Samenvatting-observatiemethoden PDF

Title Samenvatting-observatiemethoden
Course Ontwikkelingspsychologie
Institution Hogeschool Vives
Pages 38
File Size 1.1 MB
File Type PDF
Total Downloads 65
Total Views 126

Summary

cursus 2018...


Description

Samenvatting observatiemethoden Beroepsoriëntatie in het Orthopedagogisch werkveld (Hogeschool Vives)

StuDocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

Bachelor orthopedagogie: observatiemethoden

Hoofdstuk 1: observeren 1. Inleiding en definitie Observeren = bewust en doelgericht waarnemen.  

Bewust = heeft te maken met het bewust gebruik maken van je zintuigen. Ook ben je hier bewust van je beperkingen en de invloed van je eigen persoon. Doelgericht = dient een duidelijk omschreven doel, waarbij is afgesproken hoe dat doel te bereiken is. Observatiesystemen zijn hierbij een hulpmiddel.

2. Terminologie rond observaties Termen die te maken hebben met observeren: 1.Gedragsobservatie Gedragsobservatie = we beperken ons tot observatie van gedrag van mensen. Menselijk gedrag is complex, omdat er zo veel gedragingen tegelijk zijn te observeren. 2.Observator en observant Observator = de persoon die observeert. Observant = persoon die geobserveerd wordt. 3.Niet- systematische observatie Niet- systematische observatie = er zijn geen observatiedoelen of observatievragen geformuleerd. Bij dagelijkse observaties is er niets speciaals afgesproken over waarop gelet gaat worden en er zijn geen observatieformulieren gemaakt. Bij dit soort dagelijkse observaties staat dus de beleving van de observator centraal en daarmee is deze observatie tamelijk subjectief. Of de waarneming ook feitelijk waar is, weet je niet. Een observerende grondhouding. 4.Systematische observatie Systematische observatie = bewust en doelgericht waarnemen, waarbij duidelijk is gemaakt wie er geobserveerd gaat worden, waarom, wanneer, hoe lang en op welke gedragingen gelet gaat worden. Er is een observatiedoel, er zijn observatievragen geformuleerd, er is bepaald op welke manier er geobserveerd gaat worden en welke observatieformulieren gebruikt worden. (bestaand of zelf gemaakt. Deze gegevens worden vervolgens in een bepaald systeem gezet, waarbij er geturfd of gemeten kan worden.

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

5.Participerende observatie Participerende observatie = de observator neemt deel aan de situatie die hij observeert. Dit deelnemen kan verschillende vormen aannemen. Doordat hij participeert, kan hij invloed uitoefenen op de gedragingen van de observanten. Hierbij kan de onderzoekersrol verhuld of niet verhuld zijn:  

Verhuld = de leerlingen of cliënten weten niet dat de observator gericht aan het observeren is. Niet- verhulde = cliënten of leerlingen weten wel dat de observator gericht aan het observeren is.

6.Niet- participerende observatie Niet- participerende observatie = de observatie neemt zelf niet deel aan de situatie die hij observeert. Dit is het geval als een observator via een filmopname observeert of als een observator van een afstand een situatie observeert waarbij de observanten niet weten dat hij observeert. Bij niet- participerende observatie is de observatorrol dus meestal verhuld. 7.Zelfobservatie Zelfobservatie of helikopterview = de persoon van de observator en de observant vallen samen. Zoals iedere observator enige afstand tot de te observeren objecten moet nemen om goed te kunnen waarnemen, zul je bij zelfobservatie in staat moeten zijn om jezelf van een afstand te bekijken. Als hulpverlener zul je je eigen handelen en je eigen gedrag regelmatig onder de loep moeten nemen. (= reflecteren) Zelfobservatie wordt gebruikt door leerlingen en cliënten te vragen naar bepaalde gedragingen, gedachten of gevoelens van zichzelf . dit kan zijn om na te gaan of persoon vb. depressief is. Beperking zelfobservatie: je zult moeten afgaan op het oordeel van de leerling of cliënt zelf en op zijn vermogen tot zelfreflectie. Doelgroepen waarbij het vermogen tot zelfreflectie (tijdelijk) beperkt kan zijn, is bij mensen met een verstandelijke beperking. Het afgaan op het eigen oordeel van een persoon is altijd minder betrouwbaar. Hoe iemand zichzelf of zijn handelingen ziet, komt niet altijd overeen met hoe anderen hem en zijn handelingen zien.

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

3. Doelstellingen van de observatie Om een observatie tot een goed einde te brengen is het best dat men voor de observatie enkele vragen stelt, namelijk: 1.Wat is het doel van de observatie? Het doel moet van tevoren voor iedere observator duidelijk zijn. Duidelijk betekent hier ook eenduidig: voor slechts één uitleg vatbaar. Er is daarbij een verschil tussen :  

Doelstelling van de observatie = moet eenduidig zijn, slecht voor 1 uitleg vatbaar. Doelstelling in de observatie = moet eenduidig zijn, altijd in een vraag, we spreken van observatievraag of onderzoeksvraag.

2.Wat zijn de observatievragen? Het doel in de observatie is een observatievraag. Een concrete observatievraag is ook eenduidig en eindigt met een vraagteken. Meestal is een observatievraag om te zetten in een aantal vragen, ook wel deelvragen genoemd. Je hebt dan een centrale observatievraag, en deze centrale observatievraag rafel je uiteen in verschillende deelvragen. Elke deelvraag geeft voor een deel antwoord op de centrale observatievraag. Wanneer je observeren gebruikt als dataverzamelingsmethode in een onderzoek , noem je de observatievraag een onderzoeksvraag. 3.Wat is het te observeren kenmerk? Het kenmerk dat je gaat observeren staat altijd in de observatievraag. Soms zijn er meerdere kenmerken die geobserveerd worden. Soms is een te observeren kenmerk erg groot. Je splitst dat dan eerst op in dimensies. 4.Welke gedragingen worden geobserveerd? Operationaliseren = De te observeren dimensies ga je vervolgens uiteenzetten in de concrete gedragingen .dit is altijd lastiger dan het lijkt, maar wel heel belangrijk. Voorbeeld: deelvraag mbt ‘verbaal gedrag’ kan je concretiseren naar wat Karel zegt, scheldwoorden gebruiken, met luide stem spreken, goeiedag zeggen, een antwoord geven op een vraag in de klas enz.

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

5.Is er een nulmeting? Nulmeting of beginsituatie = dit is echter vaak niet meer mogelijk. Zodra je wilt nagaan of er veranderingen zijn in gedrag zal je moeten weten wat de beginsituatie (= base rate) was. Het belang hiervan is, dat men veranderingen snel kan opmerken en opvolgen. Deze vallen sneller op. Het nadeel is dat de taaklast hierbij vergroot. Vaak is het ook moeilijk om terug te keren naar de nulmeting, door de nieuwe gestelde observatievragen. 6.Hoe brengen we de observatie in kaart? Om te voorkomen dat iedereen op eigen wijze observaties gaat vastleggen, is het goe dom hier een formulier voor te gebruiken. Er zijn bestaande registratie- en observatiesystemen, maar vaak zul je er zelf een moeten ontwerpen vanwege het specifieke karakter van de observatie. De concrete gedragingen die uit de vraagstellingen voortvloeien, worden op zo’n formulier gezet. Voor iedere observator moet duidelijk zijn hoe de gedragingen in kaart worden gebracht, bv. Door te turven. 7.Welke taal gebruiken we? Naast eenduidigheid van doelstelling, observatievragen en concrete gedragingen is ook eenduidigheid van taal belangrijk. Iedereen kent immers aan woorden een eigen betekenis en gevoelswaarde toe. Frequentie = soms, weinig, vaak verschillend te interpreteren. Intensiteit = erg, ernstig en zorgelijk ook Multi- interpretabel. Observeren waarnemen, registreren en interpreteren.

Multi- interpretabel Gebruik deze woorden niet of zet deze woorden om in concrete gedragingen die je kunt tellen per minuut of in absolute getallen.

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

Hoofdstuk 2: waarnemen 1. Inleiding Observeren is waarnemen. Mensen nemen waar via hun zintuigen. 2. Waarnemen via de zintuigen Mensen nemen waar door middel van 5 zintuigen:     

Gezichtsvermogen Gehoor Tastzin Reukvermogen Smaak

Uitleg: Elke waarneming start met een stimulus/ prikkel. Prikkel / stimulus = een voorwerp of een gebeurtenis uit de wereld om ons heen. Om een prikkel te kunnen waarnemen, moet onze aandacht daarop gevestigd worden. Er moet een gevoeligheid voor die prikkel zijn. Die gevoeligheid is bij ieder mens anders. Dit hangt deels samen met de persoonlijke werking van de zintuigen: van de een kunnen de ogen beter zijn dan die van een ander. Voor een ander deel hangt het samen met de aandacht. Er zijn ook verschillen te zien tussen mensen wat betreft de hoeveelheid prikkels die al dan niet tegelijkertijd worden waargenomen. Er zijn mensen die veel tegelijk opvalt, terwijl anderen in vergelijking daarmee doof of blind lijken te zijn. Voordat we een prikkel kunnen waarnemen, moet er een bepaalde drempelwaarde overschreden zijn. Daarnaast moet er aandacht zijn. Een professional kan zo bewust leren waarnemen dat hij zijn drempelwaarden kan beïnvloeden.

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

1.Zien Prikkels die we visueel waarnemen, stralen licht uit. Het oog heeft een lens die de lichtstralen zo verbuigt dat een beeldje geprojecteerd wordt op ons netvlies. Van daaruit gaat een signaal naar de hersenen zodat we het beeld kunnen zien. Doordat we onze blik kunnen richten en kunnen scherpstellen, kunnen we voorwerpen van elkaar onderscheiden . Een belangrijk gegeven voor het observeren is dat bekende prikkels minder bewust worden weergenomen. 2.Horen De geluidsintensiteit wordt in decibels gemeten. De gehoordrempel is daarbij op 0 decibel gesteld. Normaal gesprek = 60 dB Pijngrens = 140 dB Het gehoor van de ene persoon is beter ontwikkeld dan dat van de ander. Daarnaast hangt et er ook hierbij van af in hoeverre je de aandacht richt op het luisteren. Mensen kunnen luisteren naar één persoon en te gelijk twee andere horen, anderen kunnen dit dan niet. Mensen die gewend zijn in een rustige omgeving te werken, zullen overdonderd worden wanneer er 6 mensen door elkaar roepen. 3.Voelen We voelen met onze huidzintuigen. Er zijn 4 verschillende huidgewaarwordingen:    

Druk Warmte Kou Pijn

De huid van de handen, lippen en tong is het gevoeligst. Pijn is lastig te meten omdat er geen vast verband dis tussen prikkelsterkte en het ervaren van pijn. Wat de een als zeer pijnlijk ervaart, voelt een ander nauwelijks. We spreken van lage- en hoge pijngrens:  

Lage pijngrens = klagen voor het minste en er wordt dus minder serieus op gereageerd. Hoge pijngrens = orden serieuzer genomen wanneer ze klagen over pijn, omdat deze personen nauwelijks pijnprikkels waarnemen.

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

4.Ruiken Geuren geven ons informatie over chemische stoffen in de lucht. Het benoemen van geuren is persoonlijk. Er bestaan dan ook geen algemeen aanvaarde indeling van geuren. Voorbeeld: een rokerskabine zal normaal ruiken voor een zware roker, voor een niet- roker zal dit een slechte, misselijkmakende geur zijn. Door geuren te verschaffen kan men opmerken wanneer een persoon heeft gedoucht, verse kleren draagt,.. 5.Proeven De smaakzin geeft informatie in het voedsel. De smaakreceptoren bevinden zich voornamelijk op de tong. Er is overeenstemming over de 4 basissmaken:    

Zuur Zoet zout bitter

Alle andere smaken zijn mengingen van deze 4. Van alle zintuigen al het proeven het minst worden gebruikt bij observaties. 3. Perceptie als selectie 1.Perceptie Zintuigen stellen ons in staat om te kunnen zien, horen, voelen, ruiken en proeven. Voordat we aan al deze gewaarwordingen zinnige conclusies kunnen verbinden, moet de informatie omgevormd worden, gedecodeerd worden. Met andere woorden: prikkels moeten omgezet worden in benoembare voorwerpen , smaken of geuren. Wanneer dit gebeurt spreken we van perceptie. Perceptie betekent letterlijk:  

Ontvangst Resultaat van het waarnemen

Bij het waarnemen van prikkels krijgen we via de hersenen informatie binnen over :   

de perceptie van diepte (waar is het) de perceptie van beweging (wat doet het) de perceptie van vorm (wat is het).

Je ervaart prikkels en weet eerst nog niet wat je waarneemt. Prikkels komen binnen en moeten nog gedecodeerd worden. Perceptie is probleemoplossing. De waarnemer probeert te ontdekken wat hij ziet, hoort, voelt,.. zodra we een voorwerp zien, begint er een razendsnel proces van nagaan in ons

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

visuele geheugen of er een voorwerp in zit dat genoeg overeenkomsten heeft met een voorwerp dat we nu zien. Bottom- upbenadering = van onderaf wordt er uit alle samengestelde onderdeeltjes van een voorwerp een geheel gekozen. Voorbeeld: een stuur, 2 cirkels, een zadel en enkele verbindingen = een fiets.

Top-downbenadering = een benadering die we waarnemen door onze ervaringen. Voorbeeld: een stuur, met 2 handen, een wiel en lange haren = een vrouw op een fiets.

Geur, kleur… is geen kenmerk fysische realiteit is resultaat bepaalde processen in waarnemingsapparaat. Mens structureert zijn waarneming tot betekenisvolle gehelen. 2.Selectie Door selectie nemen we slechts een deel van de prikkels waar. Het is onmogelijk om alle prikkels waar te nemen, daarom selecteren we. We selecteren vooral wat dichtbij is en wat beweegt; ook wat anders is dan onze verwachtingen, of wat we herkennen en gevoelig voor zijn. Selectie:  

selectief kijken: we zien de personen voor ons en niet de achtergrond. Selectief luisteren: we horen de gesprekspartner en niet het gesprek achter ons.

Selectie heeft alles te maken met aandacht. Deze aandacht kun je leren te richten op verscheidene prikkels tegelijkertijd; je kunt leren een persoon te zien, te luisteren naar wat hij zegt en toch ook de omgeving in je op te nemen . Bij selectie is ht belangrijk om ervan uit te gaan wat belangrijk is. Zo kijk en luister je steeds doelgerichter, bewuster en selectiever. Waarneming is een actief en creatief gebeuren. We selecteren 10.000 zintuiglijke indrukken/ sec. Selectie is noodzakelijk.

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

We selecteren wat ons/ we:     

Boeit Kennen Denken Voelen Verwachten

Er spelen tal van subjectieve factoren een rol! 4. De invloed van het geheugen Bij het observeren ben je bewust aan het waarnemen. Deze waarnemingen moeten we onthouden als we ze willen verwerken. Dit brengt ons tot het geheugen die ingedeeld wordt in:  

Kortetermijngeheugen = alles wat je bewust waarneemt komt hier eerst terect. Langetermijngeheugen = alles wat we later verwerken komt hier terecht.

Alles wat we niet verwerken verdwijnt. Langetermijgeheugen als grote opbergkast: 

Personen die indelen per lader (lade 1 = geurwaarnemingen, lade 2 = jeugd, lade 3 = herkennen.)



Andere kunnen rakeloos waarnemingen ophalen of vragen zich af van waar ze het herkennen.

Een goed geheugen is een kwestie van zorgvuldig opbergen. Dat lukt als je bewust waarneemt en de waarneming zodanig bewerkt dat hij in een laatje past. Het geheugen kan ons bedriegen: 

Het kortetermijngeheugen kan slechts een beperkt aantal items opslaan. Gemiddeld 7 items.



Mensen onthouden vooral wat ze eerst deden, zien, voelen, .. en wat ze het laatst deden; van de tijd ertussen zal je je moeilijker iets herinneren tenzij het iets opvallends was of je het opgeschreven hebt.

Mensen zien dingen die er in werkelijkheid niet waren: mensen vullen situaties in met hun verwachtingen. Als je denkt iets gezien te hebben ,kan het lijken alsof je het ook echt gezien hebt. Mensen zijn ook beïnvloedbaar.

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

5. Verbaal en non – verbaal gedrag Horen en zien zijn de belangrijkste zintuigen in de beroepspraktijk en daar buiten ook. Van deze 2 lijkt horen het meeste gewicht te krijgen. Alan alles wat daadwerkelijk wordt uitgesproken en dus gehoord, wordt veel waarde toegekend. Allerlei non- verbale uitingen worden sneller niet opgemerkt of vergeten. Toch kun je juist uit non- verbale signalen veel info halen. In de beroepspraktijk is het een handig hulpmiddel om bij het uitschrijven van je observaties een onderscheid te maken in wat er wordt gezegd en wat er wordt gedaan. Verbale en non- verbale waarnemingen kunnen met elkaar in conflict zijn. (= non- congruentie) Hoewel er veel waarde aan het gesproken woord wordt toegekend, blijkt dat we onbewust wel veel non- verbale signalen oppikken. Deze signalen beïnvloeden ook onze stemming en onze interpretatie van wat we hebben gehoord. 6. Gedragsketens Mensen observeren is een complex gebeuren. Mensen gedragen zich niet Na maar NAAST elkaar. Gedragketens = chronolgisch geordende waarnemingen van een persoon, situatie of ruimte. Zo kunnen we de waarnemingen ordenen en later verschillende gedragingen ordenen. Best werken met tijdsaanduiding per minuut, om het onderscheidt van het gedrag gemakkelijker te maken. Elk gedrag lokt namelijk een ander gedrag uit. Voorbeeld zie handboek.

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])

Hoofdstuk 3: betrouwbaarheid en validiteit 1. Inleiding 2. Objectiviteit en subjectiviteit Objectief observeren bestaat niet. Objectief = zich bepalend tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel of door vooroordelen. Elke observatie wordt beïnvloed door je eigen gevoel, je eigen ideeën, vooroordelen en ervaringen. Elke observatie is dus subjectief, ook al is het doel zo objectief mogelijk te observeren. Door dat je bewust bent dat je observatie beïnvloedbaar is en je je observatie probeert aan te passen kom je al een stap dichter bij objectief observeren. Je zult je altijd bewust moeten zijn van je eigen subjectiviteit bij het observeren. Je moet je hiervan bewust zijn en de subjectiviteit tot een minimum proberen te beperken. De volgende aandachtspunten kunnen je daarbij helpen:       

Maak de doelstelling van de observatie duidelijk. Omschrijf de deelvragen (vraagstellingen). Omschrijf de concrete gedragingen die bij de vraagstellingen horen. Welke concrete gedragingen? Waar, door wie, wanneer en hoe lang. Bepaal hoe je zal registeren. Wees jou bewust van jouw manier van waarnemen (zien, horen…) Waar jij de aandacht op richt.

3. Observator- bias Observator – bias = de fouten die een observator maakt tijdens zijn observatie. Letterlijk betekent het = de afwijking van de observator, de neiging om een bepaalde kant op te gaan.

Observator- bias kent de volgende oorzaken:

Gedownload door Lieselot de Graeve ([email protected])



Aandacht = de observator richt zijn aandacht op bepaalde zaken en personen en niet op andere.



Selectie = de observator kijkt vooral naar iets wat zijn belangstelling heeft, de observator gebruikt voornamelijk het ene zintuig en het andere niet.



Perceptie = bij het omzetten van prikkels in betekenisvolle eenheden gebruikt de observator eigen associaties , herinneringen en betekenissen.



Plaats = de observator wordt beïnvloed door de omgeving waarin hij observeert.



Tijd = de observator wordt beïnvloed door het tijdsstip van zijn observaties; wat er het eerst en het laatst gebeurde, onthoudt hij nog wel, maar wat daar tussenin zit, dreigt hij sneller te vergeten.



Wat vooraf ging = als je eerst zeer agressief gedrag hebt geobserveerd , zal gedrag van een ander hoe dan ook een relaxte indruk maken.



Persoonlijke omstandigheden = hoe de observator van huis is weggegaan en hoe zijn situatie daar is, kan van invloed zijn op zijn observaties. Zijn waarnemingen en percepties zullen gekleurd zijn door hoe hij zelf in het leven staat.

Bekende beoordelaarfouten: 

Zien wat je wilt zien.



Halo- effect = de neiging om ee...


Similar Free PDFs