Volledige-samenvatting-Geld-en-kapitaalmarkt-1-1 PDF

Title Volledige-samenvatting-Geld-en-kapitaalmarkt-1-1
Author Jan Dequeker
Course Geld- en kapitaalmarkt
Institution Arteveldehogeschool
Pages 68
File Size 1.4 MB
File Type PDF
Total Downloads 42
Total Views 128

Summary

gel kap...


Description

Hoofdstuk 1: Geld en Financiële activa 1. De ontwikkeling van het financiewezen en economische groei Economische groei (TL) gaat gepaard met: - monetarisering van de economie - uitbreiding en verdieping financiewezen Gezonde groei van de economie = structurele stijging van de ratio van financiële activa t.o.v. het bbp. Conjunctuur: schommeling van de economie, KT

Financiële activa = financiële instrumenten  Nieuwe instrumenten (afgeleide producten) 10 jaar geleden: opties en futures (ingewikkelde producten) Daarna financiële innovatie - CDO: Collateralized Debt Obligations - CDS: Credit Default Swaps - Turbo’s Rol CDO’s en CDS’en in kredietcrisis ’80: (mogelijke examenvragen!)  Hoe is de kredietcrisis ontstaan? 2 groepen: - huizeneigenaars met hypotheek - grote instellingen = investeerders zoals pensioenfondsen. Partijen werden samengebracht. - Reden: Investeerders konden meer geld verdienen op deze manier dan door geld uit te lenen aan FED (cfr. 1%) - Probleem is ontstaan door niet terugbetaling van hypothecaire leningen cfr Herverzekeringen, CDO’s,…  Wat is ‘leverage’? Hefboomwerking (iets wat iets anders sterker maakt) = Geld uitlenen om het resultaat van de deal te versterken Vb filmpje: Iets verkopen voor 11000 USD en het is slechts 10000 USD waard -> 1000 USD winst voor de eerste partij. Daarna in massa opkopen en doorverkopen -> nog grotere winsten, investeerders worden nog rijker.  Hoe werkt een CDO (=Collateralized Debt Obligations) ? Waar zit het risico? = Het is een financieel actief, soort beleggingsproduct wanneer iemand zijn lening niet terug betaald. Financieel riskant product (derivaat) opsplitsen in 3 vakken, het risico wordt verdeeld: - Safe: goede rating, AAA 4% opbrengst - Okay: BBB, 7% opbrengst - Risky: zonder rating, hogere return 10%, groot risico voor niet-terugbetaling! Risico: Niet terugbetaling door gezinnen van hun hypothecair krediet, daardoor worden veel huizen te koop geplaatst, aanbod stijgt dus prijs huizen daalt. Uiteindelijk bestaat CDO uit enkele waardeloze huizen -> onderliggende waarde.  Wat is CDS (=Credit Default Swap)? = Risico overdragen aan een derde partij dmv een riskant financieel product, herverzekeren (van de CDO) Op een bepaald moment door de kredietcrisis daalt de waarde van huizen, hoe zou je dit grafisch voorstellen? Zie cursusblad. Hoe komt het dat de waarde van huizen dalen? Mensen kunnen hun lening niet meer afbetalen, en verkopen hun huizen = aanbod stijgt, de prijs moet dus verlaagd worden. 2. Geld

= Algemeen aanvaard betaalmiddel Chartaal geld  

Muntstukken en bankbiljetten Verantwoordelijke: ECB

Giraal geld “geld bij de bank”   

Volume op zichtdeposito’s, spaar - en termijnrekeningen, andere financiële activa op LT Wordt steeds belangrijker Te veel geld in omloop veroorzaakt inflatie (= algemene aanhoudende prijsstijging, heeft als gevolg dat de waarde van de munt daalt. ) (zie ook H14 p 363)

Voorbeeld hyperinflatie Duitsland 1923 Hyperinflatie = zeer snelle en stijle stijging van de prijzen (Bekijk het filmpje) Bv: plots verdubbelen van de prijs. Gegiraliseerde betaalmethodes      

Debetkaarten (Vb.: Bancontact/mister cash)  Wordt onmiddellijk van de rekening afgerekend Kredietkaarten (vb.: Visa)  Gaat op het einde maand van de rekening gehaald worden (Proton: stopt eind 2014)  Laadkaartje (elektrische portefeuille) Internetbankieren Betalen via gsm (vb.: De Lijn) Geld afhalen met je gsm (KBC)

Functies van het geld: 

Geld als betaal- en ruilmiddel (om producten mee te kopen)



Geld als rekeneenheid (waarde vergelijken, aantonen)



Geld als opslag van waarde (tijdelijk bewaren, sparen om later uit te geven)

SDR (Special Drawing Rights = Speciale trekkingsrechten) Een land gaat aankloppen bij de IMF (= internationaal monetair fonds) wanneer het een tekort heeft op de betalingsbalans. Dit is enkel mogelijk wanneer het land lid is van het monetair fonds. (Betalingsbalans: overzicht van alle verrichtingen die een land doet) Taken van IMF voor landenleden:   

Verlenen financiële steun betreffende problemen met betalingsbalans Verlenen technische bijstand Toezicht en beoordelen van macro-eco en wk-beleid

SDR: Speciale trekkingsrechten = internationale munteenheid dat wordt toegewezen aan landenleden van IMF in verhouding tot hun quotum (=Bijdrage dat elk land geeft om bij te dragen om lid te zijn van het IMF)

3. Financiële activa en liquiditeit 3.1 Financiële activa in het algemeen  Geld, aandelen, obligaties, schatkistcertificaten, afgeleide producten, …  Liquiditeit van financiële activa = omzetbaarheid naar contant geld  Liquiditeit van financiële activa > reële activa (= bv: woning) 3.2 Financiële activa en passiva van particulieren in België: lezen 3.3 Liquiditeit - Verschillende betekenissen van liquiditeit:  Omzetting naar contant geld  Omvang van de handel in aandelen (veel handel = liquide, hangt af van vraag en aanbod)  Liquiditeitsbeheer: onderdeel van het beleid van financiële instellingen (H4)  Liquiditeit van een onderneming: ivm terugbetaling van schulden 3.4 De geldvoorraad of geldmasse in enge en in ruime zin ESCB: Europees stelsel der centrale banken = alle EU-landen. (Ruimer dan Eurosysteem) Eurosysteem = eurogebied: lidstaten die de euro gebruiken. Monetaire aggregaten -> Zie tabel p 365 M1 = chartaal geld en zichtrekeningen M2 = M1 + termijnrekeningen (= het geld staat vast voor een bepaalde termijn, met roerende voorheffing, verschil met spaarboekje: hier kan je altijd geld afhalen, geen spaarboekje) + spaarinlagen M3 = Ruimer begrip: alles in de economie Roerende voorheffing: belasting op de winst van een rekening = 25%

4

Financiële markten ! ZEER BELANGRIJK !

Financiële markt = Plaats waar financiële activa verhandeld wordt Indeling in markttypes (belangrijke opsomming!) 1. 2. 3. 4.

Primaire en secundaire markten Georganiseerde en informele martken Concrete en abstracte markten Geld- en kapitaalmarkten

5. 6. 7. 8.

Fixing- en continumarkten Prijs- of ordergedreven markten Contant- en termijnmarken Open en gesloten markten

1. Primaire en secundaire markten Primaire markten:  Emissiemarkt (: eerste keer dat financiële activa in omloop komt, ontstaan bv: aandelen)  Directe relatie tussen ontlener (= emittent) en belegger Secundaire markten  koers bepaald / door vraag en aanbod  Verhandelingsmarkt / doorverkoop voor bestaande effecten voor voorziene vervaldag 2. Georganiseerde en informele markten Georganiseerde markten:  Uitgebreide regelgeving (door overheid + privé-ondernemingen)  Werking wordt bepaald door Belgische wetgeving, statuten en huishoudelijk reglement Bv: Euronext Brussel = zowel primaire als secundaire markt. (merendeels secundair) Informele markten:  Over-the-counter  Voorwaarden van het contract overeenkomen met twee partijen, ze bepalen zelf de regels en contract  Gevaar van niet transparantie (doet men wel een goede deal?) VB: Nasdaq = aandelenbeurs VB: Lloyds = verzekeringen

3. Concrete en abstracte markten Concrete markten:  Vloerhandel  Fysiek contact tussen marktpartijen (ontmoeting met intermediërende specialisten) BV: Specialisten op New York Stock Exchange (NYSE), openbare veilingen, Lloyds Abstracte markten: (komt het vaakst voor)  Schermhandel: via pc, geen fysieke ontmoeting  Samenspel van krachten die de prijs en andere voorwaarden van de ruil bepalen Bv: Beeckaert: abstract = online aandelen inkopen

4. Geld- en kapitaalmarkten (ontstaan op de financiële markt) Geldmarkten = money markets  Financiële activa met een looptijd van max 1 jaar = korte termijn  Ondergaat heel snel de impact van monetaire overheidsmaatregelen = Inkomen en productie INDIRECT beïnvloeden door rente wijzigen / geldhoeveelheid wijzigen rente laten stijgen = vraag goederen daalt = productie daalt = werkgelegenheid daalt = inkomen arbeiders daalt geldhoeveelheid laten toenemen = vraag naar goederen stijgt (men heeft meer geld ter beschikking) = productie stijgt = werkgelegenheid stijgt = inkomen stijgt. Kapitaalmarkten = financial / capital markets  Financiële activa met langere looptijd

5. Fixing- en continumarkten = Verhandelbaarheid en freeflaot (% vrij verhandelbare effecten) Fixing markten  Handel op bepaalde ogenblikken  Enkele fixing om 15u (vooral vastgoedcertificaten en beleggingsfondsen) Bv: Euronext  Dubbele fixing: 10u30 en 16u = 1 keer in de voor- en namiddag Bv: Pairi Daiza, NYSE Alternext  Minder liquide Continumarkten (komt het vaakst voor)  Ononderbroken handel: Er wordt continue een koers gevormd  Belangrijke rol tussenpersonen: Vraag en Aanbod op elkaar afstemmen  Voorbeeld: Euronext: verhandeling tussen 9u en 17u40  Enkel liquide aandelen (= aandelen met veel vraag) worden genoteerd op de continu markt.

6. Prijs- of ordergedreven markten Prijsgedreven markten = Quote-driven markets  Via financiële tussenpersonen nemen een eigen positie in = Marktmakers De tussenpersoon moet continue aankoopprijzen (bid) en verkoopprijzen (ask) afficheren. Hiervoor krijgt hij een marge tussen bid en ask = spread =inkomst tussenpersoon Voorbeeld: Nasdaq, valutahandel, … Ordergedreven markten (komt het meest voor)  Financiële tussenpersonen nemen GEEN eigen positie in, zij ontvangen een Commissie Taak: koper en verkoper samenbrengen, hij noteert de verkoop en brengt de orders bij elkaar Voorbeeld: Euronext Brussel 7. Contant- en termijnmarkten Contantmarkt (gewone aandelen die genoteerd zijn op de Euronext Brussel)  Spot markets  Uitvoering van contract volgt snel na afsluiten.

 Sluiting vh contract gaat gepaard met uitvoering van het contract. In het contract legt men hoeveelheid en prijs vast en wordt onmiddellijk betaald. Termijnmarkt (afgeleide producten, op heden een contract afsluiten, maar er gebeurd slechts iets in de toekomst)  Data sluiten en uitvoeren van het contract verschillen  Er wordt een bepaalde datum voor uitvoering contract afgesloten  Steeds voor of op een bepaalde datum  Voorbeeld: Optiemarkten,… (H15)

8. Open en gesloten markten Open markt (komt het vaakst voor)  Vrije toetreding: Iedereen kan kopen en verkopen / handelen  Voorbeeld: Aandelenmarkt op Euronext Brussel Gesloten markt  Beperkt aantal partijen  Voorbeeld: Private plaatsing: Enkel met een uitnodiging kan in inschrijven op financiële activa. Familiebedrijf: enkel familieleden krijgen uitnodigingen om in te schrijven

Kan een gesloten markt slaan op een beursgenoteerd bedrijf? Ja. Bijvoorbeeld wanneer een bedrijf aandelen uitgeeft waarop enkel personeel mag inschrijven. Is de BEL20 een beurs?  Nee het is een index  Je kan hier geen aandelen kopen  BEL20 is gebasseerd op de beurs van Brussel.  De aandelen van de BEL20 zijn genoteerd op de continumarkt (weinig vraag? -> fixing markt) Aandelen van de BEL20 – continuemarkt: 1. AB InBev 11. Delta Lloyd 2. Ackermans & van Haaren 12. D’Ieteren 3. Ageas 13. Elia 4. Befimmo 14. GBL 5. Bekaert 15. GDF Suez 6. Belgacom 16. KBC group 7. Bpost 17. Solvay 8. Confinimmo 18. Telenet Group Hold 9. Colruyt 19. UCB 10. Delhaize group 20. Umicore 6. Wisselkoersen en wisselmarkten ! BELANGRIJK ! Wisselmarkt:  Veel vragers en aanbieders = volkomen concurrentie  Transparante / doorzichtige markt (= vrije informatie terugvinden)  Openmarkt (= vrije toetreding)

 Homogeen product Beïnvloedende factoren op vraag- en aanbodzijde van vreemde valuta  Wijziging in preferentie  Prijswijzigingen  Wijzigingen in productiviteit  Wijziging in kosten Wisselkoerssysteem:  Flexibele / vlottende / vrije / zwevende wisselkoersen - Wisselkoers komt tot stand door de vrije interactie van vraag en aanbod vd vreemde valuta - Geen regels  Vaste / stabiele / gebonden wisselkoers - De monetaire stelt de officiële wisselkoers vast (spilkoers) - Zolang de wisselkoers binnen de grenzen blijft komt de centrale bank niet tussen. - Staat vast op KT - Voorbeeld: EMS II Denemarken, Deense kroon = vaste wisselkoers tov de euro Grenzen/bandbreedte:

plafondkoers / bovenste interventiepunt bodemkoers / onderste interventiepunt

Terminologie / oefeningen Voorbeeld uit de krant: aankoopkoersen en verkoopkoersen Bankbiljetten USD

U (= klant) koopt Verkoopkoers 1,10 USD = 1€

U verkoopt aankoopkoers = biedkoers 1,20 USD = 1 € 1,05 USD (niet logisch, bank wil winst maken)

1 USD = O,9090 € ( 1/1,10) 1 USD = 0,833 €  VRIJE wisselkoers: appreciatie en depreciatie  VASTE wisselkoers: revaluatie en devaluatie

 Deense kroon

Toepassing wijzigingen vraag naar en aanbod van vreemde valuta: Inflatie is beperkter in eurozone dan in VK De prijs van producten stijgt minder snel in Europa = goedkoper = meer vraag naar producten uit de eurozone. De eurozone vraagt geen Britse ponden, aangezien de producten daar duurder zijn = vraag daalt Britten willen goedkope producten uit eurozone kopen, zij moeten dus meer Britse ponden aanbieden want zij hebben euro’s nodig = aanbod stijgt.

Snijpunt ligt lager = Depreciatie Depreciatie van de Britse pond tov €

Stel: Voorkeur Deense producten stijgt vanwege Europese consumenten Vraag Deense kroon stijgt = evenwichtspunt stijgt = revaluatie van de Deense kroon tov. € Stel: Inkomensniveau stijgt in VK meer dan bij ons Aanbod VK stijgt, want zij willen meer spenderen, ook in de eurozone, dus zij bieden Britse ponden aan om te wisselen in euro’s. De vraag naar Britse ponden kan gelijk blijven of dalen.

Hoofdstuk 3: Financiële intermediatie 1. Rol en bestaansreden van het financieel systeem Financieel systeem:

- Geheel van financiële markten, instellingen en tussenpersonen - Onvervangbare rol bij de overdracht van spaaroverschotten vanuit surplusbesteders (geld over) naar deficitbesteders (geld nodig)

Schema! Interne financiering VS (directe / indirecte) externe financiering Gevolgen van externe financiering voor onze economie:  LT: sparen en investeren onderbouwt het potentiële inkomen en productie op LT en de economische groei  KT: kanaliseren van spaarfondsen naar investeringsfondsen Surplus- en deficiteenheden moeten elkaar vinden (verloopt niet vanzelf)  transactiekosten: zoek-, onderhandelings-, en monitoringkosten (= opvolgingskosten) = reduceren  Informatiekosten: vooral bij asymmetrische informatie: de partijen beschikken niet over dezelfde informatie. Indirecte externe financiëring reduceert de transactiekosten en de informatiekosten. 2. Aard van de financiële diensten Liquiditeit (indirecte + directie financiering) De tussenpersoon zorgt voor vergemakkelijking vd ruiltransactie door aanbieden van liquiditeitsdiensten Hij kan de marktbaarheid / realiseerbaarheid verhogen. (bv: spaarfondsen omzetten naar zichtdeposito’s) Risicodeling (enkel externe indirecte financiering) Intermediatie kan zorgen voor risico’s (de agent is niet zeker dat uitgeleende fondsen worden terugbetaald) Redenen: transacties / evoluties in de toekomst Oplossing: risico-delende diensten: techniek van schaalvoordelen en diversificatievoordelen. 1. Techniek van schaalvoordelen  Samen brengen van gelijkaardige risico’s, hiervan een gemiddelde nemen = risico wordt kleiner  Individueel: onvoorspelbaar in groep: statistisch voorspelbaar Bv: sterftetafels (bepaalt o.m. premie levensverzekering) 2. Diversificatievoordelen  samenvoegen van verschillende types van risico’s, deze compenseren elkaar. Bv: een beleggingsfonds: stukje beleggen in obligaties, aandelen,… risico’s compenseren elkaar. Informatie: (directe + indirecte externe financiering) = verzamelen van informatie / inlichtingen over mogelijke partijen screening (bij nieuwe klant) en monitoring (opvolgen) nodig = informatiekosten Mogelijke problemen:  Asymmetrische informatie: niet alle partijen beschikken over evenveel / dezelfde informatie 

Principaal (surplusbesteerder) – agent (deficitietbesteerder) probleem : uiteenlopende belangen financier



Averechtse selectiesysteem: er zijn goede en slechte risico’s Ontlener kan wegens onvolledige informatie geen onderscheid maken tussen goede en slechte risico’s



Moreel risico: Ontleende kapitaal wordt anders gebruikt dan overeengekomen.

3. Financiële intermediatie Kenmerken directe financiering :  Spaarders gaan primaire activa aanhouden, rechtstreeks uitgegeven via ontleners 

Ruil via diverse financiële markten bvb aandelen en obligaties



Eventuele tussenkomst financiële instelling



Rating agencies: info verstrekken over kredietwaardigheid



2 diensten: liquiditeits- en informatiediensten

Kenmerken indirecte financiering 

Intermediaire instellingen plaatsen zich tussen spaarder en ontlener en transformeren activa omvormen op schaal: kleine pakketten spaardersgeld ontvangen, aan 1 grote lening geven valuta: mensen sparen in euro, maar komen in vreemde valuta een lening aanvragen



Belgisch onderzoek: 62% vd KMO’s maakt gebruik van bankkredieten



3 diensten: liquiditeits-, informatiediensten en risicodeling

4. Externe financieringskosten en desintermediatie

Interne financiering: Geld van de onderneming beleggen, waarvoor je intrest ontvangt. Gebruik je het geld als financieringsmiddel, dan kan je het niet langer beleggen = opportuniteitskost Kost: de marktrente, interne financiering is nooit gratis! Intern financieren opgebruikt? Overstappen naar extern financieren = extra financieringspremie bovenop de kosten van de interne financiering. Kost externe directe financiering: marktrente + externe financieringspremie Kost externe indirecte financiering: marktrente + externe financieringspremie + kosten diensten tussenpersoon

Examenvraag: stel grafisch de externe financieringspremie voor en leg uit.

Kostenverschillen tussen directe en indirecte financiering:

Hoe meer je naar rechts gaat, hoe minder informatie je hebt

Bevindingen: 

Veel informatie: indirecte financiering is duurder dan directe financiering



Hoe minder informatie waarover je beschikt, hoe duurder de directe financiering



De indirecte financiering kent een vlakker verloop dan de directe financiering reden: de tussenpersoon bouwt een LT relatie op met haar klanten, daarom vlakker.



Directe financieringscurve begint lager, minder kosten, reden: 2 diensten, nl: informatie en liquiditeit



Indirecte financieringscurve start hoger, meer kosten, reden: 3 diensten: informatie, liquiditeit risicospreiding

Hoofdstuk 9: De obligatiemarkt Inleiding Obligatie = Bewijs schuldvordering vd obligatiehouden tov ontlener (= emittent / debiteur) De ontlener verbind zich ertoe de overeengekomen rente te betalen, en ten laatste op de eindvervaldag de schuld terugbetalen 2 partijen:

- emittent (= ontlener = deficietbesteerder = debiteur = uitgevende onderneming) - obligatiehouder (= surplusbesteerder)

Het profiel van een gewone obligatie Basiselementen: 

Het bedrag van de emissie: vooraf vastgesteld / open emissie (open = steeds vraag naar geld, constante uitgifte van obligaties)



De emissiemunt: wordt vooraf afgesproken



De nominale rentevoet = bruto rentevoet - roerende voorheffing (25%) = netto rentevoet



De aanschaffingsprijs



De terugbetalingsprijs



De looptijd: gekend

Vormen van obligaties:  Gedematerialiseerde vorm (sinds 01/01/2008)  Indeling obligaties volgens nationaliteit  Domestic obligaties: uitgifte in thuisland en munt van emittent  Buitenlandse obligaties: uitgifte in ander land en in andere munt dan dat van de emittent  Euro-pbligaties (Eurobonds): uitgifte in verschillende Europese landen...


Similar Free PDFs