Voorwoord PDF

Title Voorwoord
Author Frits Ernesto Antomoi Jazz Mineur
Course Algemene Natuurkunde
Institution Anton de Kom Universiteit van Suriname
Pages 26
File Size 427.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 72
Total Views 121

Summary

goed...


Description

DE MARRON BEVOLKING VAN SURINAME De geschiedenis van de Surinaamse Marron bevolking

Naam: Klas: Vak: Leerjaar: Docent: School: Datum v.inlevering:

Vorswijk, A L2N ICT 2017-2018 Mevr. Veldbloem SMO ( schakelinstituut middelbaar Onderwijs 6-01-2018

Voorwoord Voor u ligt het verslag ‘De Geschiedenis van de Marron bevolking in Suriname’. In opdracht van mevr. Veldbloem moest dit in elkaar gezet worden. Dit verslag is geschreven in het kader van het vak ICT, leerjaar één (1) van de administratieve richting om mijn kennis hierin te verhelderen. De Informatietechnologie (IT), vaak informatie en communicatietechnologie (ICT), is een vakgebied dat zich bezighoudt met informatiesystemen, telecommunicatie en computers. Hieronder valt het ontwikkelen en beheren van systemen, netwerken, databases en websites. Daarnaast kan ook geleerd worden hoe om te gaan met bepaalde standaard computer programma’s zoals: Exel, Words. Powerpoint, enz... In dit geval zal ons geleerd worden hoe te werken met Words. Ik heb ervoor gekozen om toen te gaan vertellen over de geschiedenis van de Marron bevolking in Suriname. Dit onderzoek is gedaan door mij gedaan ( Vorswijk, A), waarbij ik ook dhr. Renny Vorswijk hebt interviewt. Hij stond altijd voor me klaar en hij heeft telkens mijn vragen beantwoord waardoor ik verder kon gaan met mijn onderzoek. Bij dezen wil ik al mijn begeleiders bedanken voor hun fijne begeleiding en hun ondersteuning tijdens dit traject, in het bijzonder mevr. Veldbloem die mijn vakdocent is en dhr. Renny Vorswijk die open stond voor mijn interview. Ook wil ik alle respondenten bedanken die mee hebben gewerkt aan dit verslag. Zonder hun medewerking had ik dit verslag nooit kunnen voltooien. Ik wens u veel leesplezier toe.

Andwella Vorswijk Suriname, Paramaribo, 6 januari ’18

2|Page

Inhoudsopgave

Voorwoord.....................................................................................................................2 Inleiding.........................................................................................................................5 Hoofdstuk 1. De Geschiedenis van de Surinaamse Marron Cultuur...........................7 1.1 Leven van de Marrons in Suriname....................................................................8 1.2 Vredesverdragen.................................................................................................9 1.3 Veranderingen...................................................................................................11 1.4 Binnenlandse oorlog.........................................................................................11 Hoofdstuk 2. De Naamgeving.....................................................................................12 2.1 Verwantschap....................................................................................................12 Hoofdstuk 3. De verschillende Marron stammen.......................................................14 3.1 De Paramaccaners...........................................................................................14 3.2 De Aloekoe’s.....................................................................................................14 3.3 De Boni’s...........................................................................................................14 3.4 De Saramaccaners...........................................................................................15 3.5 De Koeroentiers................................................................................................15 Hoofdstuk 4. De cultuur van de Marrons....................................................................16 4.1 Familiestructuur................................................................................................16 4.2 Het Bestuur.......................................................................................................17 4.3 Belangrijke activiteiten......................................................................................17 4.4 De Marronkunst................................................................................................18 4.5 De Textielkunst..................................................................................................18 5.6 Houtsnijwerk......................................................................................................19 4.7 Kalebaskunst.....................................................................................................20 4.8 Spelen...............................................................................................................20 4.9 De hutten...........................................................................................................21 3|Page

Hoofdstuk 5. Emancipatie...........................................................................................22 5.1 Voorbereiding van de Emancipatie...................................................................22 5.2 De rechten en plichten van de vrijgemaakten..................................................23 5.3 De plantages na het Staatstoezicht..................................................................23 Slot..............................................................................................................................25

4|Page

Inleiding

De Marrons van Suriname zijn afstammelingen van Afrikanen die door slavenhalers onder dwang naar Suriname zijn gebracht met het doel te werken op de plantages. Door de slechte behandeling welke zij niet gewend waren in hun eigen land, hebben zij zicht verzet. Ze bevrijdden zichzelf uit de slavernij door te vluchten en vestigden ze zich in het oerwoud. De Surinaamse Marroncultuur wordt wel eens het best bewaarde stukje Afrika buiten Afrika genoemd. Toch is het een eigen cultuur, die altijd in beweging is geweest. Oorlogen, grondroof, natuurrampen en migratie hebben de Marrongeschiedenis getekend. De Surinaamse Marrons zijn verdeeld in zes verschillende groepen nl; de Aucaners of Djoeka’s, de Cotticaners en de Bilo’s, de Paramaccaners, de Aloekoe’s, de Boni’s, de Saramaccaners en de Koeroentiers. Marrons worden ook wel bosnegers en/of boslandcreolen genoemd. Dit is afgeleid van de door Marrons gebruikte term businengee. Businengee is samengesteld uit de woorden 'busi'uh en 'nengee'. Busi betekent letterlijk vertaald 'bos'. Nengee betekent zowel in de Marrontalen als in het Sranantongo 'mens'. Businengee of businengre betekent goed vertaald naar het Nederlands: Negroïde mens in het bos. De term Marron is afgeleid van de Cubaanse term voor loslopend vee (cimarrón).

Ik heb gekozen om te vertellen over de marron bevolking in ons land en wat ze allemaal hebben betekent in het geschiedenis van Suriname. Ook voor het feit dat de aandacht naar deze groep mensen zeer beperkt is vooral met het toenemende discriminatie in ons land. In hoofdstuk 1 zal de geschiedenis van de Surinaamse Marron Cultuur belicht worden. Ook zal de hoofdstuk paragrafen bevatten waar er verteld zal worden over het leven van de Marrons in Suriname de vredesverdragen de veranderingen en de binnenlandse oorlog Hoofdstuk 2 zal gaan over de naamgeving en in paragraaf 2.1 zal de verwantschap uitgewerkt worden. Verder zal het derde hoofdstuk de verschillende Marron stammen belicht worden. En de verschillende Marron stammen zal verdeeld worden over paragrafen voor een betere overzicht.

5|Page

Daarna krijgt het verslag hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk zal verteld worden over de cultuur van de Marrons met daarbij de onderdelen; familiestructuur, het bestuur, belangrijke activiteiten, de Marronkunst, de Textielkunst, houtsnijwerk, kalebaskunst, spelen en de hutten. Dit alles zal netjes in paragrafen worden ingedeeld. Het laatste hoofdstuk nl hoofdstuk 5 gaat over de Emancipatie. Er zal verder drie onderdelen worden uitgewerkt nl; de voorbereiding van de Emancipatie, de rechten en plichten van de vrijgemaakten en de plantages na het Staatstoezicht.

6|Page

Hoofdstuk 1. De Geschiedenis van de Surinaamse Marron Cultuur Tussen 1650 en 1830 brachten voornamelijk Nederlandse slavenhalers ruim een kwart miljoen Afrikanen onder dwang naar Suriname. Daar werden zij als slaven op plantages te werk gesteld, eerst door de Engelsen in de tijd dat Suriname nog een Engelse kolonie was (1650-1667), daarna door de Nederlanders.

Zoals in alle plantagegebieden in de Nieuwe Wereld, probeerden ook de slaven in Suriname aan het ongewenste en vaak wrede slavenbestaan te ontsnappen door te vluchten. Dat was niet moeilijk. Vrijwel alle Surinaamse plantages lagen aan rivieren, met aan de achterzijde van het terrein moerassen en oerwouden. Deze woeste gebieden waren in de regentijd nauwelijks toegankelijk. Planters en Europese huursoldaten voelden zich er niet thuis. Met de slaven lag het anders; ze jaagden er en zowel mannen als vrouwen visten in de moeraspoelen. Sommigen beschikten bovendien over kleine korjalen. Met deze boomstamkano's konden ze door de kreken en moerassen varen. Blanken gingen bijna nooit mee op deze tochten, zodat de slaven veel meer kennis over de geografische gesteldheid van het terrein hadden dan hun meesters. Het was voor een slaaf niet moeilijk zich ongemerkt van de plantage te verwijderen.

Jaarlijks vluchtten er ongeveer 250 slaven, wat neerkwam op ongeveer een half procent van de slavenbevolking. De grote meerderheid van deze vluchtelingen was van het mannelijk geslacht. Twee derden keerde na verloop van tijd uit eigen beweging terug, omdat het harde en opgejaagde bestaan in het oerwoud toch niet vol te houden bleek. Dat neemt niet weg dat elk jaar ongeveer tachtig slaven in de oerwouden achterbleven.

Marrons die in de bossen bleven, gingen bij elkaar wonen. Ze bouwden hutten en trokken geleidelijk steeds verder het oerwoud in. De basis van alle Surinaamse Marrongroepen werd de lo. De omvang van die lo kwam in de beginperiode zelden boven de honderd personen uit. In de loop der tijd verenigden de lo zich tot stammen. Vanwege de geografische uitgestrektheid van Suriname en door het feit dat groepen Marrons op verschillende momenten samenkwamen, is er nooit één 7|Page

grote stam ontstaan. Rond 1730 begonnen zich op zeker vier plaatsen uit de groepen lowéman zulke Marronstammen te ontwikkelen. Tussen de Suriname- en de Saramacca rivier formeerden zich de Saamaka; ten oosten van de Commewijne woonden groepen Marrons die te beschouwen zijn als de voorlopers van de Ndyuka; in het moerasgebied ten oosten van de Cottica woonden de Boni-Marrons of Aluku en tussen de Saramacca en de Coesewijne de Kwinti.

1.1 Leven van de Marrons in Suriname Na hun vestiging in groepen in het oerwoud bleven de voormalige slaven om benodigdheden zoals gereedschappen te verkrijgen vaak contact onderhouden met de slaven op de plantage van herkomst. Soms overvielen ze plantages, plunderen, stichtten brand en vermoordden blanken. Ook namen ze dan slaven, dikwijls vrouwen omdat daar in het de bossen een tekort aan was, vrijwillig of onvrijwillig mee. Als reactie organiseerden planters gewapende patrouilles die de bossen introkken om nederzettingen van Marrons op te sporen, de mensen gevangen te nemen of te doden en dorpen en akkers te verwoesten. De patrouilles vonden vaak dorpen en kostgronden, maar de bewoners waren meestal tijdig gevlucht. Het platbranden van de dorpen door de koloniale machthebbers was voor de Marrons geen ramp. Binnen enkele weken hadden ze weer nieuwe huizen gebouwd. De vernietiging van de gewassen op de velden was een veel ernstiger zaak, omdat dit tot hongersnood kon leiden. Daarom legden de Marrons uit voorzorg de kostgronden op enige afstand van hun dorpen aan. Ook zorgden ze ervoor dat op verschillende akkers meer gewassen werden geteeld dan voor de voedselvoorziening strikt noodzakelijk was. In kibrikondres ('schuildorpen') werden deze extra producten opgeslagen. Slaven die naar het oerwoud vluchtten, konden daar alleen in leven blijven als ze hun eigen voedsel verbouwden. Cassave werd voor de Marrons het belangrijkste voedingsgewas.Naast voedsel haalden de Marrons uit de bossen nog een groot aantal andere producten voor hun economie. Ten eerste hout en bladeren voor de bouw van huizen. Van de bladeren van allerlei palmboomsoorten maakten de Marrons korven, bezems, matten en zakken. De bomen leverden ook het bouwmateriaal voor de korjalen. Potten en pannen roofden de Marrons van de plantages of maakten ze zelf uit klei. Kalebassen (godo) werden gebruikt om voedsel 8|Page

en dranken te bewaren en om eruit te drinken. Uit de maripapalm haalden de Marrons door verbranding van het hout zout. Textiel voor kleding, waaronder de kamisa voor de mannen over de schaamdelen, en de pangi, de lendendoek voor vrouwen. Hiervoor werd voornamelijk katoen gebruikt Uit archieven en orale overlevering is vrij veel bekend over het leven van de Marrons in de lowéten (‘de tijd van het weglopen’). Zo blijkt dat er in de dorpen aanzienlijk meer mannen woonden dan vrouwen, wat te verklaren is met het feit dat veel meer mannen dan vrouwen van de plantages vertrokken. Verder lagen de dorpen vaak op strategische plaatsen en waren ze dikwijls omringd door houten wallen. Op de toegangswegen legden de Marrons valkuilen aan, gevuld met puntige staken.

1.2 Vredesverdragen Doordat steeds opnieuw kleine groepjes vluchtende slaven zich bij de Marrons aansloten, was hun aantal in 1749 tot ongeveer 3000 toegenomen. De toenmalige gouverneur Jan Jacob Mauricius constateerde dat het de overheid en de planters niet lukte de Marrons te beletten plantages te overvallen en steeds nieuwe vluchtelingen op te nemen. Hij wilde hen, net als in 1738 op Jamaica was gebeurd, vrede aanbieden. Door een gebrekkige organisatie mislukte dat echter. De vrede kwam er een jaar of tien later alsnog, maar met een andere Marrongroep: de Ndyuka.

Aanleiding voor de toenadering was een slavenopstand in Tempatie. Aan de Tempatiekreek in het gebied Boven-Commewijne lagen houtplantages. Begin 1757 kwamen de slaven daar massaal in verzet toen de eigenaar van een plantage zijn werkers met geweld wilde overplaatsen naar een suikerplantage in een ander deel van Suriname. Tot juli bleven de rebellen heer en meester in het Tempatiegebied. Daarna verlieten ze de streek en trokken zuidwaarts om zich bij de Ndyuka te voegen. In maart 1758 overvielen de Tempatie-rebellen samen met de Ndyuka de plantage Palmeneribo. Na meerdere onderhandelingsrondes sloten de Ndyuka en de Nederlanders op 10 oktober 1760 vrede.

De vrede met de Ndyuka hield voor de overheid in dat ze deze Marrons in het vervolg als bondgenoten beschouwde. Daar stond tegenover dat de Ndyuka voortaan nieuwe vluchtelingen moesten uitleveren. Twee jaar later, na bemiddeling 9|Page

door de Ndyuka, volgde een soortgelijke vrede met de Saamaka. Een kleine groep Marrons, de Matawai, onder de opperhoofden Bekoe en Moesinga, die zich van de Saamaka had afgescheiden, verzette zich nog enkele jaren, maar ook met hen werd uiteindelijk in 1767 vrede gesloten.

Het vredesverdrag van 1760 is zowel historisch als juridisch van groot belang. Historisch luidt het de ontwikkeling in van vrijgevochten slaven die zich letterlijk, als een staat-in-de-staat verder konden ontplooien. Alleen op Jamaica was eerder een vredesverdrag met de blanken gesloten; het verdrag met de Ndyuka was naar verluidt opgesteld door een van Jamaica naar Suriname gedeporteerde slaaf die kon lezen en schrijven en dat verdrag kende. De Surinaamse Marrons zagen echter kans een autonome cultuur te ontwikkelen. Tevens waren in het verdrag bepalingen opgenomen over het territorium waarbinnen zij zich konden bewegen. Anno 2009 zijn juist deze bepalingen van essentieel belang in het kader van goudvondsten in Marrongebied Hierna woonden in Suriname dus twee soorten Marrons: degenen die de vrede hadden getekend (de Ndyuka, Saamaka en Matawai) en zij die dat niet hadden gedaan (de Boni en Kwinti). Met de eerste groep onderhield de koloniale overheid vriendschappelijke betrekkingen, de tweede groep bestreed ze te vuur en te zwaard. Met de Kwinti en de Boni wensten de planters geen vrede te sluiten. Het waren namelijk betrekkelijk kleine groepen van circa 500 Marrons, die vrij dicht bij de plantages woonden. De overheid ging ervan uit dat ze deze Marrons wel aan zou kunnen, wat tien jaar later een grote misvatting bleek. Het gebied rond de Cottica werd toen het toneel van de Boni-oorlogen, de strijd tussen de Boni-Marrons en de legers van de planters. Na veel moeite werden de Boni’s over de Marowijne naar Frans-Guyana verjaagd. De Kwinti trokken zich terug over de Coppename en werden daar met rust gelaten. In de negentiende eeuw ontstonden nog nieuwe Marrongroepen: de Paamaka en de Brooskampers. De laatstgenoemden vestigden zich overigens rond 1870 alweer in het plantagegebied. De overige Marrons bleven tot ver in de twintigste eeuw in het binnenland wonen. Voor hen hield de afschaffing van de slavernij in 1863 in feite geen grote verandering in. Wel vond er onder hen veel binnenlandse migratie plaats en werden er nieuwe dorpen gesticht. De slavernij hadden ze echter al heel lang daarvoor afgeschud. 10 | P a g e

1.3 Veranderingen Door de veranderingen in tijd en afstand (bijvoorbeeld door de aanleg van een spoorlijn naar het binnenland in 1912, de aanleg van vliegveldjes, wegen, gemotoriseerde voertuigen en veel later ook mobiele telefonie en internet) is er ook voor de Marrons veel veranderd. Marronmannen die in de stad of in Nederland wonen, kunnen vaak niet meerdere vrouwen of gezinnen onderhouden omdat woningen veel duurder zijn. Veel vrouwen willen bovendien hun man niet meer delen met andere vrouwen. Ook kunnen familieleden minder gemakkelijk in het huishouden worden opgenomen. Van oudsher trouwen Marrons buiten de eigen bee, maar binnen het eigen Marronvolk. Nu trouwen steeds meer Marrons met buitenstaanders. Vroeger bouwde een man een huis en een korjaal en legde hij een kostgrond aan; de vrouw bewerkte de grond, kookte en naaide. Nu worden goederen gekocht en moet een man zich vooral financieel bewijzen. De veranderingen leiden tot emancipatie, maar ook tot verwarring. Sociale banden verdwijnen en strakke traditionele regels kunnen niet meer gehandhaafd blijven.

1.4 Binnenlandse oorlog Zeer ingrijpend voor de Surinaamse marrons was de Binnenlandse Oorlog tussen het Nationaal Leger van Desi Bouterse en het Junglecommando van Ronnie Brunswijk die duurde van 1986 tot 1992. Als gevolg van ernstige mensrechtenschendingen - zo werd de bevolking van het Oost-Surinaamse dorp Moiwana in december 1986 standrechtelijk geëxecuteerd - vluchtten duizenden Marrons naar buurland Frans-Guyana en naar Nederland. Een verdere destabilisatie van de dorpsgemeenschappen leidde vervolgens tot de trek naar de hoofdstad Paramaribo.

In 2006 werden de Surinaamse Marrons in hun leefomgevingen in het zuidoostelijk deel van Suriname zwaar getroffen door overstromingen als gevolg van aanhoudende regen. Dit is hoe het allemaal begon vanaf slaaf tot marron in Suriname.

11 | P a g e

Hoofdstuk 2. De Naamgeving Marrons worden ook wel Boslandcreolen genoemd. Dit is afgeleid van de door Marrons gebruikte term businengee. Businengee is samengesteld uit de woorden 'busi'uh en 'nengee'. Busi betekent letterlijk vertaald 'bos'. Nengee betekent zowel in de Marrontalen als in het Sranantongo 'neger'. Businengee of businengre betekent goed vertaald naar het Nederlands: neger in het bos. De term 'neger' is overgenomen van de kolonisators, maar wordt nu als denigrerend beschouwd. De term Marron is daarom in Suriname nu in zwang geraakt.

De naam Marron is afgeleid van cimarrón een Caraïbisch-Spaanse term voor loslopend vee of verwilderde dieren (ontleend aan het Arawakwoord símara(n)), maar is nu een geuzennaam. Marron is tevens het Franse woord voor kastanje en vandaar voor kastanjebruin, maar hoewel dit woord ook in het Spaans is overgenomen (als marrón), staat het waarschijnlijke geheel los van de naam voor de bevolkingsgroep. Zie ook Akan-voornamen.

2.1 Verwantschap De verschillend...


Similar Free PDFs
Voorwoord
  • 26 Pages