Juridische argumentatie leer D2- I II PDF

Title Juridische argumentatie leer D2- I II
Author Caro Claes
Course Juridische argumentatieleer
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 31
File Size 1.5 MB
File Type PDF
Total Downloads 49
Total Views 124

Summary

Samenvatting juridische argumentatie leer eerste bachelor Rechten eerste semester...


Description

Juridische argumentatieleer

DEEL II: ARGUMENTEREN Geldig redeneren volstaat niet om iemand te overtuigen  Overtuigen= ervoor zorgen dat iemand anders een stelling accepteert waar die dat vroeger nog niet deed  Geldig redeneren is niet overtuigend: o Ze hebben op zich ongewenste kenmerken o Moeten worden veruitwendigd: communicatieve dimensie o Het is vaak noodzakelijk, maar onvoldoende voor een overtuigend argument. Het kijkt niet naar de inhoud maar de vorm

TITEL I: BEGRIPSOMSCHRIJVING HOOFDSTUK 1: HET BEGRIP ARGUMENTEREN The practice of justifying decisions under conditions of uncertainty (zarefsky): = Praktijk waarin je rechtvaardige beslissingen gaat maken in onzekerheid.

Afdeling 1: vier kenmerken → Praktijk: argumenteren is iets dat je moet doen bv. In dialoog (sociaal en verbaal) → Beslissingen: o Het best gebaseerd op argumenten. Het gaat om een conclusie in bepaalde gevallen. o Argumenten zijn vereist om anderen te overtuigen o Argumenteren= in principe om te beslissen o Mening + argumenten= argumentatie o # gestructureerde argumentaties = samen 1 betoog → Rechtvaardigen: reden waarom je denkt wat je denkt o Onderscheid met verklaren: verklaren is een feitelijk gebeuren bv. Broek kopen. Rechtvaardigen is waarom heb je die broek gekocht. → Onzekerheid o Geldigheid: logica; mathematische zekerheid. o Deugdelijkheid: terecht overtuigen, D is afhankelijk van concrete omstandigheden. Je gaat nooit op voorhand kunnen zeggen of je argument juist is o Toch: # regels (‘er bestaan ook slechte argumenten), onterecht overtuigen o ‘Zeeffunctie’ van argumentatieleer: de goede argumenten gaan door en de slechte argumenten pikken we eruit

Afdeling 2: normatieve oefening Normatieve (hoe iets zou moeten zijn) oefening= argumenteren: -

Feiten kan je beschrijven, argumenteren moet je zelf vormgeven en evalueren Feit= hoe iets is, argument= hoe iets zou moeten zijn Argument= niet juist/niet fout/(feiten) niet geldig/ongeldig (zekerheid), wel in bepaalde mate overtuigd, kan je niet op dezelfde manier contoleren als een feit, je gat moeten proberen een overtuigingskracht naar voor te brengen. 1

Juridische argumentatieleer

-

Argument voldoet aan de kwaliteitseisen (deugdelijk) Argument dat daar niet aan voldoet (ondeugdelijk) Consensus? Beperkte waarde, een argument is niet per se de waarheid. Wel praktisch bv. We rijden met zen alle langs rechts.

HOOFDSTUK 2/ DE ROL VAN VOORWAARDELIJKE UITSPRAKEN IN ARGUMENTATIES  VU= binnenste laag van een redenering  Redenering= basis voor argumentatie 3 redenen om VU te gebruiken: o

o

o

Zender (protagonist= mening verkondigt en de antagonist proberen te overtuigen) kan Vu gebruiken om standpunt te onderbouwen. De feitelijkheid is hier nog niet gegarandeerd.  Bv. Laten we hogere boetes zetten op verkeersovertredingen. Als we hogere boetes voorschrijven, dan zullen mensen minder geneigd zijn om te snel te rijden, om te veel te drinken en toch achter het stuur te kruipen en zullen er minder verkeersslachtoffers vallen. Zender kan Vu gebruiken om duidelijk te maken dat hij stelling slechts verdedigt als aan bijkomende vereisten is voldaan.  Bv. Ik weet niet of ik zo’n verstrenging steun. Als ik ze steun moet er in elk geval meer worden geïnvesteerd in de handhaving ervan. Niet uitgedrukt maar impliciet aanwezig in uw reden/

Voorbeeld: Discussie tussen A en B: ‘heeft Dirk logica gestudeerd? -

A: ‘ja’ o Dirk heeft logica gestudeer, want hij weet hoe hij VU moet gebruiken.

Als iemand weet hoe hij voorwaardelijke uitspraken moet gebruiken, dan heeft hij logica gestudeerd.  Dirk weet hoe hij VU moet gebruiken, dus Dirk heeft logica gestudeerd

 B eens met premissen? Dan is hij door de geldigheid van de redenering verplicht om het eens te zijn met de conclusie  B oneens met minstens één premisse? Dan niet verplicht  Opgepast: nog geen argument contra

Reactiemogelijkheden B  Premisse in vraag stellen: ‘Dirk weet niet hoe VU te gebruiken’  Redenering in vraag stellen: ‘Conclusie volgt niet per se uit premissen’ 2

Juridische argumentatieleer

 In de tegenaanval gaan: ‘Nee, want hij begrijp verschil niet tussen deductie en inductie’ (= minstens één situatie waarin p waar is en q niet)

HOOFDSTUK 3: ARGUMENTEREN ALS COMMUNICATIEVE HANDELING Afdeling 1: communiceren: over samen-, mee- en tegenwerken Niet kennen

Afdeling 2: de context waarin argumentaties en betogen plaatsvinden  Context bepaalt heel veel: als de context waarin u zich bevindt u steunt, net u al half gewonnen  dat moet u doen aan de hand van een denk kader  Denkkader: (basis discussiëren) o Je moet op een voldoende opengeest rekenen ander is er weinig slaagkans= te anders denkkader o Vasthouden aan eigen ideeën(besvestigingsbias) o Minder kritisch over opvattingen  Context buiten het hoofd van de antagonist: o Discursieve context: een stelling is een deel van een betoog/ discours en je moet dus rekening houden met het betoog tijdens je stelling o Situationele context= context waarin partijen zich bevinden= situatie

Onderafdeling 1: discursieve context 1) Stellingen en argumenten identificeren a. Waar probeert de protagonist mij van te overtuigen? Waar probeer je de antagonist van te overtuigen b. Signaalwoorden! Opgelet! = niet steeds signaal woorden c. Opgelet= niet alles is een conclusie of premisse (bv. Achtergrondinfo)  Poneert deze zin een conclusie of geeft het me een redenen om een conclusie te geloven. 2) Nadien: analyseren van VU a. Voeg- en signaal woorden  Een dergelijk toetredingscontract houdt in dat partij c zich verbonden heeft de reglementen te aanvaarden, inbegrepen het betalen van standgelden, niettegenstaande overmacht  Partij x moet standengelden betalen, ook al is er spraken van overmacht.

Onderafdeling 2: situationele context  Argumenteren= sociaal en praktisch: concrete omstandigheden  Fysieke context  Cognitieve context: framing o Framing: techniek om conceptuele context zo in te richten dat die strookt met het argument dat je wilt maken 3

Juridische argumentatieleer



o

Mensen zonder geldige verblijfsvergunning: illegalen vs. Gelukzoekers (video 6)  Framing is niet in de handen van de disputen, vaak gaat de moderator en publiek een grote rol spelen. Context speelt ook een grote rol bv. Spreken voor een conservatieve groep Framing is belangrijk maar onvermijdelijk. (Waarom is het zo sterk??)  Doe wat je wil denk maar niet aan een roze olifant  Systeem 1= verbanden leggende machine= je denkt aan de roze olifant  Nieuwe informatie maakt meteen deel uit van het coherent verhaal.  Voorbeeld Richard Nixon: ‘i am not a crook’ onderzoek naar verdediging: hij heeft zich minder populair gemaakt= zo werkt framing, want het publiek dacht aan a crook.

TITEL II: OPBOUW VAN ARGUMENTATIES HOOFDSTUK 1: HET BETOOG Afdeling 1: enkele begrippen en hun geschiedenis -

Retorica: hoe overtuig ik zo doeltreffend mogelijk? Het gaat over de inhoud. o De waarde van de overtuigingskunst is het betwist  Voorstanders: ‘doel heiligt de middelen’; elk argument is goed als het overtuigt  Silvio heeft gelijk  Tegenstanders: ‘neen, grond van waarheid nodig’  Silvio heeft ongelijk o De waarde van e-retoriek fluctueert doorheen de tijd  Klassieke oudheid: de inhoudelijke kwestie zeer belangrijk  kunst van het overtuigen  Middeleeuwen: die kunst/ inhoudelijke element staat nog altijd centraal in het onderwijs, in praktijk vooral door priesters  Renaissance: wordt verder getrokken de inhoudelijke vraag is nog steeds van belang  19e eeuw: neergang wat de kunst van het overtuigen betreft. De kunst/ inhoudelijke vraag gaat helemaal ondergeschikt worden. Het maakt niet uit wat u er van denkt, we hebben de wetenschap. Retorica mag zich niet uitspreken over de inhouden, maar de wetenschap. Retorica word je reduceert naar de verbale component  Vandaag: nog steeds overaten aan de wetenschap, retorica is een klein element. Mss heropleving door de overvloed aan informatie die we krijgen.

Afdeling 2: traditionele inhoud van retorica De vijf aspecten van een betoog

Onderafdeling 1: Inventio = de kunst onder de knie te krijgen om argumenten en methoden te vinden om te overtuigen, (vindingrijk)

4

Juridische argumentatieleer

Twee functies: Snel info terugvinden in geheugen (heuristische functie) Snel argumenten ontwikkelen op basis van die info (argumentatieve functie) o Winkel: gaan zoeken naar de ingrediënten (heuristisch), hij gaat daarmee iets koeken (argumentatieve)  Snel info terugvinden door associatieve verbanden: als twee stukken informatie tot een bepaalde categorieën thuishoren, dan sneller voor de geest. -

Categorieën: (deskundigheid, regelmaat) -

-

Elke categorie neemt een plaats in het geheugen bv. Denk aan het document in een map op een pc (bestandslocatie) o Plaats= topos in Grieks= topisch redderen, leer van de topiek= redeneren aan de hand van plaatsen of factoren/ gezichtspunt Bv. We moeten minder co2 uitstoten  expertise  x en y hebben aangetoond

Eerste en tweede stap: Argumenten uitwerken en strategie bepalen a. Kiezen welk register/ strategie u gaat gebruiken:  Logos: beroep op redelijkheid publiek  Ethos: eigen karakter in de verf zetten (bv. Veel schenken aan een goed doel)  Pathos: inspelen op gevoelens van het publiek (bv. Persoonlijk verhaal vertellen, zelf meegemaakt)

Onderafdeling 2: Dispositio = de kunst om argumenten op een ordelijke en doeltreffende manier uiteen te zetten en te presenteren (opbouw) 1) Exordium= inleiding, aandacht trekken en publiek volgzaam, welwillend en aandachtig te maken. 2) Narratio= uiteenzetting van feiten= helder, bondig en aannemelijk o Sprekende zin: ‘het was middernacht toen mijn client hoorde dat zijn achterdeur werd ingebeukt 3) Propositio= eigenlijke stelling, waar je narratio naar toewerkt o Duidelijk aangeven wat je punt is: Mijn client is onschuldig 4) Partitio= structuurschets, zorgen dat je publiek weet waar je naartoe wil o Helder en beknopt houden, en niet dodelijk saai  Stel dat het toch waar is, zijn er procedure fouten gebeurt o Samenhang diverse argumenten toelichten  Stel: A zegt ‘B heeft een geleende ketel in slechte staat teruggebracht’. B verweert zich: ik heb de ketel ongeschonden teruggebracht, de ketel was al beschadigt... => rekening houden met soorten argumenten  1= niet voldoende  2= noodzakelijk

5

Juridische argumentatieleer

Soorten argumenten: Subsidiaire: geen argument is op zich noodzakelijk, elk argument is op zich al voldoende o Als een rijke vrouw, want (1) zij heeft veel geld en (2) zij is eigenaar van talrijke onroerende goederen. (Advocaten) - Ondersteunende: alle argumenten zijn noodzakelijk, elk argument op zich volstaat niet. Als een schakel ontbreekt valt het in elkaar. o = ook nevenschikkende argumentatie o A is op tijd in de les, want (1) hij beschikt over een werkende computeren en (2) hij heeft zijn computer tijdig gestart (openbaar ministerie) - Overvloedig: sommige noodzakelijk, niet elk argument op zichzelf is voldoende o = ook meervoudige argumentatie o Lorenzo is ongelukkig, want (1) hij is ontslagen op zijn werk en (2) zijn huis is ingestort door een aardbeving.  Stel hij geeft niet om zijn werk dan maakt het ontslag hem niet ongelukkig 5) Argumentatio= eigenlijke inhoud van je betoog, leren herkennen o Argumenten die je eigen stelling onderbouwen= confirmatio o Argumenten die de stelling van een ander weerleggen: refutatio - Less is more o Beperkt aantal (tegen)argumenten dat u gebruikt o Beginnen en eindigen met een sterk argument - Complex betoog? o Argumenten als betoog op zich behandelen  fractaalprincipe= altijd dezelfde vorm maar opgedeeld o Heldere structuur en signaalwoorden 6) Digressio= uitweiding, zeker in lange betogen af en toe een rustpauze in te lassen bv. Anekdote 7) Peroratio= eindigen in stijl, blijvende indruk nalaten (pathos) o Wel maat houden

-

Onderafdeling 3: Elocutio = de kunst om woorden te vinden die de inhoudelijke argumenten tot hun recht laten komen (stijl) → Niveau van verfraaiing: hoeveel obesus heeft u tekst? Weinig (onderwijs), gemiddeld (publiek beroeren), veel (publiek meeslepen en charmeren) → Correctheid: algemeen aanvaarde grammaticale regels toepassen → Helderheid: boodschap moet voldoende toegankelijk zijn voor publiek → Gepastheid: speech op trouwfeest en pleidooi voor hof van assisen → Versiering: gebruik van stijlfiguren (cursus)

Onderafdeling 4: Memoria = de kunst om betoog te onthouden (geheugen) - Oudheid= geen nota’s, lachte u uit als u spiekbriefjes had - Nu: veel papier, soms wel acteurs of studenten → Geheugenpaleis: delen van u betoog een plaats te geven bv. Tom waes getallen van pi 6

Juridische argumentatieleer

→ Ook ervoor zorgen dat het publiek de boodschap onthouden o Oneliners, citaten, gevleugelde woorden = retorisch kruit

Onderafdeling 5: Pronuntiato = kunst om door middel van verbale en non verbale communicatiemiddelen (bv. Uitspraak) de boodschap kracht bij te zetten -

Stem; luid/ stil, veel/weinig intonatie, waar nadruk? Lichaam; veel/weinig gebaren, welke lichaamshouding, welke gelaatsuitdrukkingen

Hoofdstuk 2: enkele concrete regels Niet kennen

TITEL III: DEUGDELIJK ARGUMENTEREN Hoofdstuk 1: wat is deugdelijk argumenteren = het doel is om een meningsverschil op telossen, om er voor te zorgen dat de protagonist en antagonist door de deur kunnen. Als je dat wil doen veronderstelt het een aantal regels in acht te nemen. Tot en met WO II= focus op formele logica (symbolen): -

-

Argumentaties: behandeld voor zover formeel inferentieschema; niet behandeld als dat het geval was= probleem: o Focus op bepaalde argumentaties dingen in praktijk negeren o Zeer abstract Link met waardering van overtuigingskunst! o Inhoud? Voer voor wetenschap (niet voor retorica) o Vorm? Daar nog wek retorica

Na WO II: focus naar argumenteren in de praktijk + verbetering kwaliteit ban argumenteren. Maatschappelijke praktijk waarbij we de opvatting huldigen dat deugdelijk argumenteren de kwaliteit verbeterd.

Afdeling 1: Typologische benadering = uitwerken van typologieën → Link met Inventio Perelman & Olbrechts-Tyteca: Ze zijn vertrokken uit de typologie, basis van de Inventio van de rationele denkers. Eigen aan de Inventio was dat u ging leren werken met topos (categorieën) = taxonomie uitwerken= argumentaties in kaart brengen en een heldere onderverdeling o

Hoofdindeling tussen associatie – dissociatie  Associatie= koppeling van argument met stelling (onderbouwing)  Deductief geldig redeneren: voor beeld van associatie  Dissociatie= analyse op een gemaakt verband terug uit elkaar te halen (weerlegging)

7

Juridische argumentatieleer

Verdere onderverdeling associatie: -

-

-

Quasi-logische argumenten: lijken op (logische) geldige redeneringen o Centraal: logische concepten en beginselen (daarom geldig/logisch) o Definitie, deel-geheel o A is een konijn, wat is een konijn? A valt dan onder definitie= koppelen aan elkaar. Zo krijgen een zowat formele redenring Argumenten gebaseerd op de structuur van de werkelijkheid: bouwen voort op die verbanden die in de wereld bestaan o Opeenvolgingsverbanden: link verschijnsel en gevolgen  Causale argumenten, doel-middel, waarde aan resultaat bepaalt beslissing (ik wil niet nat worden  paraplu opendoen) o Co-existentieverbanden: link voorwerp en eigenschap  Overtuigingskracht argument en professioneel succes of geïnvesteerde moeite. We gaan dingen tegelijkertijd zien van een persoon en daar een voorwerp aankoppelen.  Bv. Donald Trump heeft gezegd dat dat en goede investering si en hij is een goede zakenman en heeft veel geld Argumenten die de structuur van de werkelijkheid bepalen (ziet u niet in de wereld): o Bouwen niet voort op verbanden die in de wereld bestaan; verwijzen naar illustratieve voorbeelden o Argumenten op basis van gelijkenis: verschijnselen waarop analogie is gebaseerd (verschijnsel vertoont gelijkenis met onderwerp van je argument)

Geen verder onderverdeling bij dissociatie: -

Eerder een techniek dan argumentatieschema Steeds verdere verfijningen en onderscheidingen: o Bv stelling: iedereen die gasten te slapen legt in huis moet voldoen aan de regels voor hotel  Dissociatie: onderscheid binnen iedereen, structureel en geld  Welke onderscheiding AANVULLEN

Voor- en nadelen typologische benadering -

Voordeel: een keer dat je mee bent met de structuur heb je een handig overzicht Nadeel: mogelijk te veel aandacht aan indeling o Slechts middel, maar risico dat doel op zich wordt  Kwaliteit van wijn: niet bepaald door etiketten, maar de inhoud van de fles

Afdeling 2: Praktische benadering Stephen Toulmin: The uses of Argument

8

Juridische argumentatieleer

→ Focus op onderbouwende functie van argumenten o Onderbouwende: betekenis van argument voor stelling (centraal) o Vs. Inferentiële (formele logica): feit dat conclusie bij argument onomstotelijk voortvloeit uit premissen (argumenten) → Andere focus dan theoretische argumenten (praktisch aan zijn benadering) o Theoretische: focus op algemene principes o Praktische: focus concrete stelling → Succesvol argument= argument dat een geode rechtvaardiging aanreikt voor een stelling.

1) 2) 3) 4)

Claim: stelling, wat beweer je Data: Onderbouwende feiten, de claim wordt onderbouwd door de data Warrant: De rede die ervoor zorgt dat je de link tussen claim en data kan leggen Backing: warrant verder gaan bevragen, de tweede waarom vraag bv. Verwijzen naar een wettelijke bepaling 5) Rebuttal: je gaat een bepaalde stelling aannemelijk kunnen make, maar ook de uitzonderingen. (Weerlegging) 6) Qualifer: hoe zeker je bent van de claim (vermoedelijk) Invloed: -

Voordeel: duidelijke reactie op toenmalige formele benadering Nadeel: inhoudelijk weinig verschil met klassiek wiskundig AANVULLEN

Afdeling 3: Normatieve benadering = ontwikkelt aantal regels (normen) waaraan argumenten moete voldoen om aanvaardbaar te zijn → Pragma-dialectische theorie: argumentatie= complexe taalhandeling met bijzonder communicatief doel, geen formeel geldige regeling → Focus op argumentatie als geheel o Zowel eindproduct, context als proces van stelling naar aanvaarding door de wederpartij → Doel: niet zo zeer winnaar en verliezer, maar overeenstemming. Resultaat waarbij de argumentatieve doelstelling tot succes komt= meningen op elkaar afstellen.

9

Juridische argumentatieleer

Hoofdstuk 2: drie voorwaarden Om een stelling correct et verdedigen: -

Er moet een basis zijn die bestaat uit premissen die voor alle deelnemers aanvaardbaar zijn Inferentieschema en de manier waarop je tot conclusie komt= geldige deductieve redenering of plausibele inductieve of abductieve redenering Deelnemer houden zich aan de algemene regels voor productief verloop

Hoofdstuk 3: tien regels voor een productief verloop Geldig voor argumentatieve dialogen, waarbij iemand een ander probeert te overtuigen van een bepaalde stelling: -

Gelden niet voor andere vormen van communicatie: nieuwslezer, stand-upcomedian Bij andere vormen: niet verwacht AANVULLEN

Afdeling 1: vrijheidsregel = niemand mag zijn gesprekspartner beletten een andere stelling te verdedigen → Iedereen moet vrijuit kunnen spreken o Nuance: procedure regels → Intimideren mag niet dus niet o Nadere deelnemer onterecht verdacht maken (ad hominem) o Andere deelnemer bedreigen (ad baculum) o Inspelen op gemoed van deelnemer zodat die stelling laat varen (ad misericordiam) o Suggereren dat iemands stelling voortkomt uit zijn omgeving (en niet uit een goed argument (ondermijnend argument))

Afdeling 2: bew...


Similar Free PDFs