Samenvatting History of economic thought Brue & Grant, PDF

Title Samenvatting History of economic thought Brue & Grant,
Author Thomas Arnold
Course Geschiedenis van het economisch denken
Institution Radboud Universiteit Nijmegen
Pages 83
File Size 1.3 MB
File Type PDF
Total Downloads 190
Total Views 670

Summary

Geschiedenis van het Economisch denkenHoofdstuk 2 (Mercantilisme) Briefly identify and state the significance of each of the following to the history of economic thought: Thomas Mun – England’s treasure by forraign trade: Mun zocht een antwoord op de vraag hoe Engeland nog rijker kon worden. Zijn an...


Description

Ge Gesch sch schiede iede iedeni ni niss vvan an h het et Eco Econo no nomis mis misch ch d den en enke ke ken n Hoofds fdstuk Merca rcantil ntilism isme) Hoo fds tuk 2 ((Me Me rca ntil ism e) 1.

Briefly identify and state the significance of each of the following to the history of economic thought: Thomas Mun – England’s treasure by forraign trade: Mun zocht een antwoord op de vraag hoe Engeland nog rijker kon worden. Zijn antwoord: Engeland moet multilaterale handel bedrijven (omdat zo de overschotten en tekorten van landen mbt geld en goederen elkaar het beste compenseren en dus de grootste winst ontstaat), en daarbij moet de uitstroom van goud worden toegestaan omdat dat weer zorgt voor een hoger volume geëxporteerde goederen. Gerard malynes: Regels van de overheid m.b.t. goederen zijn nodig om de kwaliteit van producten te waarborgen. Meer geld in een land zorgt voor hogere prijzen waardoor bedrijven meer verdienen, dus goed voor de economie Charles Davenant: Als een product volledig gemaakt is van binnenlandse grondstoffen, is de winst van de export ook volledig voor dat land. Overheidsregels voor het bedrijfsleven waren nodig want handelaren waren onbetrouwbaar. De rijkdom van een land is niet de voorraad goud/zilver maar wat een land produceert. Jean-Baptiste Colbert: Traditionele mercantilist. Financiën zijn de ruggengraat van de staat, als er geen geld is zijn belastingen de oplossing. Hij was uiteraard voor een exportoverschot, beperking van de import en maatregelen om goud en zilver zoveel mogelijk in het land te houden. Sir William Petty: Import moet zwaar belast worden, binnenlandse producten minder (protectionisme). Grote populatie betekent dat de overheid relatief minder kosten heeft, omdat de kosten van het regeren over meer mensen (en dus meer belasting) wordt gespreid. Voorstander van public service employment, alleen zonder dat het de staat geldt kostte. Financiering door belasting (voorloper van keynes, maar deze wilde financieren door geldpers). Political arithmetick: Voorloper van de klassieke school (petty): Snelheid van circulatie (van geld) kan even belangrijk zijn als de hoeveelheid geld. Arbeidsdeling: verdeling van taken zorgt voor goedkopere producten (uitgewerkt door smith). Primitieve theorie van pacht: pacht is de opbrengst van het in bezit hebben van land. Belang van kapitaal en productie. Arbeid is de waardecreëerende factor 2. comment on the following statement: Mercantilism is as much a set of observed policies as it is a truly unified economic doctrine set forth by major scholars. Mercantilisme kan eigenlijk worden gezien als de eerste echte economische school, omdat de ideeën ervan met elkaar verband houden en op elkaar aansluiten. Tegelijkertijd bevat het mercantilisme, vergeleken met latere doctrines, nog steeds vrij afgezonderde studies van bepaalde aspecten van de economie zoals internationale handel, de rol van de overheid en de rol van goud/zilver in de economie. Latere studies zullen deze onderwerpen veel meer integreren in één integrale economische visie. 3. Why are mercantilists sometimes referred to as bullionists? Incorporate each of the following in your answer: exports, imports, colonies, war, tariffs, state-chartered monopolies, colonialism, large populations, free internal trade. Bullionisme gaat over de bijdrage van goud/zilver aan de nationale rijkdom. Volgens veel mercantilisten was de hoeveelheid goud en zilver in een land de graadmeter van de rijkdom van dat land. Daarom moesten er een overschot op de handelsbalans zijn (export>import). Sommige mercantilisten waren daardoor voor importbeperkingen. Anderen, zoals Mun, vonden import geen probleem omdat dat op haar beurt weer zorgde voor hogere export.het hebben van een monopolie op koloniale handel droeg tevens bij aan de accumulatie van goud, want je had als land dan een voordelige positie mbt bepaalde goederen tov anderen. Om dat monopolie te verzekeren was een sterke militaire macht vereist en was oorlog onvermijdelijk. Nationalisme was daarbij een van de

motoren van deze militarisatie. Vrije interne handel stimuleerde de economie en vergrootte derhalve de hoeveelheid goud in een land. Tolheffingen en tarieven moesten dus worden vermeden. Tenslotte droeg ook een grote (werk)populatie bij aan de toestroom van goud/zilver, omdat door groot arbeidsaanbod de lonen laag bleven en dus de exportprijzen laag, en het surplus op de handelsbalans hoger. 4. Why did the Mercantilists favor large populations and low wages? How does the mercantilists’ position on this issue relate to income and substitution effects? What advantages did Petty ascribe to large populations? Een grote bevolking betekent een grote beroepsbevolking. Hierdoor was het aanbod van arbeid(ers) groot, waardoor lonen laag bleven. Ten gevolge hiervan bleven ook de exportprijzen laag, wat een positief effect had op de handelsbalans en dus de toestroom van goud en zilver. Ook zorgde het voor een groter ijver bij de beroepsbevolking. Als lonen toenemen kunnen mensen namelijk meer kopen en gaan ze minder hard werken. Het substitutie-effect is dus dat werken relatief duurder wordt en vrije tijd goedkoper. Men gaat dus minder werken. Petty stelde zich ook op het idee dat een grote populatie gunstig is. Echter was zijn redenering dat de overheid niet veel meer hoefde te doen voor een grotere populatie, en dus bij een grotere populatie haar kosten per inwoner lager hield (doordat deze gespreid werden over meer personen). 5. What is meant by the term fear of goods as it relates to international trade? Is it consistent to favor the free exchange of goods within a nation but to support trade restrictions on imported products? Fear of goods slaat op de angst dat bij import van goederen goud en zilver het land uitstromen, waardoor de rijkdom zou afnemen. De ratio achter de vrije interne handel is dat goud en zilver het land niet uitgaan, maar slechts zoveel en zo snel mogelijk rondgaan. Wat de mercantilisten niet zagen is dat goud en zilver niet zoveel waard zijn als je het allemaal accumuleert in je land. Eigenlijk verliest het land net zo goed als het buitenland. 6. Compare and contrast modern arguments for protectionism (PaP 2-2) with those of the Mercantilist era. Hedendaagse argumenten zijn bijvoorbeeld het stimuleren van binnenlandse handel (smeden van een natie) en bescherming van infant industries. Daarnaast zijn vooral geopolitieke oorzaken argument voor protectionisme. De opmars van China gaat gepaard met enorme wereldwijde afzet van chinese goederen, handelsbarrières kunnen dit stoppen. De mercantilistische gronden waren vooral bullionistisch van aard: het doel was het vergroten van de goud/zilverhoeveelheid in het land. 7. Mercantilists realized that (a) surplus of exports would cause gold and silver to flow in from other countries, and (b) increase the stock of money can drive up a nation’s prices. Are these outcomes compatible with one another in the long run? De mercantilisten waren ervan overtuigd dat hogere prijzen de economie stimuleerden. Ze redeneerden daarbij vanuit het perspectief van de industriëlen, die door hogere prijzen meer zouden verdienen. Vanuit het perspectief van de consument bezien is dit natuurlijk helemaal niet gunstig, want koopkracht neemt af en vraag naar producten daalt. Beide effecten zorgen tezamen eigenlijk voor een soort spiraal. Instroom van goud en zilver zorgen voor hogere prijzen, hogere prijzen vragen weer om meer goud en zilver in het land. 8. On what basis did Mercantilist Thomas Mun defend the practice of shipping some gold abroad? Volgens hem zou de instroom van de goederen die met dat goud werd bewerkstelligd op haar beurt weer leiden tot hogere exporten. Hierdoor werd het handelsoverschot weer vergroot, waardoor alsnog de instroom van goud en zilver vergroot. Hij zag deze import eigenlijk als een soort multiplier van het handelsoverschot. 9. Malynes: strong defense of merchants Davenant: wars fought at home are better than wars fought abroad. Petty: Political Aritmetick Colbert: compulsory labor on roads

10.

In what respects did Petty’s economic analysis extend beyond the typical mercantilist views? Petty was een pionier op het gebied van de statistiek. Waar andere mercantilisten hun theorieën vooral baseerden op kennis en waarnemingen en uitdrukten mbv woorden, maakte Petty gebruik van maten, gewichten, getallen etc. Hij bekritiseerde zijn mede-mercantilisten ook vanwege hun simplistische benadering waarbij argumenten slechts gebaseerd waren op logisch redeneren.

Hoo fds tuk 3 ((Fys Fys iocr atis che sc ho ol) Hoofds fdstuk Fysiocr iocratis atische scho hool) 1. Briefly identify and state the significance of each of the following to the history of economic thought: - koopmans/ambachtsgildes : Deze gildes kunnen worden beschouwd als een soort voorlopers van vakbonden, waarbij ambachtslieden van hetzelfde ambacht zich verenigden. Door prijsafspraken en privileges werd de marktwerking verstoord door deze gildes. - Natuurlijke ordening: De term fysiocratisch betekent letterlijk: regel van de natuur. De fysiocraten geloofden dan ook dat natuurwetten de menselijke samenleving ordenen (Newton). Menselijke activiteiten moeten dus met deze natuurwetten in overeenstemming gebracht worden. In deze overtuiging is de rol van de overheid uiteraard zeer beperkt. - Laissez faire: deze term behelst het uitgangspunt dat de overheid inderdaad zo min mogelijk moet ingrijpen, en mensen waar mogelijk hun gang moet laten gaan. - Quesnay: Deze econoom was grondlegger en leider van de fysiocratische school. Zijn ideologie bevatte o.a. de ideeën van natuurlijke ordening en laissez faire. Ook maakte hij als eerste econoom een analyse van de circulaire rondgang van goederen en geld in een ideale, vrij competitieve markt. Deze analyse staat bekend als zijn Tableau Economique - Tableau Economique: dit was de eerste systematische analyse van de circulaire rondgang van goederen en geld in de economie, gebaseerd op de toen bestaande klassenmaatschappij. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen (1) landeigenaren, (2) boeren en (3) industriëlen/kooplieden. - Turgot: deze econoom was de tweede grote fysiocraat die tevens aanzienlijke posities bekleedde bij de overheid en derhalve veel invloed uitoefende op beleid. Zo eindigde hij de corvée (verplicht vrijwillige wegwerkzaamheden voor boeren), bezuinigde hij op overheidsuitgaven (hierdoor kon hij tegen veel lagere rente geld lenen). Ook bepleitte hij een aantal vooruitstrevende hervormingen zoals een centrale bank en godsdienstvrijheid, die later door napoleon alsnog werden ingevoerd. - Steriele klasse: volgens turgot was de enige waardecreeërende sector van de industrie de landbouw. Alle andere sectoren herproduceerden slechts het ‘surplus’ dat die sector genereerde, en waren daarmee van geringe toegevoegde waarde voor de economie. Turgot noemt de klassen die de door landbouw geproduceerde surplussen slechts ‘herkauwen’ de steriele klasse. 2. When did the physiocratic school begin? When did it end? Why was the school so shortlived? De fysiocratische school begon rond 1750, toen Quesnay zijn fysiocratische ideeën als reactie op het mercantilisme de wereld in hielp. Slechts 25 jaar later eindigde de doctrine alweer met Turgot. Dit valt te verklaren doordat de klassieke econoom Adam Smith in 1776 zijn wealth of nations publiceerde. Weliswaar was dit werk een reactie en voortbouwend op de fysiocratische ideeën, maar de denkbeelden van Smith waren dusdanig revolutionair te noemen dat een nieuwe school ontstond, de klassieke school. 3. In what respects was the physiocratic school a reaction to mercantilism? De fysiocraten zagen dat de gigantische overheidsinvloed op de maatschappij de economie belemmerde. Een wirwar aan (soms zeer gedetailleerde) regels drukte op de productiviteit, creativiteit en innovatie van economische sectoren. Ook binnenlandse tol/belastingheffingen belemmerden de circulatie van goederen. In die zin is de fysiocratische school een reactie op de -

door het mercantilisme veroorzaakte - slechte economische omstandigheden van de 15e en 16e eeuw. 4. Briefly summarize the key elements of Quesnay’s Tableau Economique. In what way did this table foreshadow the contemporary circular flow diagram and national income accounting? Could one table be derived from the other? explain. Het tableau gaat uit van drie klassen (boeren, landeigenaren en industriëlen) en de assumptie dat landheren land beheren, maar boeren het bewerken en dus de enige productieve klasse zijn. De output van deze klasse is derhalve gelijk aan de behoeften van de steriele klasse (industriëlen/kooplieden). De cyclus van uitgaven wordt (versimpeld) als volgt beschreven: van de geïnde huur kopen de landeigenaren voedsel bij de boeren en goederen bij de industriëlen. De boeren kopen van die inkomsten ook goederen bij de industriëlen, en de industriëlen kopen van de inkomsten van de boeren en landeigenaren weer voedsel bij de boeren. Dat inkomen van de boeren wordt vervolgens weer als huur aan de landeigenaren betaald, waar de cyclus opnieuw begint. Het circular flow diagram vertoont eenzelfde idee, maar gaat uit van andere klassen. Dit is logisch, want in de tijd van quesnay bestond er een hele andere indeling van de samenleving. 5. What do Colbert (CH2, mercantilism) and Turgot have in common, other than their reputation as frenc economic thinkers? Contrast their general economic perspectives. Beide economen waren tegen tolheffingen en belastingen die de interne handel belemmerden, en beiden probeerden dit ook daadwerkelijk af te schaffen. Beiden wilden lage lonen voor arbeiders. 6. What concept did Turgot have in mind in his analogy of succesive weights being applied to a spring? De analogie van de veer waarop telkens meer gewicht wordt geplaatst slaat op de afnemende meeropbrengsten in de agrarische sector. In eerste instantie, bij geringe druk van gewichten, zal de veer niet meegeven. In het geval van de landbouw: als je te weinig investeert in in het land zullen de kosten hoger zijn dan de opbrengsten en is er geen winst. Vervolgens komt er een punt waarop de opbrengsten de kosten overschrijden (de veer geeft mee). Vervolgens komt er een punt waarop iedere geïnvesteerde eeinheid telkens minder opbrengsten tot gevolg heeft (de veer gaat zich meer verzetten en zal op een gegeven moment niet meer verder meegeven). Dit is de essentie van de theorie van diminishing returns of ‘afnemende meeropbrengsten’. 7. What sector of the economy did the physiocrats emphasize? Why? What were the impications for tax policy? Fysiocraten legden grote nadruk op de landbouwsector, omdat zij van mening waren dat alleen deze sector een surplus voor de economie genereerde. Dit surplus kwam in de vorm van pacht van het land bij de landeigenaar terecht, die volgens de fysiocraten dus ook als enige belasting moest betalen. De industriëlen, die in de ogen van fysiocraten het door de landbouwsector gegenereerde surplus slechts herkauwde, hoefde geen belasting te betalen en profiteerden dus enorm. 8. Discuss the major shortcomings and contributions of physiocratic thought. Een van de grootste tekortkomingen van fysiocratisch denken is de perceptie dat landbouw als enige sector een surplus voor de economie genereerde. Ook de industriëlen voegden waarde toe aan de economie door van grondstoffen eindproducten te maken. Het uit dit foutieve idee afgeleide belastingstelsel is uiteraard ook een grote tekortkoming van de fysiocraten. Daarnaast is gebleken dat een economie niet kan werken zonder een bepaalde invloed van een overheid. Het idee van laissez faire en natuurwetten geldt dus maar tot op zekere hoogte. Belangrijke bijdragen zijn het tableau, wat het begin van systematische analyse van de rondgang van goederen- en geldstromen in de economie tussen klassen betekende. 9. Attempt to resolve the following paradox: The physiocrats spoke of the natural order and favored laissez-faire yet strongly supported the absolute authority of the monarchy. Uiteraard bestaat er een verschil tussen hoe de ideale situatie volgens fysiocraten moest zijn en hoe de huidige situatie toentertijd was. Die situatie was bijvoorbeeld zo dat het volk het gezag van de koning als absoluut heerser accepteerde. Om tot de ideale, overheidsinvloedvrije situatie te komen, moest het beleid veranderd worden. Dit poogden de invloedrijke fysiocraten quesnay en vooral turgot te bereiken via de godsdienstig gelegitimeerde macht van de koning. Via hem moest

overheidsinvloed worden beperkt en moesten de wetten in overeenstemming worden gebracht met de natuurwetten.

Hoo fds tuk 4 ((The The Cla ss ical Scho ol – fo rer unn ers) Hoofds fdstuk Class ssical School forer rerunn unners) Klassieke dichotomie, uitleggen!! Reële variabelen kunnen worden uitgelegd zonder dat nominale gekend zijn. Reële bnp kan geanalyseerd worden zonder dat nominale geldhoeveelheid of inflatievoet gemeten hoeven worden. Assumpties: geld neutraal (aanpassing van de geldhoeveelheid geen effect op de lange termijn) en prijspeil beïnvloedt niet de reële variabelen. Briefly identify and state the significance of each of the following to the history of economic thought: - economic liberalism: deze term moet in historisch perspectief worden geplaatst, klassieke ideeën waren liberaal ten opzichte van feodale en mercantilistische restricties betreffende handel, bezettingen et cetera. - enclosure laws: deze wetten maakten het mogelijk dat land, dat voorheen gemeenschappelijk bezit was, kon worden bezet en omheind door private partijen, met als doel het economisch te ontginnen (door bijv. een fabriek erop te bouwen) - Newton: De klassieke ideeën ontstonden in een tijd van zowel industriële als wetenschappelijke revolutie. Newton zette reuzenstappen met zijn wet van universele gravitatiekrachten en het idee dat het universum wordt geregeld door natuurwetten. Ook beschouwde hij de werkelijkheid als statisch, beweging en verhoudingen herhalen zich eindeloos. Deze ideeën waren terug te zien in het klassieke gedachtengoed; het was voor de klasssieke economen de rechtvaardiging van hun idee van laissez faire. - Industrial revolution: de tweede revolutie die aan de gang was was de industriële. Deze zorgde voor grote veranderingen in de manier en omvang van productie, en begon in Engeland. Er ontstond een grote, hard werkende beroepsbevolking. - North: Hij benadrukte de voordelen van handel voor beide partijen. (export van goederen was dus niet langer negatief). Ook het idee dat de rijkdom van een land bleek uit haar hoeveelheid kostbare metalen verachtte hij. Hij benadrukte dat laissez faire de methode was om maximale winst uit intra-en internationale handel te halen. Hij zag ook dat vele individuele belangen werden behartigd door de overheid, en dit sprak hij tegen. - Cantillon: Legde de nadruk op ondernemerschap als belangrijke factor in de economie. Zakenlieden liepen risico voor hun betalingen, en werden daarvoor beloond met winst. Competitie beperkte die winst tot normale waarden voor de diensten die ze aanboden. Zijn theorie van prijs en waarde, met de nadruk op landbouw en arbeid als waardecreerende factor, maakten hem tot direct voorloper van de klassieke school. - intrinsic value: Cantillon beargumenteerde dat de waarde van een product niet direct is bepaald door zijn intrinsieke waarde (wat het product op zichzelf absoluut waard is) maar wordt beïnvloed door vraag en aanbod. - entrepreneur: in de aanloop naar het klassieke tijdperk begonnen economen de nadruk te leggen op de ‘ondernemer’ (voorheen zagen we al de handelaar en landbouwer als centrum van interesse). Deze ondernemer was de spil van het economische systeem. Hij nam namelijk financieel risico bij zijn bedrijfsvoering, wat, als hij succesvol was, werd beloond met winst. Derhalve was hij cruciaal voor het functioneren van de economie. - Hume: Zijn economische bijdragen (hij was ook groot filosoof) kwamen van alle voorlopers van de klassieke school het dichtst bij die van Adam Smith. zijn grootste bijdrage was het price-specie-flow mechanism, zie hieronder. Ook bepleitte hij vrije wisselkoersen, zodat onbalans in de handel zichzelf kon corrigeren en de verdeling van handel vanzelf optimaal werd.

-

Price specie-flow mechanism: Hume ging mee in de theorie van quantity of money van Locke, die zei dat het pr...


Similar Free PDFs