3. Anatomie en histologie van de vrouwelijke geslahctsorganen PDF

Title 3. Anatomie en histologie van de vrouwelijke geslahctsorganen
Author Ellen Caron
Course Ontwikkeling en voortplanting
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 11
File Size 207.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 19
Total Views 144

Summary

Anatomie en histologie van de reproductieve organen van het vak Ontwikkeling en voortplanting, door professor Anne-Sophie Van Rompuy, cursustekst in puntjes...


Description

3. Anatomie en histologie van de vrouwelijke geslahctsorganen Uitwendige geslachtsorganen = vulva ● Mons pubis ( schaamheuvel) ● Labia majora  & minora (grote en kleine schaamlippen) ● Clitoris Inwendige geslachtsorganen = ovaria (eierstokken) ● Tubae uterinae ( eileiders) ● Uterus ( baarmoeder) ● Vagina (schede)

A. OVARIUM = vrouwelijke gonade / geslachtsklier Ligging & grenzen ● Vastgeankerd aan achterzijde lig. latum uteri  (brede baarmoederband) door een plooi vh peritoneum = mesovarium ● Verbonden met uterushoorn door lig. ovarii proprium ● Verbonden met bekkenwand door lig. suspensorium ovarii  = lig. infundibulopelvicum ○ Mediaal v punt waar lig. suspensorium vastligt tegen bekkenwand → ureter dringt in bekken ● Hilus ovarii ○ Tegenover mesovarium ○ Via hier bereiken bloedvaten en zenuwen orgaan ● Ligt intraperitoneaal: ligt in fossa ovarica  tegen zijwand kleine bekken ○ Fossa ovarica ligt: ■ Achter lig. latum ■ Tss oorsprong vasa iliaca externa & interna Samenstelling ● Cortex ○ Dikke perifere zone ○ Omgeeft medulla ○ In stroma (bindweefsel): follikels die oöcyten bevatten ● Medulla: vooral vaatrijk bindweefsel ● Ovarium bedekt door visceraal peritoneum ● Tunica albuginea ○ Onder ovarium ○ Dunne collageenlaag ○ Geeft ovarium witte kleur Geslachtscellen (m & v) ● Nt gevormd in gonaden ● Ontstaan in oerkiemcellen in wand embryonale dooierzak → migreren nr de zich  f oögonia ontwikkelende gonade → innestelen als spermatogonia o ● Spermatogonia: inactief tot puberteit 1



Oögonia ○ Mitosen tijdens embryonale ontwikkeling ○ Tss 3e en 7e maand foetale ontwikkeling: primaire oöcyten  starten 1e meiose → bevriest in profase

Follikels ● Jonge vrouw in ovarium: 40.000 follikel ○ # daalt progressief → na menopauze verdwenen ● Grootste # = primordiale follikels ○ Vooral in periferie vd cortex ○ Oöcyt + omgeven door laag granulosacellen  (= afgeplatte stromacellen) Overgang inactieve primordiale follikel → groeiende follikel ● Oöcyt: omgeven door zona pellucida ○ Membraan rijk aan zure mucopolysacchariden & glycoproteïnen ○ Beschermt haploïde secundaire oöcyt tegen aanvallen door immuunsysteem ● Granulosacellen vergroten ○ Mitosen ○ w membrana granulosa ● Follikels groeien = dieper in cortex migreren ● Theca ○ Laag stromacellen rond granulosacellen ○ Theca interna: celrijk + veel capillairen ○ Theca externa: celarm + vezelrijk bindweefsel → gaat geleidelijk over in stroma vh ovarium ● Basale membraan: op grens granulosa & theca cellen ● Lichaampjes van Call-Exner ○ Tss granulosacellen ○ Kleine ruimten, gevuld met vocht ● Antrum ○ Gevormd door samensmelting lichaampjes van Call-Exner ○ Halvemaanvormige ruimte ● Cumulus oophorus ○ = oöcyt + granulosacellen die uitpuilen in antrum ● Corona radiata : ○ Laag granulosacellen direct rond oöcyt ○ Blijven tot na ovulatie Sprongrijpe / Graafse follikel ● 14d na begin cyclus ● Doorschijnend blaasje ● 1 - 1,5 cm diameter ● Puilt uit aan opp ovarium ● Ovulatie = openbarsten rijpe follikel Oögenese 2

● ●

● ● ● ●

Voor geboorte ○ 1e meiotische deling = reductiedeling → geblokkeerd in profase (primaire oöcyt) Follikelgroei ○ Kort voor 1e ovulatie → voor eerste menstruatie (menarche) ○ Meiose afgewerkt → +/- al cytoplasma nr 1 dochtercel = secundaire oöcyt → ander = eerste poollichaampje  → gaat kort erna verloren Secundaire oöcyt ○ 2e meiotische deling = equatiedeling → geblokeerd in metafase Deling afgemaakt: kort na ovulatie bij bevruchting ○ Assymetrische deling → rijpe eicel = ovum  + tweede poollichaampje Eindproduct vrouw = 1 haploïde cel Eindproduct man: 4 spermatiden → 2 met X-chroms & 2 met Y-chroms

Ovulatie ● Erna: follikel collabeert (gaat kapot) ● Bloeding uit capillairen theca interna kan → vorming centrale bloedklonter = corpus rubrum = rood lichaam (eiblaasje) ivb bloed in follikel ● Luteïnisatie ○ Cellen v opgeplooide granulosa & theca interna accumuleren lipiden + omgevormd tot grote, bleke polygonale cellen = luteïnecellen ● Na postovulatoire veranderingen → follikel = corpus luteum  = geel lichaam ○ Geel komt door opstapeling lipiden → nodig voor synthese steroïdhormonen ● Eicel nt bevrucht ○ Corpus luteum sterft af na 14d ○ Eerstvolgende maanden w het wit litteken = corpus albicans → zinkt dieper in ovarium weg → verdwijnt geleidelijk ● Eicel wel bevrucht ○ Corpus luteum graviditatis o  ntstaat ○ Groeit uit tot endocriene klier: 2 - 3 cm diameter Hormonen ● Follikelgroei → door FSH ● Follikel: produceert E ○ Theca interna vormt androsteendion → door granulosa omgezet in E ● Ovulatie & vorming corpus luteum → door LH ● Corpus luteum: produceert P & E ⇒ Ovarium beïnvloedt groei & differentiatie endometrium door deze hormonen Geslachtsrijpe periode ● Duurt 30 à 40 jaar ● 400-tal follikels tot rijping → rest: atresie ○ Atresie kleine follikel: laat gn sporen na ○ Atresie follikel later stadium ontwikkeling ■ Snelle ingroei van fibroblasten, macrofagen & bloedvaten vanuit omgevend stroma 3



Basale membraan verdikt sterk → rest van follikelatresie blijft zichtbaar als sterk gekronkelde membraan van dens collageen in stroma = membraan van Slavjansky

Hiluscellen ● In hilus vh ovarium: verspreide groepjes hiluscellen ● Produceren T ● Histologisch identiek aan Leydigcellen

B. TUBA UTERINA (BUIS VAN FALLOPIUS) Ligging & grenzen ● Dunne, beweeglijke, 12 cm lange buis ● Van uterushoorn → tot zwijand bekken → in nok lig. latum ● Mesosalpinx: middenste-bovenste deel lig. latum ● Tuba maakt boog met concaviteit nr achter ● Infundibulum = ostium abdominale ○ Trechtervormige opening ○ Ligt voor ovarium + omgeeft het met fibriae ● Fimbria ovarica ○ Extra lange fimbria ○ Ligt op vast op ovarium ● Ampulla ○ Lateraal ⅔ ○ Spoelvormige verwijding na het infundibulum ○ Dunne wand ○ (Breed) lumen vernauwt geleidelijk ● Isthmus ○ Mediaal ⅓ ○ Dikke wand ○ Nauw lumen ● Pars uterina: plaats waar lumen de wand vd uterus doorboort ● Ostium uterinum: via hier in cavum uteri uitmonden Functie tuba uterina: eicel nr uterushoorn begeleiden Histologie wand tuba 1. Mucosa ● Vormt veel sterk vertakkende longitudinale plooien ● Dunne lamina propria ● Epitheel ○ 1-lagig cilindrisch ○ 1. Trilhaarcellen met kinocilia ○ 2. Kliercellen / secretoire cellen: waterig secreet ○ 3. Stiftcellen / peg cells: afstervende klier- & trilhaarcellen, hbb donkere spoelvormige kern 4

○ 4. Basale cellen: reservecellen & lymfocyten 2. Tunica muscularis ● Binnenste dikke circulaire gladde spierlaag ● Buitenste dunnere longitudinale spierlaag 3. Bindweefsel ● Serosa (peritoneum) ● Adventitia Bevruchting ● In ampulla of overgang ampulla naar isthmus ● Eicel nr baarmoeder voeren ○ 1. Trilhaarcellen: vloeistofstroming richting uterus (kinocilia) ○ 2. Spierlaag: peristaltiek (tunica muscularis) ● → die bewegingen beginnen enkele uren voor ovulatie → in gang gezet door ortho- en parasympathische zenuwen ● Vocht tuba ○ Aangezogen peritoneaal vocht + waterig secreet kliercellen ○ Transport- en voedingsfunctie

C. UTERUS 3.1 Algemene anatomie ● ● ● ● ● ● ●







Peervormig 7,5 cm lang 5 cm breed 3 cm dik Lengteas: schuin van voor-boven  → achter-onder  = anterversie Corpus uteri: bovenste gedeelte uterus Fundus uteri : gedeelte dat boven ostia vd tubae uitsteekt Cornua uteri  = uterushoorns: 2 bovenste hoeken vh corpus uteri Cervix uteri ○ Onderste ⅓ vd uterus ○ Cylindrisch ○ Onderste deel hangt in vagina Bovenuiteinde vagina ○ Zit vast rondom cervix uteri ○ Verdeelt die in portio supravaginalis & portio vaginalis Isthmus uteri  = onderste uterussegment ○ Insnoering op grens tss corpus en cervix ○ 6 mm lang ○ Daar stompe hoek tss corpus & cervix = anteflexie → cervix nr achter-onder in vagina gericht (→ baarmoederlichaam tov baarmoederhals nr buikzijde gekanteld) Uterus in retroversie komt in as lumen vagina te liggen → vaak complicatie: prolapsus

Cavum uteri = baarmoederholte ● Frontale spleet ● Voor- en achterwand liggen tegen elkaar 5

● ● ● ●



Frontaal: driehoekig, basis nr boven, top nr onder Aan 2 hoeken vd basis monden tubae uit Top loopt voort in canalis isthmi  = inwendige baarmoedermond → daarna canalis cervicis  → eindigt in ostium uteri  = uitwendige baarmoedermond Plicae palmatae ○ Schuin naar boven gerichte palmbladachtige plooien → door slijmvlies gevormd ○ Op voor- en achterzijde canalis cervicis Ostium uteri ○ Rond bij nulliparen & dwars bij vrouwen die gebaard hbb ○ Ventrale & dorsale baarmoedermondlip

3.2 VERANKERING ●



● ●

Voor- en achterzijde uterus: gedeeltelijk overdekt door het peritoneum ○ Loopt aan zijranden door in voorste & achterste blad lig. latum ○ Weefsel tss bladen = parametrium ○ Lig. suspensorium ovarii = postero-laterale extensie vh lig. latum Excavatio vesico-uterina  (ondiep) ○ Tss urineblaas & voorzijde uterus ○ Gevormd door peritoneum ○ Portio supravaginalis & isthmus: liggen onder excavatio vesico-uterina (aan voorzijde) → van urineblaas gescheiden door fascia vesico-uterina Excavatio rectuo-uterina = Douglasholte ○ Tss achterzijde uterus & rectum Peritoneum ○ Ligt los op urineblaas ■ Bij ledigen / vullen blaas: peritoneum verschuift ○ Ligt tegen uterus ■ Stevig met spierweefsel verbonden ■ Vormt serosa  = perimetrium

Ronde banden ● = lig. teres uteri = lig. rotundum ● Ontstaan uit uterushoorns ● Houden uterus in antiversie ● Bestaan uit collageen & elastisch bindweefsel & gladde spiervezels ● Lopen onder voorzijde lig. latum → insereren in onderhuids bindweefsel vd labia majora (via lieskanaal) ● Precessus vaginalis ○ In verband met lig. teres uteri ○ Gaat volledig weg bij foetus → uitzonderlijk: voortbestaan als kanaal van Nuck ⇒ Fundus uteri is door systeem v ligamenten (brede & ronde banden) opgehangen aan laterale bekkenwand

6

Cervixgedeelte ● Uterus hier voornamelijk in gefixeerd ● Van hieruit vertrekken 3 paar retinacula uteri ○ Fixeren portio supravaginalis aan bekkenwand → uterus in zwevende positie houden ○ Liggen in subperitoneale bindweefselruimte → ondersteund door bekkenbodem 1. Ligg. pubovesicalia ● Lopen nr voor → voorbij urineblaas → nr schaambeenderen 2. Ligg. cardinalia (van Mackenrodt) ● Lopen nr lateraal → in basis parametrium 3. Sacro-uterine banden ● Lopen nr achter → in plicae recto-uterinae  → vormen hoefvormige boog rond rectum → insereren op laterale zijde vh rectum & op sacrum ● Vormen zijkanten Douglasholte

3.3 HISTOLOGIE Uteruswand: 3 lagen 1. Endometrium ● Slijmvlies dat cavum uteri bekleedt ● Tot 1 cm dik 2. Myometrium ● Dikste laag: +/- 2 cm 3. Serosa OF adventitia ● Serosa in het perimetrium Endometrium ● Cilindrisch epitheel ○ Ligt op losmazig celrijk & vezelarm stroma ○ Stulpt in → vorming veel enkelvoudige tubulaire klieren: staan loodrecht op opp ● 2 lagen ○ Functionele laag = functionalis ○ Basale laag = basalis ● Vanaf puberteit tot menopauze ○ Functionalis maandelijks cyclische veranderingen: ○ Pre-ovulatoir = 1e helft cyclus = proliferatiefase (regeneratiefase) ■ Klierbuizen recht ■ Epitheel = pseudomeerlagig + doet mitosen ■ Spiraalarteriolen  groeien tot in functionalis (in stroma) ○ Post-ovulatoir = 2e helft cyclus = secretiefase ■ Endometrium bereidt zich voor op eventuele innesteling bevruchte eicel ■ Klierbuizen gedilateerd & gekronkeld ■ Epitheel = 1-lagig, gn mitosen, secretievacuolen (glycogeen & glycoproteïnen) ■ Lumen vd klierbuizen bevat secreet: rijk aan glycogeen & glycoproteïnen 7

■ ■ ●

Stromacellen vergroten + stapelen glycogeen & vetdruppels op = pseudo-decidualisatie We ku nu compacta  (dense zone onder de opp) onderscheiden vd spongiosa (klierrijke, lossere diepe laag)

Einde cyclus ○ Destructie & afstoting functionalis + bloedverlies = menstruatie ○ Tijdelijke vernauwingen vd spieraalarteriolen → afbraak functionalis door onvoldoende doorbloeding ○ Basalis: bevloeid door rechte arteriën  → blijft bewaard ○ Relaxatie spierarteriolen → bloedverlies + afstoting necrotisch slijmvlies ○ Na menstruatie: functionalis terug opgebouwd vanuit basalis

Opmerking: Onderzoeken hbb aangetoond dat menstruatie veroorzaakt w door enzymatische afbraak functionalis = enzymatische autodigestie ● In lysosomen endometriale epitheelcellen, stromacellen & endotheelcellen: proteolytische enzymes opgestapeld ● Gn zwangerschap → snelle schrompeling corpus luteum → snelle daling P- & E-spiegel → destabilisatie lysosomale membranen → vrijzetting enzymen → alle cellulaire elementen functionalis verteerd Myometrium ● Bundels glad spierweefsel → doorweven met bindweefsel: bevat bloedvaten, lymfevaten & zenuwen ● Zwangerschap: spiervezels hypertrofie (groeien veel) + hyperplasie (meer spiervezels) Canalis cervicis = endocervix ● Epitheel ○ 1-lagig ○ Cilindrisch ○ Mucineus ○ Produceert alkalisch slijm ● Veel vertakte, tubulaire, endocervicale klieren = crypten  → reiken 4-5 mm diep ● Wand ○ Verschilt van corpus uteri ○ Vooral bindweefsel ● Slijmprop = afsluiting & bescherming tegen opstijgende infectie ● Thv ostium uteri: cilindrisch epitheel → gaat over in → meerlagig, nt-verhoornd plaveiselepitheel vd portio vaginalis = exocervix → overgangsplaats = gevoelig voor ontstaan baarmoederhalskk

D. VAGINA Grenzen ● Afgeplatte buis ● Mucosa: schuine plooien = rugae vaginales ● Fornix  = gewelf: bovenuiteinde vagina 8



○ Achterzijde ligt tegen Douglasholte Nr achter mondt vagina uit in het vestibulum

Bouw ● Epitheel ○ Meerlagig ○ Nt-verhoornd ○ Plaviseiselepitheel ● Lamina propria ○ Losmazig bindweefsel + veel elastische vezels ● Tunica muscularis ○ Longitudinale bundels gladde spiervezels ● Epitheelcellen ○ Oiv E → synthetiseren veel glycogeen → opslaan in hun cytoplasma ○ Als epitheelcellen v opp loslaten → glycogeen in lumen vagina → door bacteriën afgebroken tot melkzuur → lage pH → onderhouden normale vaginale flora

E. VULVA Elementen ● Mons pubis: vetlichaam vòòr en boven de symphysis pubica ● Labia majora ○ Dikke behaarde huidplooien ○ Tonen een commissura anterior & posterior ● Labia minora ○ Ligt binnen van labia majora ○ Dunne onbehaarde huidplooien ○ Binnenzijde bekleed met mucosa ○ Voorste uiteinden splitsen in 2 secundaire plooien die clitoris omvatten ■ Kortere achterste plooien: fuseren onder clitoris in frenulum clitoridis ■ Langere achterste plooien: komen samen in half-cilindervormig preputium clitoridis → zo enkel glans clitoridis  zichtbaar Vestibulum vaginae & klieren ● Vestibulum vaginae ○ Voorhof schede ○ Vormt ruitvormige ruimte tss labia minora ○ Hierin monden veel glandulae vestibulares minores  & 2 glandulae vestibulares majores (van Bartholin) u  it → scheiden mucus af ● Klieren van Bartholin ○ Erwtgrote tubulo-acinaire kliertrossen ○ Omgeven door fibreus hulsel ○ Gelegen in diaphragma urogenitale ○ Homoloog aan mannelijke bulbo-urethrale klieren ● In vestibulum mondt vooraan urethra uit & daarachter vagina 9





Hymen = maagdenvlies ○ Gedeeltelijke afsluiting in overgang tss vagina en vestibulum ○ Na verscheuring: cicatriciële knobbels = carunculae hymenales Para-uethrale klieren (van Skene) ○ Monden uit in urethra, nabij ostium urethrae externum

3.4 Vaten en zenuwen van de vulva Arteriële bevloeiing ● aa. pudendae externae ○ rr. labiales anteriores ● a. pudenda interna ○ rr. labiales posteriores ○ a. dorsalis clitoridis ○ a. profunda clitoridis ○ a. bulbi vestibuli

F. BEVLOEIING EN INNERVATIE VAN DE VROUWELIJKE INWENDIGE GESLACHTSORGANEN a. ovarica ● Ontspringt uit aorta, onder nierarteriën ● Loopt retroperitoneaal → op m. psoas major → voor ureter → kruist aperta pelvis superior → langs lig. suspensorium ovarii → bereikt ovarium ● Hoofdtak: dringt langs mesovarium in ovarium ● Kleinere zijtak: ○ Volgt & bevloeit de tuba → bereikt zo uterus ○ Anastomoseert in uterus met takken vd a. uterina a. uterina ● Zijtak vd a. aliaca interna ● Daalt af in fossa ovarica → richt zich in basis vh lig. latum nr mediaal → kruist bovenzijde ureter → bereikt isthmus ○ !Ureter kruist de basis vh paramterium 1,5 cm lateraal vd cervix! ● Kleine tak: daalt af langs cervix ○ Anastomeert met a. vaginalis ■ Ontspringt hoger uit a. uterina of a. liaca ● Grote tak: stijgt op langs corpus uteri ○ Hieruit ontspringt r. tubarius  → anastomoseert met r. ovaricus ■ r. ovaricus = zijtak a. ovarica, bevloeit ovarium ○ Hieruit vertrekken takken die het myometrium binnendringen (zie verder volgend punt) ● Vagina krijgt ook takken vd a. pudenda interna

10

Opstijgende tak a. uterina → takken nr myometrium ● Middelste derde vh myometrium = stratum vasculare  → lopen circulair georiënteerde aa. arcuatae  nr middellijn → anastomoseren met overeenkomstige vaten v andere zijde ● Vanuit aa. arcuatae : takjes nr endometrium ○ Geven korte rechte arteriën af voor basalis  eindtakken voor de functionalis ● Kurkentrekkervormige spiraalarteriën =

a. ligamenti teretis uteri ● Ontspringt uit a. epigastrica inferior ● Bevloeit bindweefsel & glad spierweefsel vh lig. teres uteri Venen ● = uitgebreide plexus → mondt uiteindelijk uit in v. ovarica &  v. uterina ○ Linker v. ovarica mondt uit in v. renalis ○ Rechter v. ovarica mondt uit in VCI Lymfedrainering ● Lymfevaten van ovaria, tubae & fundus uteri lopen nr ○ Lumbale lymfeknopen ○ Externe iliacale lymfeknopen (sommigen) ○ Oppervlakkige inguinale lymfeknopen (via lig. teres uteri) ● Lymfevaten van corpus uteri lopen nr ○ Externe iliacale lymfeknopen (via lig. latum) ● Lymfevaten v cervix lopen nr ○ Interne iliacale lymfeknopen ○ Interne sacrale lymfeknopen ● Lymfevaten vd vagina lopen nr ○ Interne iliacale lymfeknopen ○ Externe iliacale lymfeknopen Bezenuwing ● Vrouwelijke inwendige geslachtsorganen: ortho- en parasympatisch bezenuwd door plexus uterovaginalis ○ Zenuwnetwerk in parametrium met veel ganglia ○ = m  annelijke plexus prostaticus ○ Van hieruit takken nr uterus, vagina, tuba & ovarium ○ Verbonden met plexus pelvinus  lateraal & ventraal vh rectum ● Viscerosensibele vezels (voor pijnprikkels) → sluiten zich aan bij de sympatische vezels → via radicales dorsales → ruggenmerg binnen ○ Bereiken CZS via 2 wegen: 1. nn. hypogastrici  → plexus aorticus → nn. splanchinici lumbales → dorsale wortels van nn. spinales Th XI - L II (pijn van fundus & corpus uteri) 2. nn. splanchnici pelvini  → dorsale wortels van S II - S IV (pijn van cervix & vagina, geboortekanaal) 11...


Similar Free PDFs