Literatuurstudie - Grade: 13/20 PDF

Title Literatuurstudie - Grade: 13/20
Author Daisy Meulemans
Course Documentatie en onderzoeksmethoden
Institution Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Pages 7
File Size 131.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 14
Total Views 122

Summary

literatuurstudie over zuigelingen ...


Description

1617 DOCU sjabloon IVW literatuurstudie

Individueel werkverslag literatuurstudie

Groepstaak thema: Interactie met zuigelingen.

Onderzoeksvraag: Hoe kinderverzorg(st)ers het beste met zuigelingen in interactie kunnen treden tijdens de dagelijkse verzorgingsmomenten. Deelvragen: 1. Op welke manieren kan je in interactie gaan met zuigelingen? (methoden, materialen) 2. Hoe kan je als begeleider inspelen op de ontwikkeling van een zuigeling? 3. Hoe kan een begeleider inspelen op de signalen van de zuigeling , zowel verbaal als non-verbaal? (lichaamshouding aflezen en zien wat de behoefte is van de zuigeling)

Inleiding

Deze literatuurstudie werd gemaakt in opdracht van het opleidingsonderdeel documentatieen onderzoeksmethode. Onze onderzoeksvraag was, hoe kinderverzorg(st)ers het beste met p1/7

zuigelingen in interactie kunnen treden tijdens de dagelijkse verzorgingsmomenten. Om op deze vraag te antwoorden, hebben we drie deelvragen opgesteld namelijk, op welke manier kan je in interactie gaan met zuigelingen? Hoe kan je als begeleider inspelen op de ontwikkeling van een zuigeling? Hoe kan een begeleider inspelen op de signalen van de zuigeling, zowel verbaal als non-verbaal. Aan de hand van deze drie deelvragen ben ik zowel op het internet opzoek gegaan als in boeken en artikels. Door alles naast elkaar te leggen en vervolgens samen te voegen ben ik tot het antwoord gekomen. De tekst is als volgend opgebouwd, eerst gaan we het hebben over de signalen, vervolgens over goede interactie, daarna over de verschillende ontwikkelingsfasen en materialen en tot slot over de verschillende methoden.

Literatuurstudie

Signalen

Het is belangrijk dat je als opvoeder goed de signalen van de baby kan herkennen. Je kan bijvoorbeeld een heel gemakkelijk kind hebben, dit wil niet zeggen dat het geen behoeften heeft. Bij deze kinderen is het van belang dat je goed op ze let omdat ze de neiging hebben zichzelf af te sluiten. Je kan het kind bijvoorbeeld stimuleren door kleine prikkels te geven, bijvoorbeeld een verhaaltje voor lezen of het kind op een rustige manier aanraken ( Van Leacke, 2012).

In interactie gaan met het jonge kind is niet enkel aan de behoeften voldoen, je moet kunnen inspelen op wat de baby vraagt. Hoe meer interactie je onderneemt hoe boeiender de baby het zal vinden ( CeSMOO Bvba & stiBCO, 2009). Doe je dit niet dan spreken we van een ‘arme communicatie’ ( CeSMOO Bvba & stiBCO, 2009, p.14).

Het is niet alleen belangrijk om de signalen van het jonge kind te herkennen, maar ook om een vertrouwensrelatie op te bouwen. Dit zal er voor zorgen dat zowel het jonge kind als de opvoeder(s) elkaar goed leren kennen en zo in de toekomt beter op elkaar afgestemd zijn ( CKG Molenberg, 2010).

Goede interactie p2/7

Als opvoeder is het jouw taak de kinderen het gevoel te geven dat ze op jouw kunnen rekenen, dat het zich geborgen en gelieft voelt. er zijn 7 elementen die de basis vormen voor een goede interactie. Volgens de auteur : ‘Aanraking, beurtnemen’, ‘fysieke nabijheid’, ‘oogcontact’, ‘vreugde delen’, ‘stemgebruik’ en ‘glimlachen’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, pp.11-12). Kinderen hebben nood aan: ‘aanraking’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.11) dit geeft hun een veilig gevoel.: ‘Beurtnemen’, (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.11) de opvoeder blijft in contact met het kind. Je hebt verschillende mogelijkheden om dit te doen, je kan met een rammelaar rammelen waarop het kind zal glimlachen en aangeeft dat hij/zij het leuk vindt of je kan tegen het kind praten en zo zijn/haar aandacht trekken waarop het vervolgens kan reageren en zo zal er een interactie ontstaan.: ‘fysieke nabijheid’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.11) is ook belangrijk voor het jong kind. Het zal het kind niet alleen de zekerheid geven dat er hulp is als dat nodig is, maar ook dat er iemand is om genegenheid te bieden als het kind het wat moeilijk heeft. Volgens de auteur blijkt uit onderzoek dat gebrek aan: ‘oogcontact’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.11) invloed zal hebben op de: ‘socioemotionele ontwikkeling’ ( CeSMOO Bvba & stiBCO, 2009, p.11) van het jonge kind. Dit is zeer belangrijk voor de latere ontwikkeling. Zo zal het ook de mogelijkheid ontwikkelen om mensen te lezen.: ‘Vreugde delen’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.12) is samen lachen en plezier maken met het jonge kind. Ook: ‘stemgebruik’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.12) is belangrijk om met een kind te communiceren. Door positief en verschillende stemhoogtes te gebruiken zal het kind snel herkennen wat de opvoeder bedoeld en welke opvoeder tegen hem/haar spreekt ( CeSMOO Bvba & stiBCO, 2009,). De auteur zegt: ‘Een glimlach is voor een kind goud waard: hij moedigt aan, geeft bevestigging, …’ (CeSMOO Bvba & stiBCO, 2009, p.12).

ontwikkelingsfasen en materiaal

als opvoeder kan je verschillende materialen gebruiken om in interactie te gaan met het kind. Denk hier goed na over de leeftijd van het kind en de ontwikkelingsfasen. Een kind tussen 03 maanden kan niet hetzelfde als een kind van 9-12 maanden. Het is van belang dat je het p3/7

speelgoed van het kind aanpast aan de leeftijd. Een kind van 9-12 maanden moet meer geprikkeld worden omdat het meer kan en zo gestimuleerd moet worden om verder te ontwikkelen, dan een kind van 0-3 maanden dat natuurlijk ook geprikkeld moeten worden, maar dit in mindere maten omdat het kind meer beperkingen heeft. Een kind van 0-3 maanden leert zichzelf en de wereld rondom hem kennen. Je kan dit stimuleren door met het jonge kind naar buiten te gaan, hier zijn namelijk veel prikkels. Ook is het belangrijk om op deze leeftijd de basis behoeften te geven, zoals de auteur zegt: ‘voedsel, genegenheid, verzorging en rust’ (Devolder, 2005, p.74). Een kind van 3-6 maanden kan al dingen vasthouden, je kan het kind een beertje geven of een rammelaar. De auteur zegt: ‘Het kind leert zo waar het eigen lichaam ophoudt en de wereld begint’ ( Bom & Huber, 2008, p.67). Kinderen van 6-9 maanden, op deze leeftijd kan het kind kruipen. Het is goed om het kind de ruimte te geven zodat het de mogelijkheid heeft om alles te ontdekken en zo te evalueren, dit is goed voor zijn/haar ontwikkeling. Van 9-12 maanden, het kind beseft door het spelen van het kiekeboe-spel dat als je achter je handen verstopt zit je er nog steeds bent en niet echt weg bent ( Bom & Huber, 2008,). Bij deze leeftijd is het belangrijk om beperkingen op te leggen, maar als opvoeder moet je ook weten dat het kind dit niet van de ene op het andere moment zal begrijpen, hier is dus oefening voor nodig (Devolder, 2005).

het is dus belangrijk dat je als opvoeder weet in welke ontwikkelingsfase het jonge kind zich bevind. zo weet je welke noden het kind heeft ( Van der Poel, 2006).

methoden

er zijn verschillende methoden om in interactie te gaan met het kind. Volgens de auteur zijn het de volgende: ‘focusing’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.17) je wilt het kind graag iets aanleren. Als je met het kind een activiteit onderneemt en je wil dat het kind iets bijleert van de activiteit, dan moet je de intentie van de activiteit benadrukken zodat het kind weet waar het op moet letten. Het is belangrijk dat je de prikkels rondom het kind afblokt en dat het zich enkel concentreert op wat het moet bijleren. De opvoeder kan dit bekomen door duidelijk te spreken, de opdracht aan te passen naar de mogelijkheden van het kind en na te gaan of de opdracht voor het kind duidelijk is, is dit niet dan kan je de opdracht stap voor stap uitleggen of een overzicht maken. Door dit te doen zal het kind leren om lichaamstaal te leren interpreteren, dit is belangrijk voor de ontwikkeling van de sociale vaardigheden.: ‘affecting’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.19). Hierbij zal de opvoeder betekenis geven aan de p4/7

prikkels die kinderen waarnemen. Door dit te doen laat je zien dat elke prikkel waardevol is. Door eigen enthousiasme zal het, het kind ook stimuleren om mee te gaan in de interactie. Bij: ‘Expanding’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.22) zal de opvoeder verbindingen leggen tussen al de prikkels dat het kind binnen krijgt. Bijvoorbeeld: ‘Tinne (6 maanden) wordt verluierd. Wanneer ze een propere pamper aan heeft wil ze graag dat er nog wat met haar wordt gespeeld. Ze vindt het fantastisch wanneer papa heel hard en met veel geluid op haar blote buik blaast. Dan kraait ze het uit van de pret. Vandaag neemt papa ruim de tijd. Hij doet hetzelfde op haar blote voeten, op de palm van haar handen. Tinne blijft er van genieten. Wanneer papa stopt slaat Tinne met arme en voeten in het rond waardoor ze aangeeft dat het spelletje voor haar nog niet moet stoppen’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.22). Dit is belangrijk voor de cognitieve ontwikkeling van het kind. ‘Gevoelens van bekwaamheid’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.24) de opvoeder geeft een compliment aan het kind als het iets goed heeft gedaan. Het zal het kind aanzetten om het nog eens te doen en vervolgens beter te doen. Belangrijk is ook dat de opvoeder verklaart waarom hij/zij het goed vindt.: ‘Gedragsregulering’ (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009, p.27) is het kind zelf laten denken over datgeen dat gaat gebeuren. Als het kind elke dag hetzelfde ritueel ziet zal hij/zij dat gewoon worden en na elke stap dat de opvoeder doet zal het zelf kunnen bedenken wat er zal volgen. Doordat de opvoeder de handelingen ook nog eens gaat benoemen, zal het voor het kind gemakkelijker zijn om het te onthouden. Je kan ook vragen stellen aan het kind waardoor het zelf zal gaan nadenken (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009).

Wederkerigheid is belangrijk als je met kinderen in interactie gaat. Wanneer kinderen zich niet op dezelfde prikkels richten als de opvoeder zal er geen goede interactie zijn en zal je het kind niet kunnen bijleren wat je het kind wilt bijleren. (CeSMOO Bvba & StiBCO, 2009) Bijvoorbeeld: Tibo heeft het speelgoedje van Amelie stuk gemaakt. De begeleider die op dat moment bij hem staat wil hem bestraffen, maar op het moment dat hij iets wil zeggen tegen Tibo loopt Tibo weg en gaat hij met iets anders spelen. Hier is geen wederkerigheid.

Uit deze resultaten kunnen we concluderen dat er verschillende methodes kunnen gebruikt worden om het kind te betrekken en iets bij te leren tijdens een interacties. Als opvoeder zal je altijd aandacht moeten schenken aan het kind dat je aan het opvoeden bent, dit zowel om aan de behoeften te voldoen als een goede ontwikkeling te bieden aan het jonge kind.

p5/7

Literatuurlijst Bom, P. & Huber, M. (2008). Groeiwijzer: van nul tot één jaar. Zeist: uitgeverij Christofoor. CeSMOO Bvba & stiBCO. (2009). Mediërende interactie bij baby’s, peuters en kleuters. Mediational Intervention for Sensitizing Caregivers. geraadpleegd op 26/10/2016 http://www.mijnharlekijntje.be/wp-content/uploads/2014/10/basistekst-MISC.pdf p6/7

CKG Molenberg. (2010). Kwaliteitshandboek CKG Molenebrg. CKG Molenberg. geraadpleegd op 26/10/2016 www.ckgmolenberg.be/documenten/kh2321.doc Devolder, J. (2005). Positief opvoeden: inclusief de ontwikkeling van de baby tot adolescent. Antwerpen – Apeldoorn: uitgeverij Garant. Van der Poel, O. (2006). Opvoedingsproblemen 0-4 jarigen: handleiding voor opvoedingsondersteuners. Assen: uitgeverij Gorcum. Van Leacke, N. (2012). Deel 1: inspelen op de interesses van baby’s. KIDDO’S minireeks, 2012(3), 1-3. Geraadpleegd op 31/10/2016 http://www.vbjk.be/files/KIDDO%203%202012%20Inspelen%20op%20de%20interesses%20van%20baby's%20_%20Annelies %20Roelandt.pdf

p7/7...


Similar Free PDFs