ZSO 11 Anatomie van hart en bloedvaten PDF

Title ZSO 11 Anatomie van hart en bloedvaten
Author Si DR
Course Anatomie en fysiologie I
Institution UC Leuven-Limburg
Pages 19
File Size 1.3 MB
File Type PDF
Total Downloads 24
Total Views 150

Summary

Download ZSO 11 Anatomie van hart en bloedvaten PDF


Description

ZSO 11 Anatomie van hart en bloedvaten Doelstellingen  Het hart: anatomie

1.

Je kan in grote lijnen de projectie van het hart op de thoraxwand weergeven.

Het hart ligt nabij de ventrale borstwand, direct achter het sternum. Het hart bevindt zich in het mediastinum, de ruimte die de borstholte in twee longholtes verdeelt en die ook de grote vaten, de thymus, de oesophagus en de trachea bevat

2.

Je kent de verschillende lagen waaruit de hartwand is opgebouwd

Endocard: Binnenste dunne laag (1 laag endotheel) en glad, in direct contact met het circulerende bloed Myocard: Onwillekeurig, dwarsgestreept spierweefsel (hartspiercellen); Vormt bijna de gehele wand, dikste laag, verantwoordelijk voor pompwerking. Intercalaire schijven en gap juncties zorgen voor communicatie tussen de cellen(samentrekking als geheel) Epicard (= visceraal pericard): Dunne laag bindweefsel, vormt de buitenbekleding van het hart

3.

Je kan op een eenvoudige tekening van het hart de atria en de ventrikels aanduiden evenals het interventriculaire septum, de atrioventriculaire kleppen en de aorta- en pulmonalisklep;

4.

Je kan de bloedstroom door het hart uitleggen

Rechteratrium (RA): O2-arm bloed komt via de v cava superior en inferior hier terecht. Het RA pompt het O2arm bloed naar het RV (atrio-ventriculaire kleppen) Rechterventrikel (RV): pompt het O2-arme bloed via de truncus pulmonalis (longslagader) (splitsing in re. en li. a. pulmonalis) (pulmonalisklep) naar de longen Linkeratrium (LA): ontvangt O2-rijk bloed van de vv pulmonalis (longaders) en pompt dit in het LV Linkerventrikel (LV): ontvangt O2-rijk bloed van het LA (atrio-ventriculaire kleppen) en pompt het O2-rijke bloed naar de aorta (aortaklep) en zo naar de rest van het lichaam

5.

Je kent de oorsprong en de uitmonding van de grote vaten op het hart. Je kent deze vaten bij hun

Latijnse naam Het hart heeft een eigen bloedvoorziening = de coronaircirculatie  Ramus circumflex (rcx) Vena cava, aorta, de trumpus pulmonaris

6.

Je weet welke kleppen je terugvindt in het hart en de grote vaten. Je kent hun naam, hun bouw en hun

functie Mitralisklep en tricuspidalisklep gaan dicht als de ventrikels samentrekken (= contraheren) zodat er geen bloed terug naar de atria stroomt

Pulmonalisklep en aortaklep (beiden halvemaanvormig) zorgen ervoor dat het bloed niet terug de ventrikels instroomt. Ze gaan open als de ventrikels samentrekken. Chordae tendineae zijn peesdraden die voorkomen dat de kleppen doorbuigen naar boven, het atrium in. Ze liggen tussen de onderkant van de klepbladen en de m. papillares (=spierige uitstulpingen van myocard in de ventrikels)

7.

Je kent de oorsprong van de arteriële bevloeiing van het hart (a. coronaria dextra en sinistra). Je kan in

grote lijnen de arteriële bevloeiing uitleggen aan een patiënt met hartproblemen, die een overbrugging dient te ondergaan, omwille van een stenose (vernauwen) van de ramus circumflexus van het hart. De chirurg overbrugt de vernauwingen met een gezond bloedvat zodat een nieuwe en goede bloedvoorziening van het hart wordt verzekerd. De slagaders links en rechts achter het borstbeen (arteria mammaria), een ader uit het been (vena saphena magna) of een slagader uit de arm (arteria radialis) kunnen hiervoor dienen. De chirurg verbindt die met de grote lichaamsslagader en de kransslagader, voorbij de vernauwing, zodat de hartspier weer voldoende zuurstofrijk bloed krijgt. Soms moet het hart even volledig stilgelegd worden en wordt

de bloedsomloop ondersteund met behulp van de hartlongmachine (perfusie). Soms wordt het maar gedeeltelijk stilgelegd via een toestelletje met zuignapjes dat het werkveld van de chirurg onbeweeglijk maakt. Het principe van een bypassoperatie is wat het woord zegt: er wordt een stukje ader om de vernauwing heen geleid, een sluiproute of overbrugging. Bypassoperaties kunnen overal in het lichaam worden gedaan waar slagaders dreigen dicht te slibben. Aan de kransslagaders heet de ingreep een ‘coronaire bypass’; in de medische wetenschap noemt men de operatie een ‘coronary artery bypass grafting’, afgekort tot CABG. Op de figuren zie je hoe die omleidingen bij het hart bijvoorbeeld kunnen lopen. De vernauwing zelf wordt simpelweg gepasseerd en wordt niet weggehaald.

8.

Wat de veneuze retour van het hart betreft, zorg je ervoor dat je het verloop en de uitmonding van de

grootste vene van het hart, de sinus coronarius, kent. De linker en rechter a. coronarius geven zeer veel zijtakken af, die vertakken tot arteriële capillairen en zo een soort netwerk vormen waaruit de hartcellen worden gevoed. De arteriële capillairen worden stilaan veneus en verzamelen tot de veneuze coronairen. Deze lopen naast de arteriële takken en eindigen allen aan de achterkant van het hart in de sinus coronarius. Deze mondt rechtstreeks uit in het rechter atrium.

Bloedvaten en bloedsomloop: grote en kleine circulatie

9.

Je kent de bloedvaten van de kleine bloedomloop bij naam en je kent hun verloop naar en vanuit het hart Kleine bloedsomloop: Hart-longen-hart Bloed van hart naar longen via long-slagader (let op: in dit geval O2-arm!) en terug via long-ader (let op: in dit geval O2-rijk)  Om zuurstof (O2) op te halen en CO2 af te geven Rechterhelft pompt bloed naar de longen waar gasuitwisseling plaatsvindt: bloed verzamelt zuurstof (O2) uit de luchtzakjes en overtollig kooldioxide (CO2) diffundeert in de luchtzakken voor uitademing. RV  truncus pulmonalis  aa. pulmonales  vv. pulmonales  LA  LV  aorta  rest van het lichaam  vena cava superior en inferior  RA

10.

Je kan een schema maken van de grote bloedsomloop en je kan hierop de hoofdtakken benoemen en in

grote lijnen hun bevloeiingsgebied. Hart  Lichaam  Hart

11.

Je kent de verschillende delen van de aorta. Je weet welke hoofdtakken ontspringen vanuit deze delen

en je kent de lichaamsgebieden welke door die takken bevloeid worden. De aorta wordt anatomisch in drie delen verdeeld:  de aorta ascendens (of stijgende aorta)  de arcus aortae (aortaboog)  de aorta descendens (of dalende aorta)  De aorta ascendens heeft alleen twee aftakkingen naar het hart zelf, de zogenaamde kransslagaders (de linker en de rechter).  De aortaboog heeft drie aftakkingen. Eén gaat naar de rechterarm én naar het hoofd, 1 gaat naar het hoofd en nog een naar de linkerarm.  De aorta descendens voorziet eigenlijk de rest van het lichaam met zuurstofrijk bloed. Dit deel wordt dan nog eens onderverdeeld in een thoracaal deel (in de borstkas, aorta thoracica) en een abdominaal deel (in de buik, aorta abdominalis). De pars descendens aortae heeft veel aftakkingen, voorziet zo alle buikorganen van bloed, en eindigt in een bifurcatie naar de twee benen en het bekken.

12.

Je kent de aders van de grote bloedsomloop en je weet uit welk gebied van het lichaam zij het

zuurstofarme bloed afvoeren. Je kent het klinisch belang van bepaalde van deze vaten. De grote bloedsomloop is het deel van het hart- en vaatstelsel dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar alle delen van het lichaam transporteert en het zuurstofarme bloed terug voert naar het hart. Vanuit de linkerkamer gaat het bloed naar de aorta. Van de aorta komt het in de slagaders. Die voeren het bloed naar de organen en vertakken daar tot haarvaten. In de haarvaten worden zuurstof en voedingstoffen afgegeven en afvalstoffen opgenomen. Vanuit de haarvaten gaat het bloed verder door aders en vervolgens in de onderste holle ader. Die komt ten slotte uit in de rechterboezem van het hart.

13.

Je kent het verschil tussen diepe en het oppervlakkige veneuze systeem. Je weet welke van deze twee

stelsels het belangrijkste is. De diepe aders bevinden zich tussen de spieren en worden samengedrukt bij iedere spierbeweging. Dit wordt de “spierpomp” genoemd. De spierpomp zorgt ervoor dat het bloed door beweging van de spieren terug naar het hart gaat. Dit is mogelijk doordat de kleppen in de aders ervoor zorgen dat het bloed niet terug naar de voeten kan vloeien. Hierdoor ontstaat een éénrichting circulatie De oppervlakkige aders zijn de aders die oppervlakkig van de diepe aders liggen, dus niet tussen de spieren. Deze aders staan echter wel in connectie met de diepe aders via een verbindingsader. Deze verbindingsader wordt de “Vena Saphena Magna cross” of de “Vena Saphena Parva cross” genoemd. Onder deze

verbindingsader lopen respectievelijk de Vena Saphena Magna en de Vena Saphena Parva. Het zijn net deze aders die het vaakst aan de oorzaak van spataderen liggen. De belangrijkste is diepe veneuze systeem Bloedvaten en bloedsomloop: type bloedvaten

14.

Je kent de namen en eigenschappen van de verschillende typen bloedvaten.

 Venen en venulen: Vervoeren bloed onder lage druk terug naar het hart. Ook 3 lagen maar dunner want de tunica media bevat minder spier-en elastisch weefsel (omdat de druk in deze aderen lager is). Na een snijwonde vallen de venen dicht, terwijl de arteriën met hun dikkere wanden open blijven. Als een slagader wordt opengesneden, spuit het bloed er onder hoge druk uit, terwijl het uit een ader langzamer en gelijkmatiger stroomt. De kleinste venen heten venulen. Venen noemen we ook capaciteitsvaten omdat ze rekbaar zijn en dus een groot deel van de bloedvoorraad kunnen bevatten. Op elk bepaald moment bevatten de venen 2/3de van het lichaamsbloed. Hierdoor kan het vaatstelsel (in zeker mate) plotse veranderingen in bloedvolume opvangen zoals bij een bloeding.  Arteriën en arteriolen: Op weg van het hart naar de capillairen passeert bloed door elastische arteriën, musculeuze arteriën en arteriolen. Elastische arteriën zijn grote, buitengewoon veerkrachtig met een diameter van wel 2,5 cm. De wanden bevatten een tunica media met meer elastische vezels dan gladde spiercellen. Daardoor kunnen ze de drukveranderingen opvangen die tijdens de hartcyclus optreden. Tijdens de ventriculaire systole stijgt de bloeddruk snel, doordat extra bloed de grote bloedsomloop in wordt gestuwd. Tijdens de ventriculaire diastole daalt de bloeddruk in de arteriën en krijgen de elastische vezels hun oorspronkelijke afmeting terug. Musculeuze arteriën vervoeren bloed naar skeletspieren en inwendige organen. De tunica media in een musculeuze arterie bevat meer glad spierweefsel en minder elastische vezels. Arteriolen, de tunica media bestaat uit één of twee lagen gladde spiercellen. Dankzij deze spierlagen kunnen musculeuze arteriën en arteriolen de diameter van het lumen wijzigen, waarmee de bloeddruk en de stroomsnelheid van het bloed in de weefsels ook worden gewijzigd. Capillairen *Wand is maar 1 cellaag dik dus enkel tunica interna (endotheel) op een dun membraan (= basale lamina). *Water en andere kleine moleculen zoals O2 en voedingsstoffen, afvalstoffen passeren door de kleine gaatjes in de wand  uitwisseling tussen bloed en weefsel in het capillaire bed.

15.

Je weet wat anastomosen zijn en omschrijving geven.

Anastomosen zijn slagaderen die grote arteriën verbinden die een bepaald gebied verzorgen bv. Arteriële toevoer naar handpalmen, voetzolen, hersenen, gewrichten, (en hartspier in beperkte mate) Als een van de slagaderen verstopt geraakt, bieden de anastomosen een collaterale circulatie. Vooral wanneer de occlusie zich geleidelijk voordoet, waardoor de anastomotische slagaderen kunnen verwijden, kan dat een adequate bloedtoevoer opleveren.

16.

Je kent het begrip ‘collaterale circulatie omschrijven

Het lichaam beschikt over een ingenieus systeem om verstopte aderen te omzeilen. ‘Bij sommige patiënten blijkt na hun dood uit de autopsie dat de coronaire vaten potdicht zitten’, vertelt cardioloog in opleiding en onderzoeker Niels van Royen. ‘Toch hebben zij nooit last gehad van hun hart. Andere vaten hebben de bloedvoorziening rond het orgaan overgenomen.’ Zo’n natuurlijke bypass ontstaat als er door de verstopping van de grote vaten meer bloed gaat stromen door de collaterale vaten, bij de geboorte reeds aangelegde kleine verbindingen tussen twee aderen. Die verhoogde bloedstroom is het signaal voor de collateralen om te gaan groeien. Zo bereikt het bloed alsnog de dichtgeslibde slagader. Een mooie oplossing van het lichaam, maar helaas is de groei niet altijd afdoende.

17.

Je kent de begrippen vasodilatatie en vasoconstrictie en je weet wat autoregulatie betekent.

 Vasoconstrictie: Als deze spieren in de vaatwand worden gestimuleerd, trekken ze samen en wordt de arterie nauwer; dit wordt vasoconstrictie (vaatvernauwing) genoemd.  Vasodilatatie: Door ontspanning wordt de diameter van de arterie groter, net als de centrale holte of het lumen; in dit geval is sprake van vasodilatatie (vaatverwijding).  Autoregulatie: Een zichzelf regulerend (fysiologisch) proces zonder invloed van buiten, bijvoorbeeld de afstemming van de bloedstroom op de energiestofwisseling van een orgaan.

18.

Je kan een omschrijving geven van de pathologie arteriosclerose en de belangrijkste oorzaken Slagaderverkalking, ook wel atherosclerose genoemd, is een langzaam proces in de bloedvaatwand, dat ervoor zorgt dat de slagaders steeds nauwer worden. Uiteindelijk kan aderverkalking leiden tot een hart- of herseninfarct. In de slagaders ontstaan ophopingen van vet- en lichaamscellen in de binnenwant van de slagader. Oorzaken: roken – hoge bloeddruk – suikerziekte – overgewicht – te hoog cholesterolgehalte –

19.1. Teveel LDLcholesterol( low density lipoproteïne)in het bloed. Door bijvoorbeeld een lange 20.jd teveel verzadigde ve3en te eten. Het totaal aan cholesterol moet onder de 180 mg/dl 21.blijven. 22.a. LDL is opzich niet slecht. LDL brengt cholesterol naar de perifere cellen waar het 23.gebruikt wordt bij de samenstelling van het celmembraan en de aanmaak van 24.hormonen.

25.b. HDL: voert cholesterol af naar de lever waarbij cholesterol uit het lichaam verwijderd 26.kan worden. Moet minstens 50 mg/dl zijn. 27.2. De endotheelcellen zijn funconeel ontregeld. De doorgankelijkheid (permeabiliteit)voor 28.lipoproteïnen van het endotheel neemt toe. 29.1. Teveel LDLcholesterol( low density lipoproteïne)in het bloed. Door bijvoorbeeld een lange 30.jd teveel verzadigde ve3en te eten. Het totaal aan cholesterol moet onder de 180 mg/dl

31.blijven. 32.a. LDL is opzich niet slecht. LDL brengt cholesterol naar de perifere cellen waar het 33.gebruikt wordt bij de samenstelling van het celmembraan en de aanmaak van 34.hormonen. 35.b. HDL: voert cholesterol af naar de lever waarbij cholesterol uit het lichaam verwijderd 36.kan worden. Moet minstens 50 mg/dl zijn. 37.2. De endotheelcellen zijn funconeel ontregeld. De doorgankelijkheid (permeabiliteit)voor

38.lipoproteïnen van het endotheel neemt toe. 1. Teveel LDL-cholesterol( low density lipoproteïne)in het bloed. Door bijvoorbeeld een lange tijd teveel verzadigde vetten te eten. Het totaal aan cholesterol moet onder de 180 mg/dl blijven. a. LDL is opzich niet slecht. LDL brengt cholesterol naar de perifere cellen waar het gebruikt wordt bij de samenstelling van het celmembraan en de aanmaak van hormonen. b. HDL: voert cholesterol af naar de lever waarbij cholesterol uit het lichaam verwijderdkan worden. Moet minstens 50 mg/dl zijn. 2. De endotheelcellen zijn functioneel ontregeld. De doorgankelijkheid (permeabiliteit)voor lipoproteïnen van het endotheel neemt toe.

Zelftoets  Het hart anatomie 1. Benoem de aangeduide delen in oefening 13 en 18 blz 505 13) a. V. cava superior b. Auricula van rechteratrium c. Rechterventrikel d. Linkerventrikel e. Aortaboog f. Linker arterie pulmonalis g. Truncus pulmonalis h. Auricula van linkerkamer 18) a. Aorta ascendens b. Uitmonding van de coronaire sinus c. Rechteratrium d. Slip van rechter AV-klep e. Chordae tendineae f. Rechterventrikel g. Pulmonalisklep h. Linker vv. pulmonalis i. Linkeratrium j. Aortaklep k. Slip van linker AVklep l. Linkerventrikel m. Interventriculair septu 2. Welke drie grote venen monden uit in het rechter atrium?  v. cava superior, v. cava inferior, sinus coronarius 3. Vergelijk de bouw van de mitralisklep en de aortaklep. De mitralisklep en tricuspidalisklep gaan dicht als de ventrikels samentrekken (= contraheren) zodat er geen bloed terug naar de atria stroomt De pulmonalisklep en aortaklep (beiden halvemaanvormig) zorgen ervoor dat het bloed niet terug de ventrikels instroomt. Ze gaan open als de ventrikels samentrekken. 4. Omschrijf in het kort volgende termen: a. Sinus coronarius: De sinus coronarius of kroonboezem is een grote ader die het bloed uit de hartspier verzamelt en naar het rechteratrium voert. b. Hartoortje: De hartoren of auriculae atriorum, zijn twee aanhangsels in de boezems van het hart. Ze worden het linker- en het rechterhartoor genoemd.(extra opvangzakje voor bloed, thv atria)  onderdeel van de atrium c. M. papillaris: De musculi papillares zijn inwendige uitstulpingen van de spierwand van de punt (apex) van het hart. Ze zijn door middel van kleine peesjes (de chordae tendineae) verbonden aan de randen van de hartkleppen tussen kamers en boezems. Deze spiertjes spannen zich met de rest van de hartspier aan bij de systole. Hun functie is het voorkomen van het terugslaan van de AV-kleppen. Als de druk in de ventrikel zich opbouwt, zouden de AV-kleppen (de valvula tricuspisvoor de rechterharthelft en de valvula mitralis voor de linkerharthelft) terugslaan in de richting van het atrium en bloed zou dus ook terug kunnen stromen. d. Tricuspidalisklep: Deze klep bevindt zich tussen de rechterboezem en de rechterkamer en voorkomt dat bloed uit de rechterkamer terugloopt naar de rechterboezem. Samen met de mitralisklepvormt het de atrioventriculaire kleppen (AVkleppen) van het hart. e. Semilunaire klep: de kleppen tussen de ventrikels en de grote lichaamsarteries (aorta en pulmonalis klep) worden ook de semilunaire kleppengenoemd. f. Chordae tendineae: De peesdraden of chordae tendineae zijn kleine pezen, die in het hart de atrioventriculaire kleppen met de hartspier verbinden. 5. Antwoord met juist of fout. Motiveer je antwoord:

a. Tussen rechteratrium en rechtervenrikel ligt de mitralisklep. FOUT  ligt in de linkerkant b. De wand van het rechterventrikel is beduidend dunner dan van het linkerventrikel JUIST c. De arteria pulmonalis vervoert zuurstofrijk bloed naar de longen FOUT  is zuurstofarm bloed Bloedvaten en bloedsomloop: grote en kleine circulatie 6. Los onderstaande vragen op (baseer je op de PPT en beperk je tot hoofdzaken): a) Naam van de arterie thv de hand die wordt gebruikt om de pols te voelen  A. radialis b) Naam van de arterie die je thv de voet gebruikt om de hartslag te voelen  A. tibialis posterior c) Naam van de arterie waarop de stethoscoop wordt geplaatst tijdens het meten van de bloeddruk  A. a. brachialis (splitst in a. radialis en a. ulnaris) d) De a. axillaris in je bovenarm verandert op een gegeven moment van naam. Welke?  A.brachialis e) Naam van de vene waar je bloed prikt in de elleboog  V. mediana cubiti f) Naam van de vene gebruikt voor een catheter: i. Op de rug van je hand:  veneuze bogen in handpalm (takken van v. cephalica + v. basilica die bogen vormen) ii. In je nek:  v. jugularis en v. subclavia en interna iii. In je lies:  v. femoralis g) Naam van het deel van de aorta waar de aa. coronaria (kransslagaders) ontspringen? Aorta Pars descendens h) Namen van de 3 arteriën die zich op de aortaboog bevinden i. Truncus brachiocephalica die overgaat in a. subclavia dexter en a. carotis communis dexter ii. A. carotis communis sinistra iii. A. subclavia sinistra i) De regio’s die door de 3 arteriën op de aortaboog van bloed worden voorzien  Hoofd  Hals  Bovenste ledematen (armen) j) Verschil in oorsprong tussen de a. subclavia dextra en de a. subclavia sinistra?  A.subclavia dextra stamt af van de truncus ...


Similar Free PDFs