Diversiteit: planten PDF

Title Diversiteit: planten
Course Biodiversiteit en functie
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 5
File Size 345.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 2
Total Views 144

Summary

samenvatting/notities hoofdstuk diversiteit der planten ...


Description

Diversiteit der planten Mossen  Bryophyten  Niet-vasculaire planten -> geen geleidingsweefsel -> Cellen hebben water nodig om te overleven, als er geen systeem is om dat water doorheen het organisme te transporteren, zijn ze beperkt in hoe groot ze kunnen worden -> blijven dicht bij de bodem  Bladmossen  Levermossen  Levenscyclus van het mos polytrichum o (1) verschijningsvorm = mos: gametofytfase o (2)  op mannelijke gametofyte: antheridia -> produceert spermacellen  op vrouwelijke gametofyten: archegonia -> vormen eicellen  waterdruppel is nodig zodat spermacellen hun weg naar de eicel vinden -> nodig voor bevruchting o Bevruchting o (3) zygote, zit ingebed op het archegonium o (4) zygote ontwikkelt verder tot embryo o (5) embryo ontwikkelt verder tot jonge sporofyt (nog altijd ingebed in archegonium, dat nog altijd op de gametofyt staat) o (6) sporofyt groeit op vrouwelijk gametofyt -> op sporofyt ontwikkelt een sporangium o Meiose in sporangium -> sporen worden aangemaakt o (7) Sporen komen vrij en kiemen als omstandigheden positief zijn o (8) protonema wordt ontwikkelt -> geeft dan aanleiding tot vorming mannelijke en vrouwelijke gametofyten  Ecologisch belang o Leven dicht bij grond -> is vochtig -> vormt ecosysteem voor andere organismen



o Nemen heel snel veel water op o Hebben een hoge fenolconcentratie -> UV resistent -> door fenolconcentratie in moerassen kan je veel bewaren bv ‘Tolland Man’ Economisch o Veenmos: grondstof turf (energiebron) o Hoge fenolconcentratie verhindert bacteriegroei o Hoge watercapaciteit -> wordt als verpakking van plantenwortels gebruikt bij transport

Varens  Zaadloze vasculaire planten  Geleidingsweefsel -> kunnen groter worden  Phylum lycophyta: o Selaginella o Wolfklauw  Phylum pterophyta o Paardenstaarten o Varens o Borstelvarens



Levenscyclus varens o (1,2) sporangia laten sporen (gevormd door meiose) vrij -> sporen kiemen en vormen dan tot een tweeslachtige gametofyt (prothallium)

o (3) Gametofyt ontwikkelt op de ene zijde archegonia (-> eicellen) en op de andere zijde antheridia (-> spermacellen) o (4) spermacellen gebruiken flagellen om van antheridia naar de eicellen in het archegonium te gaan o Bevruchting o (5) zygote ontwikkelt in archegonium tot een embryo en dan verder tot een sporofyt o (6) sporofyt ontwikkelt verder op gametofyt en gametofyt degenereert dan. -> sporofyten zijn de bladeren zoals wij ze kennen -> op onderzijde ontwikkelen dan sporangia o Meiose o (1) haploïde sporen zijn gevormd Zaadplanten  Algemeen o Gereduceerde gametofyt -> de gametofyt ontwikkelt in de sporangia op de parentale sporofyt  Voordelen:  Bescherming tegen droogte, UV, omgevingsstress  Krijgt voedingsstoffen van de sporofyt  -> sporofyt fase is dominant -> = de planten zoals we ze kennen  Bij angiospermen ontwikkelen de gametofyten zich in de bloemen  Bij gymnospermen ontwikkelen de gametofyten zich in kegels o Gymnosperm: naaktzadigen -> naaldbomen (coniferen) o Angiosperm: bedektzadige -> bloemen o Pollen en zaden  Pollen (met mannelijke gametofyten) kunnen door bestuiving (wind/dieren/…) getransporteerd worden en zorgen voor kruisbestuiving  Zaden (met daarin o.a. het embryo) kunnen, d.m.v. wind of andere manieren, verspreid worden en verschillende, verspreide gebieden ‘koloniseren’ o Heterosporie  De plant produceert 2 verschillende soorten sporen (m & f)  Megasporofyl (gemodificeerd blad) -> megasporangia -> (1) megaspore -> vrouwelijke gametofyt  Microsporofyl (gemodificeerde blad) -> microsporangia -> (meerdere) microsporen -> mannelijke gametofyten  Gymnospermen o Ovules  1: megasporofyl, 2: megasporangium wand 3: integument 4: megaspore

  



5: megasporangium weefsel 6: micropyle Integument: een laag sporofyt weefsel dat het megasporangiumweefsel omvat en beschermt Megasporangium + megaspore + integument = ovule In de ovule ontwikkelt zich 1 (of meerdere) eicel(len) uit de megaspore

o Pollen  De microspore ontwikkelt zich tot een pollenkorrel (mannelijke gametofyt + pollen wand)  Pollinatie = De verplaatsing van de pollen naar het deel van de plant dat de ovule bevat  Als pollenkorrel begint te groeien, ontwikkelt het een pollenbuis -> gaat sperma bij vrouwelijke gametofyt inbrengen -> GEEN water nodig o Evolutionaire voordeel van zaden  Als de eicel is bevrucht, ontwikkelt de gevormde zygote zich tot embryo  De ovule verandert naar een zaad -> zaad = embryo + voedselvoorraad + beschermende zaadhuid  Meercellig  Resistentie tegen ongunstige omstandigheden  Ruimere dispersie  Zaad kan dormant blijven o Levenscyclus  Zie aparte notities Angiospermen o 1 phylum: anthophyta (bloemen) o Bloemen  Gespecialiseerde structuur voor seksuele voortplanting  In veel soorten worden pollen van de ene plant naar de seksorganen van de andere plant gebracht door insecten/dieren/wind  Zie aparte notities  Voortplantingsorganen moeten zo geplaatst zijn dat ze zichtzelf niet bestuiven -> ruimtelijke scheiding -> tweehuizige planten (vrouwelijke en mannelijke bloemen apart) -> genetische zelf-incompabiliteit -> biochemische stop pollenbuisgroei o Vrucht  Als de ovule een zaad wordt, zal het ovarium zich tot vrucht ontwikkelen  Vrucht beschermd en helpt bij dispersie van het zaad  Vlezige vruchten; tomaten, pruimen, druiven  Droge vruchten; bonen, noten en granen -> sommige splijten open als volwassen o Het zaad

  

Zaad bevat embryo = meercellig begin van sporofyt Endosperm = voedingsweefsel #lobben in het zaad als opdeling:

Dicotyl: 2 zaadlobben -> bonen en erwten  Monocotyl: 1 zaadlob -> grassen, graangewassen  Doel: winterperiode overbruggen, verder verspreiden  Hypocotyl groeit uit tot stengel  Embryonale wortel groeit uit tot hoofdwortel  Cotyllen zullen eerste blaadjes zijn die verschijnen -> gaan dan verschrompelen want voedingsstoffen van endosperm zitten in de cotyllen  Verschil met monocotyl:  Zaad zal ondergronds blijven  Eerste blaadjes die verschijnen zijn primaire bladeren o Kiemen zaad  Als dormantie (-> zaad is uitgedroogd, …) gedaan  Imbibitie  Opname H2O  Zwelling  Breken zaadhuid  Vrijstellen nutriënten uit endosperm Zaadplanten doen ook aan ongeslachtelijke voortplanting -> vegetatieve vermenigvuldiging, wortelscheuten, bladscheuten, rhizomen -> apomixis = ongeslachtelijke voortplanting bij planten met zaad Economisch nut o Voeding (granen, zaden, groenten, fruit, kruiden, thee, koffie) o Hout, vezels o Afgeleide producten: suiker o Secundaire producten; geneesmiddelen, parfum 



...


Similar Free PDFs