natuurlijk proces, de persoon die hen heeft ontslagen (actor) komt niet aanbod (passieve werkwoordsvorm). Voorbeeld tijdens jobvacature: ‘U zal instaan voor’ (veel meer flexibiliteit) vs ‘ U moet instaan voor’ Nominalisatie: processen vervangen door een zelfstandig naamwoord, waardoor de actor (degene die macht heeft) opnieuw niet wordt vermeld. Dit leidt tot depersonalisering (een heel mechanisch proces waarbij het lijkt alsof er geen mensen bij betrokken zijn) Voorbeeld: “Een sanering zal doorgevoerd worden”, “De repatriëring gaat door zoals voorzien”, … Moddaliteit: hoe overtuigend is deze boodschap en komt iemand over. Van sterke modaliteit (het is koud, als absolute waarheid) naar zwakke modaliteit ( misschien is het toch een beetje koud, weinig overtuigingskracht). Quoting verbs: woorden gebruikt om te beschrijven hoe iemand heeft gesproken (hij zei, hij mopperde, zij declareerde,…) hierdoor ga je een waardeoordeel toekennen aan die persoon.

Representationele strategieën Bepaalde keuzes maken om personen te representeren waarbij je focust of negeert van bepaalde aspecten van identiteit. S1: “Muslim man arrested for fraude”  effect van afstand creëren (afwijkend van de grote meerderheid): Richten

op

exclusie

(wij-zij

contrast

zo

groot

mogelijk maken) S2: “Father of two daughters arrested for fraude”  proberen afstand te verkleinen

DD Impersonalisatie: het niet bij naam noemen van een individu/ statement, maar verwijzen naar een groter geheel om een statement meer gewicht te geven. Bijvoorbeeld: “België zegt neen tegen Europa” vs “Ivo Belet zegt neen tegen voorstel van Europees commissaris” Individualisatie: afstand verkleinen, empathie, concreter en persoonlijker,… Functionalisatie: vermelden van functie, titel om meer autoriteit, status en legitimiteit te geven. Bijvoorbeeld: “student economie zegt dat de economische crisis gedaan is” vs “financieel expert bij de centrale bank zegt dat de economische crisis gedaan is”. 10

Anonimisering: mate van onzekerheid. Bv: “volgens getuigen”, “people” Aggregatie: indruk objectieve statistieken en cijfers. Bv. duizenden bezoekers, hierdoor creer je het gevoel dat het zeker 1000 bezoekers zijn. Visuele semiotische keuzes (multimodale CDA). Welke keuzes maak je als fotograaf.

Wie draagt wie (machtsverhouding), wie is zwak,… ‘salience’: wat krijgt klemtoon: culturele symbolen, grootte, kleur, focus, diepte, shot vs close-up,…

Voorbeeld: propaganda tijdens de verkiezing

Fotograaf maakt keuzes (bepaalde compositie, framing): Trump staat hoger dan de rest (de mensen kijken op), Amerikaanse vlag op de achtergrond (alle waarden en normen van die vlag probeert hij op zichzelf te laten afstralen), mensen op de achtergrond: divers publiek. Context is zeer belangrijk: bv. superhelden dragen de kleuren van de Amerikaanse vlag. Maar dat was niet de reden dit kwam omdat de drukker toen nog maar een beperkt aantal kleuren inkt had. 11

(2) discursieve praktijk Hoe wordt een tekst geproduceerd. Hoe wordt de taal gebruikt, door wie wordt het gebruikt (bredere context) - taalgebruikers: is dat een journalist, opniemaker,… (specifieke context) - genre: is het een officiële persvergadering, een interview, speech,… - interdiscursiviiteit: discours komen nooit alleen voor - intertekstualiteit: teksten staan altijd in relatie met elkaar Vb: wetenschappelijk rapport over ‘global warming’ wordt verwerkt in krantenartikel dat in radioprogramma gebruikt wordt voor ludiek item

(3) sociale praktijken Contextualisering van de teksten: aandacht voor de bredere maatschappelijke structuren, instituties en waarden (bv. politiek, economie, ideologie,…) -> is dit een bevestiging van de realiteit zoals we die kennen of gaan we een alternatief voorstellen (sociale verandering), kijken identiteit, realiteit die geconstrueerd wordt, hoe dit zich verhoudt qua machtsverhouding met de realiteit. •

‘Othering’ of polarisatie tussen in-group (“wij” - constructie eigen identiteit) en out-group (“zij”)



Stereotypen, reproductie van ongelijkheden, …



Oriëntalisme, neoliberalisme, imperialisme, …

Voorbeeld

12

Welk discours? Welke realiteit wordt geconstrueerd? Constructie van de identiteit? Genre: politieke speech in de positieve context van zware economische crisis. Kijken hoe hij de realiteit (de economische crisis) door zijn taalgebruik representeert -> crisis wordt gezien als een opportuniteit (American dream: als je iets echt wil dan ga je er wel geraken), niet gepresenteerd als een ramp door: - woordgebruik (linguistic device of naming: opportuunity, test, challenge,…) - tegenstellingen (but, then, now…) = sterke modaliteit van het argument (zeer overtuigend)

->Kijken naar de identiteit: eenheid (wij = us) = hechte, hoopvolle en niet verdeelde gemeenschap - 1 duidelijke en overtuigende leider (i am confident -> en niet bv. I think I am… modaliteit) - duidelijk welke daden van volk verwacht wordt (overcome oneself, make sacrifices,..) - Sociale praktijk (mensen betrekken)

3: CDA toepassing Voorbeeld: onderzoek naar de representatie van slachtoffers van een buitenlands natuurramp Zie slides (afgedrukt)

4: Krachtlijnen Taal is niet neutraal maar is gemotiveerd (met een bepaalde motivatie) Tekst zien als emperische manifestatie van discours (articulatie) CDA = tekst in context + drie dimensies Onderzoeksvragen rond macht en sociale strijd met betrekking tot betekenis en constr...


Similar Free PDFs