(2)Begrippenlijst peuter PDF

Title (2)Begrippenlijst peuter
Course Ontwikkelingspsychologie
Institution Hogeschool PXL
Pages 4
File Size 117.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 83
Total Views 124

Summary

Begrippenlijst...


Description

Ontwikkelingspsychologie Begrippenlijst Anniek Orye

Studietip: Maak een overzicht van onderstaande concepten zodat je een goed overzicht hebt voor het open boek examen. Succes!

De peuter (1,5-3 jaar)  Asynchrone lichaamsgroei: (lichamelijke ontwikkeling) De groei in lengte en gewicht vertraagt bij de peuter. Niet alle lichaamsdelen groeien even snel. Bv het hoofd gaat trager groeien, de benen worden langer.  Fundamentele bewegingsactiviteiten: (motorische ontwikkeling) Zoals springen, rennen, hinken op één been, klimmen, vangen, werpen, zwemmen. Het is moeilijk om een tijdstip van ontstaan v/d vaardigheden en een volgorde te bepalen. Is belangrijk in het menselijke leven.  Zelfredzaamheid: (motorische ontwikkeling) Is nodig zodra de peuter naar de 1ste kleuterklas gaat. Deze ‘zelfredzaamheid’ houdt in dat de peuter/kleuter zelfstandig kan eten en drinken, zichzelf aan en uit kan kleden, zindelijk is en zelf naar het potje/wc kan gaan en zijn handjes wassen.  Globale waarneming: (perceptuele ontwikkeling) Naarmate het kind ouder wordt, gaat het steeds meer differentiërend analyseren. Dit houdt in dat het kind steeds meer let op details.  Pre-operationele fase: (Piaget) (18/24 maanden tot 7 jaar) (cognitieve ontwikkeling) De pre-operationele fase volgt op het sensori-motorisch stadium v/d baby. In de pre-operationele fase verwerft het jonge kind heel wat cognitieve mogelijkheden.  Geïnterioriseerd experimenteren: (vanaf 18 maanden) (cognitieve ontwikkeling) Dit houdt in dat het kind kan nadenken over problemen en oplossingen kan vinden op een mentaal niveau (in zijn hoofd) in plaats van op een zuiver handelend niveau ( zoals bij de baby). Maakt gebruik van imitatie van modellen die op dat moment fysiek aanwezig moeten zijn (= uitgestelde imitatie). Het kind leert door nabootsing.  Beginnend symbolisch denken: (cognitieve ontwikkeling) Het kind reageert niet meer alleen op wat hier en nu waarneembaar is, maar ook op situaties die niet ( of niet meer) daadwerkelijk aanwezig zijn en dat het kind zich herinnert of voorstelt (=fantasie). Deze manier van denken maakt ‘doen-alsof’ spelletjes mogelijk. Het symbolisch denken is belangrijk voor verschillende activiteiten v/d peuter: het fantasiespel, het tekenen, de taalontwikkeling en de uitgestelde imitatie. Geboeid door sprookjes, verhaaltjes, liedjes en fabeltjes. Door zijn voorstellingsvermogen kan het kind nu ook anticiperen.





















Denkfouten: Naast al deze verworven mogelijkheden zij er ook nog altijd dingen die het kind nog niet kan. Piaget zit deze periode als voorbereiding ten aanzien v/h concreet operationeel stadium (basisschoolkind). Er worden door de peuter nog heel wat denkfouten gemaakt, die met het ouder worden stilletjes aan zullen verdwijnen. Conservatie: Bij de conservatieproef pint het kind zich vast op één in het oog springend kenmerk v/d waarneming. Deze denkfout wordt de centratie v/h denken genoemd. Irreversibel denken: Een kind in de pre-operationele fase is niet of nauwelijks in staat om denkacties in omgekeerde zin ui te voeren, in Piagets woorden nog niet in staat tot reversibel denken. =irreversibel denken. Statische gerichtheid: Peuters en kleuters letten vooral op een toestand en dus (nog) niet op het proces dat tot die toestand leidde. Ze zijn nog niet in staat om tot het identiteitsargument te komen. Egocentrisme: Deze denkfout houdt in dat het pre-operationele kind niet in staat is om iemands perceptueel (wat ziet een ander?) of emotioneel-motivationeel (hoe voelt een ander zich?, waarom doet een ander iets?) perceptief in te nemen. =De peuter/kleuter kan de dingen nog niet bekijken vanuit het standpunt van iemand anders. Animisme/antropomorfisme: Dit betekent dat aan levenloze objecten dezelfde eigenschappen worden toegeschreven als die welke het kind ook bij zichzelf ervaart. Ze krijgen menselijke gevoelens toegeschreven. Fysiognomisch waarnemen: Dit houdt in dat de dingen gezichten lijken te hebben, vaak met een duidelijke emotionele geladenheid. Vandaar dat op deze leeftijd veel irrationele angsten optreed. Artificialisme: Al wat het kind ziet lijkt door iemand gemaakt, ‘iemand’ is er steeds voor verantwoordelijk. Bv. De engeltjes die hun kussens uitschudden en de aarde bedekken met een prachtig sneeuwtapijt. Finalisme: Alles lijkt een bedoeling te hebben. De dingen ontstaan niet zomaar: ze zijn steeds voor iets of iemand. Bv. De nacht is gemaakt opdat men zou kunnen slapen. Onlogische of irrationele verbanden leggen: Verbanden leggen tussen dingen die toevallig samengaan.



















Magische denken: Het kind is van mening dat hij een gebeurtenis kan beïnvloeden waar hij normaal gezien geen vat op heeft door een bepaalde handeling ui te voeren of door aan iets te denken. Bv. Zo kan in de wagen een kind bij zichzelf denken of luidop roepen: groen…groen…groen! Om het verkeerslicht op groen te laten springen. Centratie v/h denken: Het kind is gefixeerd op enkel 1 detail (hoogte v/h glas), zonder in gedachten de compensatie-operatie (het glas is wel hoger, maar ook veel smaller) uit te voeren. Bedmonologen: (taalontwikkeling) Bedmonologen houdt het kind wanneer hij of zij net in bed ligt en nog niet slaapt. In zijn bedmonologen kan het jonge kind zijn diepste wensen, fantasieën en/of angsten uiten en kan hij of zij vrij van taboes interesses botvieren. Soms al zingend brabbelen. Betekenisvol taalgebruik: (taalontwikkeling) Het jonge kind is al erg taalgevoelig en kan veel meer woorden begrijpen dan hij kan zeggen. Ook voelt het meer dan hij/zij met woorden kan weergeven. Volwassenen zijn hun spreekbuis, want ze leren door na te zeggen en imitatie. Egocentrisch taalgebruik: (taalontwikkeling) Bedmonologen zijn een vorm van egocentrisch taalgebruik. Ook overdag merk je dat de peuter/kleuter tegen zichzelf praat terwijl hij aan het spelen is. Tweewoordzinnen: (vanaf 2 jaar) (taalontwikkeling) De tweewoordzinnen breiden zich snel uit zowel qua aantal woorden als qua bereik. Peuters/kleuters leren ongeveer 10 woorden per dag en hun syntaxis, het vermogen van kinderen om woorden tot zinnen te combineren, verdubbelt elke maand. Transitioneel object: (kinderen tussen 9 en 15 maanden) (sociaal-emotionele ontwikkeling) Het kind begint zich te hechten aan zijn knuffel of aan zijn favoriete dekentjes. Vooral in stressvolle situaties en wanneer de ouders niet in de buurt zijn, wil het kind die dicht bij zich hebben. Ze fungeren (voor een korte periode) als effectieve vervanging v/d mama of papa. Omdat ze de geur van thuis dragen. Koppigheidsfase of nee-periode: (sociaal-emotionele ontwikkeling) Er is een conflict tussen enerzijds de soms wat overtrokken drang naar zelfstandigheid v/d peuter en anderzijds de blijvende hunker om de liefde v/d volwassene niet kwijt te raken. Het gevolg is dat het kind niet goed weet wat het wil en uit dit vooral door een ‘niet-willen’ van-het ‘nee’ zeggen. Driftbuien en gilpartijen zijn dan ook niet uitzonderlijk. Anale fase: (tot 3 jaar) (seksuele ontwikkeling) De peuter begint grote interesse te vertonen voor zijn eigen en andermans lichaam. Dit uit zich in het uitgebreid bestuderen v/d eigen geslachtsdelen en soms ook die van iemand anders. De peuter ervaart een zekere lust wanneer de excrementen de anus passeren. Op het potje gaan wordt dus een aangename activiteit.







Zelfbewustzijn: (persoonlijkheidsontwikkeling) De peuter beseft dat hij zelf dingen kan willen en/of doen, zijn ‘ik’-je komt volop in ontwikkeling. De peuter bekijkt alles vanuit zijn eigen standpunt. Dit maakt dat de peuter soms hard of ongevoelig kan reageren tegenover anderen (inclusief ouders). Zolang de peuter zelf de pijn of verdriet niet voelt, lijkt het moeilijk om te aanvaarden dat die bestaat. In deze fase komt de peuter tot autonomie, hij/zij wil zelf dingen kunnen doen bv. Zelf eten, aankleden, spelen, zelf potlood vasthouden. Alleen een veilig gehecht kind kan voldoende autonomie verwerven. Genderidentiteit: (persoonlijkheidsontwikkeling) De ontwikkeling v/d genderidentiteit heeft als gevolg dat jongens en meisjes zich steeds meer verschillend gaan gedragen. Ze vertonen seksstereotiep gedrag. Ze hebben een zeer sterke gender gerelateerde verwachtingen. In hun wereld is een man krachtig, onafhankelijk en competitief. De vrouw daarentegen is warm, zorgzaam, en expressief. Parallelspel: (spelontwikkeling) Dit houdt in dat de kinderen met hetzelfde materiaal (bv. Blokken) naast elkaar spelen, maar zonder echte interactie of samenwerking....


Similar Free PDFs