Embryologiebegrippen PDF

Title Embryologiebegrippen
Author Caroline Donckers
Course Voortplanting en embryologie
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 21
File Size 338.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 84
Total Views 117

Summary

Begrippenlijst...


Description

EMBRYOLOGIE Hoofdstuk 1: inleiding Afwijkingen -

-

-

Focomelie = te korte armen door een geneesmiddel voor zwangere vrouwen van vroeger namelijk thalidomide. Syndroom van Down = drie chromosoom 21 in plaats van twee-> geen splitsing geweest. Dit is een non-disjunctie. Is ook beter gekend als mongolisme. Abnormale bevruchting = meestal letaal, zeker als er twee spermacellen binnengedrongen zijn. Aneuploïdie = een afwijking in de chromosomen set Alles op –somie heeft iets te maken met een afwijking in het aantal van een bepaald chromosoom. o Trisomie 21 -> mongolisme o Trisomie 18 -> meestal een voetafwijking, oorafwijking + korte kaak o Trisomie 13 -> gespleten gehemelte, enkelvoudig hartcircuit. Translocatie = een stuk van een chromosoom is bij een ander gezet Pseudo-hermafrodieten = de gonaden van 1 geslacht maar de uiterlijke kenmerken van het andere geslacht. (vooral bij varkens, soms ook bij runderen) o Klinefelter (XXY bij mannen) -> vb. lapjeskat o Turner (XO bij vrouwen) -> korte nek, brede schouders en smalle heupen. Meerlingen, al dan niet versmolten met elkaar o Diplopagus -> versmolten en symmetrisch  Thoraco-abdominopagus = borst en buik zijn vergroeid  Xyphopagus =enkel xyfoït zit vast  Pygopagus = de ruggen zitten aaneen, soms ook met bekken  Diprosopus = twee aangezichten hebben, de rest is versmolten  Dicephalus = de hoofden zijn volledig apart ontwikkeld -> samenkomst bij de borst pas. o Heteropagus -> autosiet en parasiet = asymmetrische meerling

Begrippen -

Apoptose = celdood

Mannelijk geslachtsstelsel

-

Tubulus seminiferus = zaadbuisjes waaruit de testis bestaat. Spermatogenese = de celdeling van sertolicellen tot sperma Spermiogenese = de metamorfose van spermatide tot spermatozoa. Leydigcellen: staan in voor de testosteronproductie Acrosoom = enzym kapsel over de zaadcel

Vrouwelijk geslachtsstelsel - Infundibulum = eiertrechter met vingers - Graafs follikel = tertiair follikel - Corpus luteum = geel lichaam -> luteïniseren - Zona pellucida = glas huid rond de eicel die voor bescherming zorgt - Cumulus ovotus = schiereiland dat samen met de eicel tijdens de ovulatie mee naar buiten wordt geduwd. Het zorgt voor bescherming en draagt al het ware de eicel. - GnRH = gonadotrophe releasing hormon, wordt geproduceerd door de hypothalamus - FSH = follikel stimulerend hormoon -> heeft betrekking op sertoliecellen - LH = luteïniserend hormoon -> heeft betrekking op de leydigcellen en zo op het geel lichaam dat progesteron produceert.

Hoofdstuk 2: klieving - gastrulatie – neurulatie Afwijkingen -

-

Ectopische zwangerschap = het niet innestelen in de baarmoeder mar op een andere plaats, soms zelfs volledig buiten het geslachtsstelsel. Situs inversus = de cilia van nodal gen slaan de andere kant op waardoor er sommige organen aan de verkeerde kant ontstaan. Sirenomelia (caudale dysgenese) = meerminbenen doordat er caudaal geen mesoderm aanlegt! Slechte ontwikkeling van de achterhand. Sacrococcygeal teratoma = ook een fout bij gastrulatie -> tumorvorming achteraan bij staarblasteem, snij je deze open dan kun je er zowat alles in terug vinden omdat de tumor is opgebouwd uit de 3 verschillende kiembladen (de primitieve knop is overgebleven) Neural Tube Defects (NTDs) o Anencephaly -> slechte ontwikkeling of zelfs geen aanleg van de hersenen. o Spina Bifida -> ruggemerg ligt open -> kaan gaan uitdrogen wat voor problemen vormt!

begrippen -

Totipotente cellen = cellen die nog alle mogelijke weefsels vormen

-

Pleuripotente cellen= kunnen nog verschillende weefsels vormen maar niet meer de externe weefsels, alleen nog die van het embryo Blastocoel = holtevorming o Embryoblast (binnenste): vorming van het embryo gebeurt hierin o Trophoblast (buitenste): placentavorming + verbinding met het moederdier onderhouden

Implantatie - Epiblast = bovenste laag in beginstadium - Hypoblast = onderste laag  vormen samen de kiemschijf  ter hoogte van deze differentiatie gaat de trophoblast verdwijnen. = de delaminatie van de kiemschijf - Schizamnion = holtevorming in epiblast - Plekamnion = holtevorming via plooivorming Gastrulatie = de omvorming van twee naar drie kiembladen:  ectoderm  mesoderm  endoderm - Primitieve streep = groeve op epiblast waaruit cellen zich naar onderen zullen rollen en zo het derde kiemblad vormen - Notochord = primitieve steun-as -> lichaams-as en wervelkolom. Is ontstaan uit de nodus van de primitieve streep (knop van Hensen). Deze gaat reduceren en enkel het staartblasteem blijft over. - Op twee plaatsen vormt er zich geen mesoderm: o Membranum buccopharyngea -> craniaal (faryngeaal mem.) o Membranum cloacalis -> caudaal Invaderen epiblastcellen - prechordale plaat = craniaal van de notochord -> vorming hoofd! - Nodal gen = voor verschil tussen links en rechts. Heeft een hoge expressie van Fibroblast Growth Factor 8. Cilia die naar links slaan. - Mesoderm gaat zich opsplitsen in 3 delen: o Paraxiaal mesoderm: aanleg wervelkolom en zijn spieren o Intermediaal mesoderm: aanleg genitaalstelsel o Lateraal mesoderm: vormt het meeste Neurulatie - Neuroporus cranialis/caudalis = opening aan het begin en het einde van de neurale buis - Aan de craniale kant gaat deze opening zich omvormen tot drie hersenblaasjes : o Prosencephalon (voorhersenen) -> brein o Mescencephalon (middenhersenen) -> kleine hersenen + hersenstam

o Rhombencephalon (achterhersenen)

Hoofdstuk 3: embryologie Hoofdstuk 4: ontwikkeling tot primitieve levensvorm Begrippen Differentiatie mesoderm - Holtes tussen de twee bladen: o somatopleura = buitenblad -> naar de lichaamswand toe o splanchnopleura = binnenblad -> ligt tegen de ingewanden aan - Paraxiaal mesoderm valt uiteen in somieten. Deze worden wervels. o Post-otische somieten = In de kopregio zijn er 7/8 somieten die bijdragen tot de vorming van de basis van de schedel door versmelting. = Occipitale somieten o Pre-otische somieten =hieruit ontstaan de uitwendige oogspieren en de kauwspieren. Ontwikkelingen uit kiembladen Epimeer: = paraxiaal mesoderm - Sclerotoom = bot- en bindweefsel van de wervels - Myotoom = vormt spieren van het skelet - Dermatoom = vormt alles van de huis behalve het epidermis. Dit wordt gevormd door het hypoderm. Hypomeer = lateraal mesoderm - Amnionholte = ruimte tussen boog en hoofd -> bij dooierzak - Scheiding coeloom embryo en het coeloom buiten: o intro-/endocoeloom o extra-/exocoeloom - Allantoïs = waterblaas -> vooral bij de grote huisdieren van belang. Deze hangt vast aan de oerdarm.

Hoofdstuk 5: organogenese Afwijkingen -

Brachygnatia superior = onderbijten -> onderkaak langer dan bovenkaak Brachygnatia inferior = overbijten ->bovenkaak is langer dan de onderkaak Palatoschisis = gespleten gehemelte. Hierdoor kan de baby niet zuigen want het harde gehemelte heeft zich niet volledig gesloten en daardoor is er GEEN onderdruk.

-

Agenesie van de slokdarm = het niet aanleggen, de voordarm ook niet Omphalocoele = secundaire navelbreuk Gastroschisis = buikwand is volledig opengebleven -> navelbreuk. Schistosoma reflexum = gespleten buikwand die dan nog eens naar de verkeerde kant is omgeklapt zodat zelfs de ribben omhoog wijzen ipv naar beneden -> de ingewanden liggen vrij. Kan erge gevolgen hebben.

Begrippen Ontwikkeling oerdarm en derivaten - Septum transversum = het primaire diafragma dat de borst- van de buikholte scheidt. - Stomodeum = primitieve mondholte, gevormd door de kop en de eerste uitstulping van het embryo gevormd door de hartbuis. - Proctodeum = de opening gevormd door de holte tussen de tweede embryonale uitstulping en de staart - Omentum majus = vlies rond de ingewanden. Ontstaat uit het dorsaal mesenterium dat langer wordt. (ventraal mesenterium gaat verdwijnen) - Primitieve darm: o Previtelliene darm = voor de dooierdarm o Postvitelliene darm = na de dooierdarm  craniaal afgesloten van stomodeum door (oro-)faryngeaal membraan  caudaal afgesloten van proctodeum door cloacaal membraan - nasolacrimale groeve = traankanaal. - Ansa umbilicalis = lus is darm. Fysiologische navelbreuk: er komen tijdelijk darmen in de navelstreng doordat de lever zo gegroeid is en alles wegduwd. - Navelstreng bevat 3 structuren: o Ductus vitellienus o Arteria vitellienus o urachuskanaal Mondholte en Farynx - lensplacodes = verdikkingen op het ectoderm door proliferatie. Deze gaan uiteindelijk instulpen en uiteindelijk het oog vormen. - Mandibulaire boog = de eerste kieuwboog -> onderkaakvorming. - Maxillaire knop = hieruit ontstaat de maxilla (bovenkaak). Ze gaan ook verder groeien tot aan de laterale neusplooi waarmee ze gaan versmelten. - Mediale knop = tussen de mediale neusplooien -> hiertussen ontstaat het primitieve gehemelte. Wangen: - Hyoïd = tweede kieuwboog. Hieruit vormen zich secundair de wangen.

Tanden en lippen: - Labiogingiuale lijst = epidermale ingroei in de middenlijn -> worden de lippen en het tandvlees/-lijst.  krijgt een groeve = vestibulum oris. Hierop gaan de tanden zelf ontstaan. - Gubernaculum dentis = tandwortel ? - Mandibulair mesenchym = weefsel onder het epitheel Gehemelte: - Raphe = vergroeiingsplaats van de 2 palatine - Rudimentaire neusholte = vooraan in de neus - Palatum dure = hard gehemelte - Palatum molle = zacht gehemelte - Plicae palatopharyngea - Ostium intrapharyngeum Tong: - Tuberculum impar = tussen de twee laterale tongzwellingen - Foramen caecum = referentiepunt -> ventraal een epitheliale instulping, namelijk de schildklier met zijn 2 delen: o Ductus thyreoglossus o Thyroïd Kieuwbogen: - eerste kieuwboog o buis van Eustachius = instulping van het endoderm thv de instulping van het ectoderm o trommelvlies = enigste cleft die blijft bestaan. Een plaats waar endoderm op ectoderm komt. o Tuberculum impar - Tweede kieuwboog o Ca tong =lichaam (+ tongbeen ook van tweede kieuwboog) o Plica opercularis = een uitstulping die vertrekt vanuit de tweede kieuwboog naar beneden en die zo alle clefts behalve de eerste overgroeid. o Sinus cervicalis = de ruimte die gemaakt wordt door de operculum dat erover groeit. Deze wordt volledig opgevuld met spieren. Soms blijft er wel een opening over.  uit de wand ontstaan de amandelen = tonsilla palatina o Stijgbeugel = derde gehoorbeentje - Derde en vierde kieuwboog o Parathyroïd =bijschildklier o Thymus = zwezerik (uit de derde kieuwboog)

Hoofdstuk 6: ademhalingsstelsel Afwijkingen -

fistel = er is nog een verbinding tussen de slokdarm en de trachea. Dit kan ook een grote afwijking zijn wanneer er nog een volledige opening is. Deze verbinding kan op verschillende plaatsen

-

voorkomen. -> verslikkingspneunomie of ontsteking kan het gevolg zijn daarvan. Agenesie van de long = afwezig zijn , niet aangemaakt Hypoplasie van de long = het half ontwikkelen.

Begrippen Ontstaan neusholte - Conchae = epidermale verdikkingen van de wand van de neuszak - Nasale placodes = epitheliale verdikkingen die de neiging hebben in te zakken en een groeve te vormen. - Bulbus olfactorius = reukhersenen waarmee de reukplacode een verbinding mee gaat vormen. Longdivertikel - orofaryngeale membraan = scheiding tussen oerdarm en mondholte - longdivertikel = wordt trachea en longen - epiglottis = strottenhoofd - verschillende feutale periodes in de vertakking van de longen: o pseudo-glandulaire periode -> differentiatie van de long neemt dezelfde vorm aan als een klier (zolas een boom) o canaticulaire periode = verdere vertakking met uiteindelijk de terminale bronchiden o sacculaire fase = op einde van de bronchiden komen er zakken die dichter en dichter tegen de bloedvaten gaan liggen maar er nog geen intens contact mee hebben. o Alveolaire fase = contact met bloedvaten -> epitheel is zeer dun voor de gasuitwisseling

Hoofdstuk 7: ontwikkeling lichaamsholtes Afwijkingen -

hernia diafragma = gat in diafragma. Dit heeft directe gevolgen op de ademhaling. Is meestal ook al vanaf de geboorte aanwezig.

Begrippen -

septum transversum = een dwarse plooi die over de volledige breedte van de buikholte groeit maar de boven ruimte is nog vrij. Mesenterium sternopericardium = de ophangbanden van het hart die secundair gaan verdwijnen maar waarvan er een deel soms overblijft. Mediastinum = 2 bladen die opeenliggen in het midden van de longen. Pleuriperitoniale opening = van borst- naar buikholte die niet bedekt wordt door het septum transversum

-

-

Myoblasten = voorlopers spiercellen die gaan bijdragen aan de vorming van het diafragma. Anglioblasten = staan in voor het bloedvatenstelsel en het hart -> hartbuizen worden dichter bijeen gebracht en gaan versmelten tot het hart. Ontstaan 2 plooien uit de laterale wand: o Pleuro-pericardiale plooien = 2 uitstulpingen bilateraal bij trachea o Pleuropericardiaal membraan = wanneer de twee membranen met elkaar in contact komen en versmelten. Nervus frenicus = zevende zenuw, gaat het diafragma innerveren Recessus mediastinum = plaats waar de lobus accessorius van de long zich in bevindt. Centrum tendineum = plaats in diafragma waar er geen spierig weefsel zit. Diafragma wordt bestuurd door: o Musculus frenicus o Nervus frenicus

Hoofdstuk 8 : zenuwstelsel Afwijkingen -

-

spina bifida = gespleten ruggemerg, kan in verschillende graden voorkomen, meestal uitsluitend bij de lendenstreek. o Meningocoele = enkel ruggenmergvliezen komen eruit -> is gewoon een bobbel in de lendenstreek. (of bij het achterhoofd -> hersenen) o Meningo myelocoele = zowel meningen als functioneel ruggenmerg komen eruit. o Myeloschisis = ruggenmerg zelf is gespleten, niet meer toe. o Spina bifida occulta = verborgen gespleten ruggemerg. Dit zie je niet! o Rachischisis = er is geen sprake van differentiatie, er is gewoon een neurale plaat. Hydromyelie = er is teveel vocht in het ruggenmerg en zo ontstaat er een grote druk = nectose Amyelie = ruggenmerg is niet aangelegd Hydrocephalus congenitus = een aangeboren waterhoofd Meningo-encephalocoele = menigen en hersenen komen eruit. Anencephalie = hersenen worden niet aangelegd, geen neurale buis. Cyclopie = maar 1 oog wordt ontwikkeld. Er is dus een afwijking bij het prosencephalon.

-

Hypoplasie = mindere ontwikkeling. Dit is moeilijk waar te nemen van buitenaf. Agenesie – aplasie van de kleine hersenen = minder of niet aangelegd. Craniorachischisis = neurale plaat ligt volledig vrijdag

Begrippen Histogenese CZS - opbouw: o germinale laag = één kubische cellaag met een centraal lumen o mantelzone = deel van de cellen migreert naar perifeer. Deze worden neuroblasten en glioblasten. o marginale laag = de buitenste laag gevormd door neuroblasten die neuronen vormen met axonen (=witte stof) - glioblasten = ondersteunende cellen die het steunweefsel vormen binnen het CZS en dat zich overal plaatst. Sommigen gaan ook schwanncellen vormen. De resterende cellen gaan differentiëren in ependymcellen. Deze vormen de aflijning lumen van het cerebrospinaal vocht. - Vlinderstructuur ruggenmerg: o Basale plaat = ventrale verdikking o Vleugelplaat = dorsale verdikking o Sulcus limitans = grenszone die ergens ertussen ligt. - Vliezen rond het ruggenmerg: o Leptomeninx = dunne laag  Pia mater  Subarachnoïdale ruimte  Arachnoïdea o Pachymeninx = dikke laag. Hierop ligt de epidurale ruimte  Dura mater Vorming hersenen - opbouw: o prosencephalon  telencephalon = worden onze twee hersenhelften  oogblaasjes = 2 hersenblaasjes die in contact staan met de oogplacodes en zich gaan verbinden met diencephalon. o Rhombencephalon  Metencephalon = vormt cerebellum (kleine hersenen)  Myelencephalon - Neuropolis cranialis = opening bovenaan de neurale buis. - Gyri = de windingen van de hersenen doordat de grijze stof toeneemt - Sulci = deze zijn de groeven die gevormd worden door de gyri - Plexus choroïdeus = kluwen van bloedvaten die ervoor zorgen dat het cerebraal vocht aangevoerd wordt.

Hoofdstuk 9: oog – oor – endocrinum Afwijkingen -

cyclopie = de 2 oogblaasjes hebben zich niet gespleten maar zijn vergroeid met elkaar microphthalamie = te kleine oogblaasjes coloboma iridis = fissura blijft bestaan waardoor er een stuk uit de iris weg is -> zwarte balk A. hyaloïdea persistens = functionele problemen voor het zicht. Cataract van de lens = er is iets mis met de lensvezels, ook bij ouders individuen. Ze kunnen niet meer zien en krijgen een glazige pupil -> kijkt niet meer naar de achterhand Anophtalamie = geen aanleg van de oogblaasjes Ankyloblepharon = de oogleden zijn versmolten met elkaar Het loslaten van de retina = intra-retinale spleet blijft. Kan traumatisch zijn maar is vaak aangeboren en leidt tot blindheid. Dermoïden = huidweefsel vormen in de cornea en conjunctiva. Dit kan omdat deze structuren van ectodermale oorsprong zijn. Congenitale doofheid = orgaan van Corti ontbreekt Microtie = er is iets misgegaan met placode of met de ontwikkeling van het middenoor. Anotie = oorschelp,… wordt niet aangemaakt. Abnormale stand van oren

Begrippen Oog - nervus opticus = de oogzenuw. Deze is ontstaan uit de steel van de oogbeker. - Intra-retinale spleet = deze ontstaat wanneer de wanden van de bekers dichter bijeenkomen tot er geen holte meer is. - Fissura choroïdea = opening in de wand van de beker. Hierin komt een arterie aan voor de bloedvoorziening voor de toekomstige lens. Deze arterie is de a. Hyaloïdea. - Pigmentlaag = buitenwand van de beker wordt dun en vormt zo deze laag. De binnenlaag wordt verdeeld in 2 delen: o Iris o Corpus ciliare - Conjunctiva = binnenzijde en deel van de oogbol. - Corpus vitreum = glaslichaampje, de ruimte tussen de lens en beker. - Meninx primitiva = primitieve mantel. Deze worden de oogrokken (wit bindweefsel) o Choridea = binnenlaag voor bloedvaten  Regenboogvlies  Corpus ciliare  Tunica vaginalis interna van N opticus= rond oogsteel o Sclera = buitenlaag, deze is vezelig wit

Oor -

-

-

 Tunica vaginalis externa = rond oogsteel o Cornea = hoofdmassa Irido-pupillair membraan = conjunctivale zak -> nog geen echte scheiding tussen cornea en lens Knipvlies = derde ooglid. Dit dient op de cornea vochtig te houden. Arterie retinalis = bloedvoorziening in de retina Trommelvlies = samenkomst van ectoderm en endoderm Inwendig oor: o Sacculus = vormt de semicirculaire kanalen o Utriculus = vormt de ductus cochlearis o Nervus statoacousticus = achtste kopzenuw en is de zenuw voor het gehoor en het evenwicht -> zintuigcellen. Middenoor o Cavum tympanium = ruimte van eerste faryngeaal zakje o Tuba auditiva = verbinding van zakje met de nasopharynx Buitenoor = ectodermale uitstulping met mesodermale as.

Het endocrinum - Hypofyse is opgebouwd uit 2 totaal verschillende delen: o Adenohypofyse = staat in voor de spijsverteringsstelsel, namelijk voor de vorming van de mond.  Ductus craniopharyngeus = verbinding hersenen – keel o Neurohypofyse = infundibulaire steel  Lobus posterior = achterste deel  Processus infundibularis = ventrale uitzakking van diencephalon.  de 2 delen komen tegeneen : o craniale wand verdikt = pars distalis o achterwand blijft dun = pars intermedia o dorsaal groeit er een uitloper rond infundibulaire steel = pars tuberalis

Hoofdstuk 10: cardiovasculair systeem Afwijkingen -

hartruis = blauwziekte. Deze ontstaat door het foramen ovale. Als dit deels openblijft na de geboorte krijgen we een fossa ovalis en kan er een mengeling van bloed optreden.

-

Begrippen Ontstaan embryologische circulatie - aa. Vitellinae = bloedvaten in wand dooierzak voor opname voedsel -> vitelliene circulatie

-

-

umbilicale circulatie = hier wordt gebruik gemaakt van de bloedvaten van de allantoïs omdat de aa. Vitallinae weg zijn. deze circulatie maakt gebruik van de aa. Umbilicalis vena cardinalis cranialis/caudalis = voert het zuurstofarm bloed naar het hart. Deze komen samen in de vena cardinalis communis. Venae hepaticae = de bloedvaten die uit de lever komen Delen van het hart: ...


Similar Free PDFs