Functionele-anatomie-2 PDF

Title Functionele-anatomie-2
Author Hanne Ooms
Course Anatomie 2
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 18
File Size 1 MB
File Type PDF
Total Downloads 65
Total Views 149

Summary

Download Functionele-anatomie-2 PDF


Description

Functionele anatomie heup Heup (art. Coxae)  beide kogelgewrichten (heup-schouder) * schouder  kop 1/3 omvat  grote mobiliteit, lage stabiliteit * heup  kop 2/3 omvat  grote stabiliteit, lage mobiliteit  gecompenseerd door lumbale wervelzuil  weinig dislocatie  meer slijtage

Bespreek op basis van de ligging van de ligamenten de functie van de ligamenten 

bij flexie en extensie: o neutrale stand: lig matig gespannen = stabiel o retroflexie: zijn ze opgespannen en werken ze als rem (meest lig iliofemorale) = stabiel o anteflexie: zijn lig ontspannen = minder stabiel



bij exo- en endorotatie: o exorotatie zijn vooral de horizontaal georiënteerde (ventrale) vezels opgespannen (craniale deel lig illifemorale en lig pubofemorale), dorsaal gelegen lig ischiofemorale is ontspannen o endorotatie is lig ischiofemorale opgespannen



bij ab/adductie: o in neutrale stand zijn lig matig gespannen o abductie zijn lig pubofemorale en lig ischiofemorale aangespannen, lig iliofemorale is ontspannen o adductie is lig iliofemorale opgespannen en lig pubofemorale en ischiofemorale ontspannen o ligamenten: o lig iliofemorale p. transversa en p. descendense remt door een verticale en



o o o

craniale ligging extensie en adductie lig pubofemorale remt door een ventrale, caudale ligging extensie, abductie en exorotatie lig ischiofemorale remt door een dorsale ligging extensie, endorotatie en adductie ventraal weinig spieren = lig krachtig, dorsaal veel spieren = lig minder krachtig

Welke andere factoren (naast capsuloligamentaire structuren) zorgen dat het heupgewricht een stabiel gewricht is?    

spieren: pireformis, obturator externus, gluteus medius en minimus luchtdruk (maagdeburgse bollen) labrum acetabulum zwaartekracht: kop tegen acetabulum → negatieve atmosferische druk → zuigt kop in kom zonder hulp lig (tussenruimte = weg)

Luxatie van het heupgewricht komt zelden voor. Dashboardtrauma (knie tegen dashbord stoten tijdens botsen) kan dit toch veroorzaken. Verklaar.     

Ligamenten = ontspannen Zwaartekracht geeft geen stabiliteit Adductie heup: kracht in de lengterichting  De richting van de as van de femur is gericht op de rand van het acetabulum → luxatie femur naar dorsaal Heupprothese: tot 6 weken post-operatief niet benen kruisen  luxatiegevaar!

Passieve stabiliteit      

configuratie kop-kom zwaartekracht helingshoeken van collum bekkenstand ligamenten intra-articulaire druk

Antetorsiehoek of declinatiehoek en collumdiafysehoek    

declinatiehoek = hoek caput femoris tov transversale as van het lichaam → voeten naar binnen of buiten (dieper) caput 2/3 (rechtlijnig) en 1/3 (breedlijnig, bol) grotere hoeken → grotere mobiliteit, grotere bewegingssnelheid, minder stabiliteit (bv. sprinter = Usain Bolt) kleinere hoeken → minder mobiliteit, meer stabiliteit, hogere belasting mogelijk (bv. gewichtheffer)

Hoek van Wiberg De mate van bedekking wordt aangeduid met de hoek van Wilberg (W) die normaal 30°- 40° is. Hoek caput bedekt door acetabulum → kraakbeen dikste op deze plek = meeste compressiekracht

Rol van extensoren in de stabiliteit van het heupgewricht in het sagitale vlak, welke spieren spelen een belangrijke rol?       

Lig. iliofemorale beperkt retroflexie evenwicht is perfect boven bewegingscentrum maar dit is labiel het zwaartepunt ligt weinig voor het bewegingscentrum → hamstrings als 1 actieve spier heup terug recht te zetten ver voorover buigen → werking gluteus maximus nodig om heup recht te trekken zwaartepunt boven flexie-extensie as = evenwicht zwaartepunt achter flexie-extensie as = stabilisatie door lig iliofemorale en flexoren (sartorius, tensor fascia latae en iliopsoas) zwaartepunt voor flexie-extensieas = hamstrings en gluteus maximus bij bekkenkanteling naar voor

Rol abductoren in de stabiliteit van het heupgewricht in het frontaal vlak bij

stand op 1 been, welke spieren spelen een rol      

hefboom O= steunpunt Z = zwaartepunt van het lichaam dat naar beneden wordt getrokken door de zwaartkracht E = aangrijpingspunt als de steun van het rechter been wegvalt houdt de abducerende werking van de gluteus medius het bekken horizontaal (Trendelenburggang) → gluteus minimus en tensor fascia latae spelen ook een rol armen OS en OZ zijn niet gelijk

Assen en bewegingsvrijheden in de heup  

kogelgewricht met 3 assen laterolaterale as (flexie, extensie), craniocaudale as (endo/exorotatie), dorsoventrale as (ab/adductie)

ROM van anteflexie en retroflexie wordt beïnvloed door de stand van het kniegewricht Retroflexie: 

/a/ retroflexie < /p/ retroflexie



/a/: afhankelijk stand knie -

Biarticulaire spieren

-

Effectiviteit hamstrings o

Minder effectief bij gebogen knie

o

Effectiever bij gestrekte knie

• /p/: afhankelijk stand knie 

Biarticulaire spieren



Rek op m. rectus femoris o

Gebogen knie meer rek op m. rectus femoris

o

Gestrekte knie minder rek op m. rectus femoris

→ het is vooral m. iliopsoas die heup heft boven 90° door dorsale aanhechting (trochanter major) → Heupextensie: grootste ROM bij knie – extensie omwille van minste beperking door krachtprobleem en spierrek Anteflexie: 

/a/ anteflexie < /p/ anteflexie



/a/: afhankelijk stand knie



-

Biarticulaire spieren

-

Effectiviteit m. rectus femoris o

Minder effectief bij gestrekte knie

o

Effectiever bij gebogen knie

/p/: afhankelijk stand knie -

Biarticulaire spieren

-

Rek op hamstrings o

Bij gebogen knie hamstrings minder op rek

o

Bij gestrekte knie hamstrings meer op rek

→ Heupflexie: grootste ROM bij knieflexie omwille van minste beperking door krachtprobleem en spierrek 

Compensaties kunnen ROM van heupflexie en heupextensie vergroten: → Door kanteling bekken en toename van lordose in lumbale wervelzuil

Abductie: 

ROM: 90°bilateraal of 45° in één heup

→ Praktisch gezien kan er geen actieve abductie plaatsvinden in één heup, er gebeurt een even grote abductie in de andere heup. Adductie: 

ROM: 30°

Endo-exorotatie:



ROM endo: 30°-40°



ROM exo: 60°



Passieve heupexorotatie kan uitgevoerd worden in buiklig of in zit. ROM heupextensoren is groter in zit dan buiklig  Zit is flexie van de heup 90° en zijn lig ontspannen  In buiklig zijn lig gespannen → lig iliofemorale en pubofemorale remmen extensie

Bewegingscombinaties     

flexie heup + retroversie bekken + flexie lumbale wervelzuil extensie heup + anteversie bekken + extensie lumbale wervelzuil pathologie: beperking in 1 van de regio's zorgt voor belastingstoename andere regio's onderzoek: bij onderzoek bewegingsomvang heupgewricht aandacht voor compensaties behandeling: bij mobilisatie heupgewricht oog hebben voor fixatie andere regio's

Ligging spieren      

inwendige heupspieren: m. piriformis, m. obturator externus, m. gemelli, m. illipsoas uitwendige heupspieren: m. gluteus maximus voorste dijspieren: m. quadriceps femoris, m. sartorius achterste dijspieren: Mm. hamstrings mediale dijspieren: Mm. adductoren, m. gracilis laterale dijspieren: m. tensor fasciae latae

3 assen: Craniocaudale as = lengte as Dorsoventrale as = sagitale as Laterolaterale as = transversale as

Functies spieren tov heup en bewegingsassen  



m. rectus femoris: o flexie heup, ventraal van laterolaterale as m. gluteus maximus: o extensie heup, doraal van laterolaterale as o exorotatie heup, dorsaal van craniocaudale as o bovenste vezels = abductie heup, laterocraniaal van dorsoventrale as o lage vezels = adductie heup, mediocaudaal van dorsoventrale as m. piriformis:

rechtstaand= abductie heup, laterocraniaal van dorsoventrale as + exorotatie, dorsaal van van craniocaudale as o zit = zuivere abductie heup + flexie boven 90° + endorotatie heup m. hamstrings: o extensie heup, dorsaal van laterolaterale as o adductie heup, mediocaudaal van dorsoventrale as (m. biceps femoris) o exorotatie heup, dorsaal van craniocaudale as o strekken van de heup (lopen), exorotatoren van de heup (zwak) o



Meerderheid adductoren hebben secundaire functies → verandert wanneer bekijken van heupgewricht vanuit flexie  

meeste adductoren zijn ook flexoren van de heup door ventrale aanhechting o uitzondering: aparte aanhechting adductor magnus → blijft retroflexie activiteit behouden tot 20° retroflexie Retroflexoren worden: m. adductor longus vanaf 70° anteflexie, adductor brevis vanaf 50° anteflexie, gracilis vanaf 40° anteflexie

Knie (art. Genus)  

vereist mobiliteit en stabiliteit discongruent gewricht → 2 condylen en tibiaplateau passen niet perfect op elkaar → opgevangen door capsuloligamentaire structuren: kruisbanden, menisci, capsuloligamentaire structuren (lig cruciattum anterior/posterior, lig collaterale, lig popliteum obliquum,/arcuatum)(kapsel vooraan los achteraan versterkt door lig)

Vetweefsel zorgt voor steun, bescherming Plica adiposa en plicae alares = randen die ervoor zorgen dat knieweefsel ingekneld raakt Vetlichaam van Hofa kan irriteren (Hofitis)

Structuren die hyperextensie beperken    

spanning in lig. cruciatum posterior + collaterale banden op rek + lig popliteum arcuatum/obliquum en achterste kapsel strakker bij rechtopstaand en knieën in lichte flexie valt zwaartelijn achter laterolaterale as → statische contractie quadriceps hyperextensie beperkt door achterste kapsel en ligamenten → geen contractie van quadriceps nodig quadricepsverlamming → recurvatumstand vergroten → staan en stappen mogelijk

Stabiliteit in het sagitale vlak: rol kruisbanden      

Bij ruptuur LCA → voorste schuifladentest (speling > 1 cm) Bij ruptuur LCP → achterste schuifladentest (speling > 1 cm) LCA is verantwoordelijk voor het naar anterieur glijden van de femur bij het naar dorsaal rollen LCP is verantwoordelijk voor het naar dorsaal glijden van de femur bij het naar ventraal rollen LCA en LCP zijn niet even lang → verschillende buigpunten aan achterzijde kromming femurcondyl LCA en LCP zorgen ervoor dat tibia niet t.o.v. femur schuift

Stabiliteit in zijwaartse richting: collaterale lig    

lig collaterale mediale → rekt naar caudaal en ventraal → belet abductie lig collaterale laterale → rekt caudaal en dorsaal → belet adductie klinisch belang bij sterke varus en valgus klachten → scheuren van ligamenten, fracturen van het tibiaplateau steun van actieve elementen → lateraal: tensor fascia latae + tractus iliotibialis → mediaal: pes anserinus (sartorius, gracilis, semitendineus) → vooraan: op patella: gekruiste vezels vastus medialis en lateralis

Rol kruisbanden en collaterale banden bij endo/exorotatie     

kruisbanden winden zich om elkaar bij endorotatie + femur tegen tibia geperst → endorotatie vermindert bij extensie kruisbanden ontspannen zich bij exorotatie collaterale ligamenten komen op spanning bij exorotatie → persen femur tegen tibia → verhinderen exorotatie bij extensie collaterale ligamenten ontspannen bij endorotatie Valgusrotatietrauma: blokkage van voet/onderbeen, waarbij tibia naar endorotatie gaat en femur naar exorotatie

Mobiliteit  

    

3 assen: laterolaterale (flexie-extensie), craniocaudale (endo-exo), (eventueel dorsoventrale (ab/adductie)) rotatie enkel bij gebogen knie → door de vorm van het gewricht → rotatie-as knie valt samen met rotatie-as gehele onderste lidmaat → middelpunten heup, knie, enkel vallen samen → heup is enige vorm van rotatie → kruisbanden + collaterale banden staan op spanning → kruisbanden beletten endorotatie, collaterale banden beletten exorotatie ab/adductie enkel licht bij gebogen knie fysiologische valgusstand: +/- 170° genu varum = O – benen genu valgum = X – benen genu normo-axe = normale valgusstand

Verschil in ROM afhankelijk stand van de heup      

bi-articulaire spieren strekken en buigen de heup mono-articulaire spieren behouden werking op heup onafhankelijk welke stand anteflexie van de heup  zijn de Mm. hamstrings opgespannen en dus effectiever als flexoren van de knie (bij 90° flexie zijn Mm. hamstrings nog relatief verlengt, zelfs bij 90° flexie van de knie) bij heffen boven 90° moeilijk knie gestrekt te houden anteflexie = gunstig voor de knieflexie retroflexie: m. rectus femoris meer ontspannen o hamstrings werken minder efficiënt (minder uitgerokken)

o o

m. rectus femoris is uitgerokken en meer efficiënt om de knie te strekken extensie van de knie is gunstig om de heup te strekken

Slotrotatie in de knie  bij eind extensie lichte exorotatie (40°)  bij begin flexie lichte endorotatie (20°)  lengte bij omtrek van de femurcondylen niet hetzelfde  spanning LCA op het einde van extensie  bij einde extensie is LCA opgspannen → exorotatie door laterale ligging van de as  endoroterende spieren (semitendinosus, semimembranosus) overheersen bij flexie → belangrijk voor de stabiliteit, waardoor je je lichaamsgewicht op kan zetten (gangpatroon)

Indeling naar functie Bewegingen per as:    

flexie: o dorsaal van laterolaterale as, extensie o ventraal van laterolaterale as endorotatieren o mediaal van craniocaudale as exorotatie o lateraal van dorsoventrale as

Bewegingen per spier: 

 



m.sartorius: o knieflexie, dorsaal van laterolaterale as o endorotatie, mediaal van craniocaudale as m. quadriceps femoris o knieextensie, ventraal van laterolaterale as m. biceps femoris o knieflexie, dorsaal van laterolaterale as o exorotatie, lateraal van dorsoventrale as m. semimembranosus

o o

knieflexie, dorsaal van laterolaterale as endorotatie, mediaal van craniocaudale as

Omkeren van bepaalde spierfuncties 

   

m. tensor fascia latae o vanuit lichte flexie: helpt extensie o vermeerdere flexie: helpt flexie heup: o tractus iliotibialis dorsaal ligt van laterolaterale as = extensor o tractus iliotibialis ventraal van laterolaterale as = flexor knie: tractus iliotibialis hecht distaal en ventraal aan op laterale condyl (tuberculum van gerdy) tractus iliotibialis voor laterolaterale as bij extensie → aangespannen door TFL → extensie meer gebogen knie, tractus iliotibialis achter laterolaterale as → flexie

Gewrichtsvlakken patellofemoraal gewricht    

facies articularis patellae facies patellaris = groef in femur waar patella in past en naar dorsaal door verloopt in fossa intercondylaris (intercondylaire groeve femur) condylus medialis is smaller en korter dan laterale condylus lateralis steekt meer naar ventraal

Normale beweeglijkheid patellafemoraal gewricht tijdens flexie-extensie      

m. quadratus femoris glijdt over distale femur waarin patella glijdt → kracht van quadratus femoris (craniaal-lateraal gericht) beweging patella over femur (2x lengte) verticaal → patella eindigt bij max flexie tegenover fossa intercondylaris femur rolt deels naar achter in sagitaal vlak → patella volgt rectus femoris, vastus intermedia trekt patella naar craniaal vastus lateralis naar lateraal en craniaal vastus medialis naar mediaal en craniaal → laterale componenten zijn sterker dan mediale!

  

recessi supra en parapatellares laten flexie-extensie toe omdat ze zo wijd zijn retinaculum patellaris, randen facies patellaris houden patella ter plaatsen patellapees verandert niet van lengte bij flexie, ze laat wel toe dat patella femur volgt bij rol-glij + endo-exorotatie

Rol quadriceps bij stabilisatie patella in femorale groeve      

kracht m.quadriceps femoris naar craniaal en lateraal → patella naar lateraal kracht houdt patella in groeve van facies patellaris → vermindert op einde van extensie hyperextensie kan patella uit groeve trekken luxatie naar lateraal verhindert door laterale rand facies patellaris die meer naar ventraal uitsteekt dan mediale rand vastus medialis trekt patella naar craniaal en mediaal vastus lateralis trekt patella naar craniaal en lateraal

Enkel en voetgewrichten

Art. Talocruralis = bovenste spronggewricht = tibotalair gewricht Art. Subtalaris = onderste spronggewricht = subtalair gewricht Twee delen:  art. talocalcanea  art. talocalcaneonavicularis

Assen en vrijheidsgraden   

xx' as/laterolaterale as (door 2 malleoli) → plantairflexie-dorsiflexie YY' as/craniocaudale as volgens onderbeen → ab-adductie ZZ' as/dorsoventrale as in het verlengde van de voet → pro-suppinatie

ROM per beweging: Plantairflexie: (30°-50°) Dorsiflexie: (20°-30°) Adductie: (35°-45°) Abductie: (35°-45°) Pronatie: (20°-30°) Supinatie: (50°-60°)

   

as van Henke → samengestelde bewegingen loopt van proximaal,lateraal, plantair naar distaal, mediaal, dorsaal loopt van tuberculum posterolaterale calcaneum naar dorsale aspect talushals (sinus tarsi) as die inversie (= plantflexie, adductie, supinatie) en eversie (=dorsiflexie, abductie pronatie) indeelt.

Voordeel talrijke en complexe gewrichten    

voetgewelf kan in alle richtingen bewegen → mobiliteit is wel kleiner dan de hand voetzool kan goed op de grond gezet worden onafhankelijk stand been, helling en ondergrond aanpassing ondergrond → voetbogen kunnen van vorm veranderen schokdemping, elasticiteit en souplesse bij het gaan

Art. talocruralis (bovenste spronggewricht)  

scharniergewricht (art. ginglymus): 1 bewegingsvrijheid → plantair/dorsiflexie volgens laterolaterale as Zwaluwstaartverbinding: talus is breder, past in bovenste deel (=zwaluwstaart). Bovenste deel zit op talus, omringt het.

Stabiliteit in zijwaartse richting (frontaal vlak)  

ligg. collaterale mediale (2) en laterale (3) en lig. tibiofibulare anterior en posterior (1) of syndesmose talus past in furca malleorum als soort zwaluwstaartverbinding



instabiliteit veroorzaakt door inversie en eversie trauma's o fracturen van 1 of beide enkels, scheuren collaterale lig, diastase van de enkelvork door schade aan de syndesmose als of niet in combinatie met 1 van voorgaande trauma's



inversietrauma (plantairflexie, adductie en supinatie) o letsel lig tibiofibulare anterior en lig calcaneofibulare varustrauma (dorsiflexie, adductie en supinatie) o letsel syndesmose tibiofibulare, fractuur enkelvork, letsel laterale ligamenten (lig. talofibulare posterior)



 

eversietrauma (dorsiflexie, abductie, pronatie) o letsel syndesmosis tibiofibulares, fractuur enkelvork, letsel mediale ligamenten (lig. tibiotalare posterior, lig. tibiocalcanaere) valgustrauma (plantairflexie, abductie, pronatie) o letsel mediale ligamenten (lig. tibiotalare anterior, lig. tibionaviculare)

Stabiliteit enkel frontaal vlak   

dorsi-plantairflexie: 70°- 80° dorsiflexie beperkt door: o voorrand tibia botst tegen dorsale zijde van collum tali, dorsale kapsel + collaterale lig + achillespees op rek plantair flexie beperkt door: o achterrand tibia botst tegen tuberculum posterior tali, ventraal kapsel + ventrale delen collaterale ligamenten + pezen van voetflexoren op rek.

Assens...


Similar Free PDFs