Ondernemingsbeleid PDF

Title Ondernemingsbeleid
Author Yassine El Kandsi
Course Ondernemingsbeleid
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 23
File Size 1.4 MB
File Type PDF
Total Downloads 19
Total Views 118

Summary

Samenvatting van het vak ondernemingsbeleid 2 voor de richting internationaal ondernemen...


Description

Ondernemingsbeleid- Deel 1 investeringsanalyse Inleiding Investeringen= van groot belang Groot deel vermogen wordt opgeslorpt door CAPEX (Capital Expenditures) Ontwikkeling van onderneming wordt erdoor beïnvloed Investeringen moeten noodzakelijk en verantwoord zijn, bv. inkomsten verhogen, kosten besparen, productie garanderen Ruim bekijken: MVA, IVA, …, productontwikkeling, publiciteitscampagnes, etc.

Componenten van een investering Te ramen      

Bij de start: investeringsuitgaven en eventueel kasstromen i.v.m. werkkapitaal Na de investering: kasstromen NA belasting, bv. meerinkomsten, kostenbesparingen, meeruitgaven, … Invloed overheid: btw, belasting, subsidies Raming tijdspatroon Minimale rendementseis of kapitaalkost Risico: technisch, bedrijfseconomisch, milieu

WERKKAPITAAL (WC)

 Werkkapitaalbehoefte= Voorraden + Vorderingen – Schulden Wanneer treedt behoefte aan WC op? Voorbeelden: - Aankopen extra voorraad (stijging van werkkapitaal) - Verlenen betalingsuitstel aan klanten - Compensatie mogelijk via betalingsuitstel bij leveranciers? Weinig klantenkrediet geven en ruim leverancierskrediet hebben. Geen grote voorraad bijhouden.

Kasstromen (CF) Kosten



Uitgaven

Opbrengsten



Inkomsten

Resultatenrekening

Kasstroomoverzicht

Kost maar geen uitgave Uitgave maar geen kost Kost en uitgave

afschrijving aankoop machine loon

Opbrengst maar geen inkomst Inkomst maar geen opbrengst Opbrengst en inkomst

terugname waardevermindering lening kassaverkopen

Kasstromen= inkomsten – uitgaven Winst= opbrengsten – kosten Kosten bestaan uit Kaskosten: gaan op KT gepaard met uitgaven - Aankopen HG, grondstoffen - Huur, elektriciteit (DDG) - Bezoldiging, interestkosten

Opbrengsten bestaan uit Kasopbrengsten: gaan op KT gepaard met inkomsten - Verkopen HG - Verhuur - Intrestopbrengsten

Niet-kasopbrengsten: gaan op KT NIET Niet-kaskosten: gaan op KT NIET gepaard gepaard met inkomsten met uitgaven - Terugname van afschrijvingen op - Afschrijvingen op vaste activa vaste activa (uitgaven vonden vroeger plaats bij - Terugname van aanschaf investeringen) waardeverminderingen - Waardeverminderingen: verlies aan - Terugname van voorzieningen inkomsten/uitgaven treden later op (bij verkoop voorraad, inning vordering) - Voorzieningen: verlies aan inkomsten/uitgaven treden later op (bij betaling boete, herstructurering) Kasstromen= basis voor analyseren van een investering Kasstromen ontstaan uit: - Operationele activiteiten: aankopen, verkopen, produceren - Investeringsactiviteiten - Financieringsactiviteiten

Welke kasstromen voor investeringsanalyse? 

Enkel differentiële kasstromen  dus kasstromen die onafhankelijk zijn van het al dan niet uitvoeren van de investering zijn irrelevant



Enkel operationele kasstromen  dus geen financiële stromen



Geen sunk cost  uitgaven die gebeurden vóór de beslissing inzake het project, uitgaven die niet teruggedraaid kunnen worden, uitgaven werden ook niet veroorzaakt door het project (We willen machine kopen en kijken of het gaat renderen of niet. Studie doen over deze machine. Kosten van studie niet in rekening brengen, kosten zijn passé.)

Tijdspatroon   

Technische (fysische) gebruiksduur= slijtage (machines verslijten) Economische gebruiksduur in investeringsanalyse= korter dan de technische gebruiksduur Fiscale gebruiksduur (wat aanvaard is door de fiscus)

Belasting  

Vaak gebaseerd op fiscale gebruiksduur Heeft effect op kasstromen

Voorbeeld Investering €20.000 CF voor belasting: jaarlijks €7.500 (geldig voor 5 jaar) Belasting= 50% op boekhoudkundig resultaat Gevraagd: CF na belasting bij lineaire afschrijving over 4 jaar en 5 jaar

CF en belastingen zijn hetzelfde over 5 jaar, maar ander tijdsverloop Daardoor zal de actuele waarde van de belasting verschillen Afschrijven op 4 jaar in jaar 5: belasting stijgt, CF na belasting daalt Positief effect op de actuele waarde van de totale cashflow Beter op 4 jaar, grote bedragen in het begin, CF in jaar 5 is kleiner. Beter je geld zo snel mogelijk hebben, en beter om grote geldsommen in het begin te hebben en de kleine als laatste.

Minimale rendementseis Welke investeringsprojecten wel of niet uitvoeren? Uitgangspunt: management werkt voor rekening van de aandeelhouders aandeelhouderswaarde moet gemaximaliseerd worden Aandeelhouders verlangen een rendement bepaald door:  Voorkeur voor huidige consumptie (anders een compensatie er tegenover hebben)  Verwachte inflatie (2% inflatie- 2% rente= geen progress)  Risico verbonden aan belegging Concreet: vereiste rendement= de opportuniteitskost = Het rendement dat men op een belegging met hetzelfde risico kan behalen Voorbeelden: Aankoop gebouw, gefinancierd met lening ROI> dan intrest op lening Aankoop gebouw, gefinancierd met eigen middelen ROI> rendementseis aandeelhouder Aankoop gebouw, gefinancierd deels EV en deels VV ROI> WACC WACC: Weighted Average Cost of Capital = kost die onderneming betaalt om zichzelf te financieren

EV: vereist opbrengst AD-houder Gewogen gemiddelde VV: kost van externe financiering – vennootschapsbelasting

Een rendement van minstens 5,4% hebben. LT schuldeisers willen 3,6% rendement, hun aandeel weegt voor 50% van totaal door KT schuldeisers willen 3,0% rendement, hun aandeel weegt voor 20% van totaal door

1) Enkel rendabele investering indien

2) WACC afhankelijk van financiële structuur a. Veel VV, d.w.z. lage WACC: hoge rendabiliteit, lage solvabiliteit b. Veel EV, d.w.z. hoge WACC: lage rendabiliteit, hoge solvabiliteit Rente die je betaalt op VV moet lager zijn dan rendement op EV. Dit is omdat aandeelhouders een hoger rendement willen, meer verdienen dan betaling van rente door de bank. Maar een rendement zal altijd hoger zijn op EV dan op VV. Een kleiner EV zorgt dat de winst stijgt. Als je veel EV hebt ga je een lager rendabiliteit halen. Meestal 1/3 EV & 2/3 VV. Gevaar een risico als je veel VV hebt (bv. 90%) is dat je meer moet gaan betalen voor je lening omdat je bijna geen buffer hebt van EV.

Waarom is kapitaalkost voor VV lager dan voor EV? Er is een lager risico en een lagere volatiliteit dus lager rendement. VV krijgen als eerste hun geld terug bij faillissement.

Waarom wordt de kapitaalkost berekend na belasting? Een bank gaat je geen gratis lening geven. Je gaat interest moeten betalen en interesten zijn een kost en dus aftrekbaar minder belasting

Methodes voor investeringsanalyse Capital budgetting (investeringsanalyse)  Realiseren we in de toekomst meer kasstromen dan de initiële investering, rekening houdend met (tijdswaarde van geld en) het minimum gewenste rendement? Voorbeeld  wordt gebruikt doorheen dit hoofdstuk  Aankoop nieuwe machine €100.000  Levensduur 10 jaar; restwaarde €0  Kasstromen voor belasting stijgen met €45.000/jaar  Kapitaalkost 10%; Belasting 50%  Geen extra werkkapitaal vereist

Payback methode (PB) = terugverdientijd: tijd nodig opdat kasstromen uit de investering, de investeringsuitgave (+:evt. ermee gepaard gaande kasstromen) dekken. Kasstromen na belasting worden als volgt berekend: CF voor belasting -Afschrijving = Winst voor belasting -Belasting = Winst na belasting + Afschrijving = CF na belasting Bij periodiek gelijke kasstromen`

Bij periodiek verschillende kasstromen: tijdsas Jaar Cashflow

0

1

2

3

4

Enz.

-100.000 27.500

27.500

27.500

27.500

27.500…

Gecum. CF -100.000 -72.500

-45.000

-17.500

10.000

37.500…

3 jaar + (17500 : 27500)= 3,63j of 3 jaar en 232 dagen Kiezen als payback kleiner is dan gebruiksduur investering, kortste payback kiezen Houdt geen rekening met CF na PB Geen keuze mogelijk tussen investeringen met dezelfde PB Geen rekening met investeringen die niet onmiddellijk opbrengen

Negeert tijdswaarde van geld Return on investment methode (ROI)  drukt payback uit in %

Als ROI> normopbrengst, dan investeren Minimale opbrengst= 1 : gebruiksduur Gegeven Nieuwe machine 100.000, gebruiksduur 5 jaar CF NB: 30.000 jaar 1/ 45.000 jaar 2/ 50.000 jaar 3/ 60.000 jaar 4/ 50.000 jaar 5 Gevraagd ROI? Payback? Oplossing 30 000 + 45 000 +50 000+ 60 000 + 50 000 5 gemiddelde jaarlijkse CF na b = =47 %>20 % , ok ! ROI= netto−investeringsuitgave 100 000 Payback= 2j + (25000/50000) = 2 j & 6 maanden Net Present Value methode (NPV) NPV= actuele waarde van inkomsten en uitgaven

Actuele waarde van toekomstige CF’s nb:

Bij gelijke CF (annuïteit)

Als NPV>of= 0, dan investeren Bij keuze tussen meerdere investeringen met verschillende investeringsuitgave, grootste PI (= profitability index)

Gegeven Project 1: I= 150; project 2: I= 100 Gebruiksduur 3 jaar, i= 10%  Cashflows Gevraagd Welk project kies je op basis van NPV?

jaar 1 2 3

cashflow cashflow actuele waarde van van cashflow project actualisatiecoëfficiënt project 1 2 1 0,9091 100 120 90,91 0,8264 125 110 103,30 0,7513 130 110 97,67 291,88

actuele waarde cashflow 2 109,09 90,90 82,64 282,63

Verschillende investeringsuitgave, dus vergelijken a.d.h.v. PI (291,88−150 ) 291,88 =1,95 of =0,95 PI project 1= 150 150 ( 282,63 −100 ) 282,63 PI project 2= =1,83 =2,83 of 100 100  Hoewel bij project 2 ∑PV CF’s nb lager is dan bij project 1, kies is toch project 2

Bepaling maximale investeringsuitgave Gegeven Project met jaarlijkse CF nb= 7000, kapitaalkost= 10%, duur 5 jaar Gevraagd Hoeveel mag de investeringensuitgave max. bedragen om rendabel te zijn?. NPV> of = 0 nb∗1−v n i 1 =0,90909 … v= 1+0,10 000∗( 1−0,90909 …5 ) I ≤7 0,10 I ≤ 7 000∗3,791 I ≤ 26 537

Dan is I ≤ CF

Discounted Payback-methode = Tijd nodig opdat de geactualiseerde kasstromen uit de investering, de investeringsuitgave (-/+ e.v.t. ermee gepaard gaande kasstromen) dekken

Altijd TIJDAS want periodiek verschillende kasstromen 0 1 2 3 4 PV van CF n b - 1 0 0 .0 0 0 25 .000 22.7 27 20 .661 1 8.783 7 5 . 0 0 0 5 2 . 2 7 3 3 1 . 6 1 2 1 2 .8 2 9 G e cu m P V v an C F n b  Discounted payback= 4 jaar + (12.829: 17.075)= 4,75… jaar= 4 jaar en 274 dagen Internal rate of return-methode = discontovoet waarbij

Als IRR>= vereist rendement, dan investeren Bij keuze tussen meerdere investeringen, grootste IRR kiezen Voordeel: Werkelijk rendement wordt berekend, bekend begrip bij management Nadeel: Een relatieve maatstaf (%) wordt berekend

5 1 7.07 5 4 .247

Bij verschillende netto-inkomsten/jaar: omslachtige methode (indien geen Excel/software) Berekening:  Payback berekenen  Getal opzoeken in tabel (bij opgegeven levensduur) en je kent rendement  Nauwkeurige berekening rendement door interpolatie

Ondernemingsbeleid- Deel 2 Indeling van kosten Indeling naar A. Kostensoort B. Kostenplaats C. Toewijsbaarheid D. Gedrag E. Oefening

Kostensoort Bedrijfskosten      

Verkochte HG (handelsonderneming), grondstoffen (direct-materiaal in productieonderneming) en hulpstoffen Diensten en diverse goederen Personeelskosten Niet-kaskosten: afschrijvingen, waardeverminderingen, voorzieningen Overige bedrijfskosten: milieubelasting, minderwaarde op handelsvorderingen, etc. Niet-recurrente bedrijfskosten

Financiële kosten   

Interesten Valutaverschillen Toekenning financiële korting

Kostenplaats Productiekosten   

Direct materiaal, verbruik Directe arbeid APK: hulpstoffen, indirecte arbeid, huur, afschrijvingen, etc. m.b.t. productie  Worden in het resultaat opgenomen à rato van de producten die verkocht worden

Niet-productiekosten  

Pre-productie: R&D, design, supply, aankoop Post productie: o Verkoop: marketing, distributie & verkoop, customer service o Beheer: administratie, juridische dienst, HR, huisvesting  Worden onmiddellijk opgenomen in het resultaat

Toewijsbaarheid Directe kosten  Rechtstreeks toewijsbaar aan kostenobject  Verkoop: commissies  Productie: grondstofverbruik, directe arbeid

Indirecte kosten (=overhead costs)  Niet rechtstreeks toewijsbaar aan het kostenobject, verdeelsleutels zijn nodig voor toewijzing aan het kostenobject  Licht fabriekshal, loon magazijnier, huur showroom

Gedrag Vaste kosten  veranderen niet met het outputvolume  Verkoop: huur showroom verandert niet met verkolen  Productie: afschrijving productiemachine verandert niet met productie

Variabele kosten  veranderen met het outputvolume  Verkoop: commissie verandert met verkopen  Productie: grondstofverbruik, directe arbeid verandert met productie VARIABEL VAST

 

DIRECT INDIRECT

1. Reis- en verblijfskosten vertegenwoordigers Indirect, vast, niet-productiekost 2. Lonen ploegbazen

Indirect, vast, productiekost

3. Huur magazijn afgewerkt product

Indirect, vast, niet-productiekost

4. Afschrijvingen machines

Indirect, vast, productiekost

5. Verlichting magazijn afgewerkt product

Indirect, vast, niet-productiekost

6. Afschrijvingen fabriek

Indirect, vast, productiekost

7. Verkoopcommissies

Direct, variabel, niet-productiekost

8. Verlichting fabriek

Indirect, vast, productiekost

9. Kantoorbenodigdheden

Indirect, vast, niet-productiekost

10. Huur kantoor

Indirect, vast, niet-productiekost

11. Verwarming kantoor

Indirect, vast, niet-productiekost

12. Afschrijving kantoorruimte

Indirect, vast, niet-productiekost

13. Verpakkingskosten afgewerkt product

Direct (specifieke verpakking product) Indirect (kartonnen dozen voor meerdere producten, variabel, productiekost

14. Vervoerskosten grondstoffen

Indirect, variabel, niet-productiekost

15. Afschrijving magazijn afgewerkt product

Indirect, vast, niet-productiekost

16. Huur showroom

Indirect, vast, niet-productiekost

17. Afschrijving vrachtwagens

Indirect, vast, niet-productiekost

18. Bedrijfsbelasting

Indirect, variabel, niet-productiekost

Ondernemingsbeleid- Deel 3 Break-evenanalyse Break-even analyse geeft antwoord op vragen als  Hoeveel moet geproduceerd/verkocht worden om alle kosten te dekken, om x% of x€ winst te halen?  Effect van stijging/daling vaste kosten en/of variabele kosten? TOTALE OMZET= TOTALE KOSTEN Verkoopprijs x hoeveelheid

vaste kosten + variabele kosten

(als je nieuw product op markt wil brengen/assortiment wil uitbreiden) (in het kader van een financieel plan bij de opstart van een onderneming) (om het investeringsrisico van goederen of diensten in te schatten)

Break-even bij meerdere producten 50% van verkopen is koffie, 30% espresso, 20% chocolademelk Vaste kosten: €55.000 Verkoopprijs/eenheid Koffie 3,0 Espresso 3,5 Chocolademelk 4,0 BE per product bij deze salex mix? Contributiemarge/eenheid:

Koffie: Espresso: Chocolademelk

Variabele kost/eenheid 0,5 0,6 0,7

3,0-0,5= 2,5 3,5-0,6= 2,9 4,0- 0,7= 3,3

Gewogen gemiddelde contributiemarge/eenheid = 2,5*50%+ 2,9*30%+ 3,3*20% = €2,78/eenheid BE-afzet= 55.000  2,78= 19.784 eenheden Daarvan: Koffie Espresso Chocolademelk

19.784* 50%= 9.892 eenheden 19.784* 30%= 5.935 eenheden 19.784* 20%= 3.957 eenheden

Operationele hefboom  Geeft weer in welke mate het resultaat varieert in functie van de verkopen Voorbeeld 3 ondernemingen verkopen hetzelfde product en hebben hetzelfde marktaandeel

Eenheden 10 000 20 000 30 000 40 000 50 000 60 000 70 000 80 000 90 000 100 000

Resultaat FIRST -10 000 10 000 30 000 50 000 70 000 90 000 110 000 130 000 150 000 170 000

SECOND -25 000 0 25 000 50 000 75 000 100 000 125 000 150 000 175 000 200 000

THIRD -30 000 0 30 000 60 000 90 000 120 000 150 000 180 000 210 000 240 000

Illustratie operationele hefboom 300,000 250,000

Resultaat

200,000 FIRST SECOND THIRD

150,000 100,000

110,000

100,000

90,000

80,000

70,000

60,000

50,000

40,000

30,000

-50,000

20,000

0

0

10,000

50,000

Eenheden

FIRST

SECOND

THIRD

winst bij 50.000 eenh.

70.000

75.000

90.000

winst bij 60.000 eenh.

90.000

100.000

120.000

mutatie in winst (%ΔX)

0,29

0,33

0,33

mutatie in eenh. (%ΔQ)

0,2

0,2

0,2

operationele hefboomwerking (%ΔX/%ΔQ)

1,43

1,67

1,67

mutatie in winst (ΔX)

20.000

25.000

30.000

mutatie in eenh. (ΔQ) operationele hefboomwerking (ΔX/ΔQ)

10.000 2,00

Contributiemarge bij 60.000 eenh.

120.000

operationele hefboomwerking

1,33

10.000 2,50

150.000 1,50

10.000 3,00

180.000 1,50

(cm/winst)

Berekening: Operationelehefboom=

( %) ∆ resultaat ( %) ∆ volume

Alternatieve berekening: Operationelehefboom=

contributiemarge resultaat

“Hoe hoger de vaste kosten, hoe gevoeliger het resultaat is voor fluctuaties in het volume” Indien de hefboomwerking POSITIEF is, zal  Bij volumedaling het resultaat meer dan proportioneel dalen  Bij volumestijgng (door bv. prijsdaling met het oog op verhoging marktaandeel) het resultaat meer dan proportioneel stijgen Operationele hefboomwerking meet dus het operationele risico of activiteitsrisico in een bedrijf a.h.v. de stabiliteit van de winst De nv Mertens produceert prefab bungalowtjes en heeft €375.000 vaste kosten. Er is een variabele kost van €5.000/bungalow. De verkoopprijs voor een bungalow bedraagt €12.500 Contributiemarge: €12.500 - €5.000= €7.500 Contributiemargeratio: (€12.500- €5.000)/€12.5000= 60% Break-evenpunt (eenheden): €375.000/ €7.500= 50 bungalows Break-evenpunt (omzet)= €375.000/60%= €625.000 (= 50*€12.5000) Berekent hoeveel % van de huidige omzet boven het BE-punt ligt (omzet−BE omzet) omzet Stel dat nv Mertens een omzet van €1.000.000 realiseert, dan bedraagt de veiligheidsmarge: (1.000 .000−625.000) = 37,5% 1.000.000 Omzet mag nog met 37,5% zakken vooraleer men in de problemen komt (=veiligheidsmarge)

Berekent op hoeveel % van de totale capaciteit de BE-afzet ligt (BE−afzet ) afzetcapaciteit Stel dat nv Mertens een capaciteit heeft van 250 bungalows, dan bedraagt de capaciteitsbezetting bij BE-punt: 50 = 20% 250 Als we break-even draaien, dan gebruiken wij 20% van onze capaciteit

Ondernemingsbeleid- Deel 4 Variabele kostencalculatie bij beslissingscalculaties Variabele kostencalculatie = basis voor kortetermijnbeslissingen m.b.t. de toekomst zoals:  Prijsbeslissingen bv. acceptatie van een incidenteel order  Productbeslissingen bv. knelpuntsituatie  Make or buy  Stop or go  Uitsluitend aandacht voor kosten/opbrengsten die veranderen als gevolg van een kortetermijnbeslissing = differentiële kosten/opbrengsten  synoniem: increment...


Similar Free PDFs