Aardrijkskunde 3tso onthaal en Public relations PDF

Title Aardrijkskunde 3tso onthaal en Public relations
Course Aarderijkskunde
Institution Examencommissie secundair onderwijs
Pages 18
File Size 718.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 31
Total Views 154

Summary

Aarderijkskunde voor de examencommissie brussel voor het 3de jaar TSO...


Description

3TSO Aardrijkskunde Examencommissie Brussel

2020

Aardrijkskunde 3TSO

1

1. De aarde in het heelal

3

2. De bewegingen van de aarde

7

3. Ontstaan en evolutie van landschappen

11

4. De geologische tijdschaal

15

5. Het West-Europese weer

16

Aardrijkskunde 3TSO

2

1.

De aarde in het heelal

1.1. Het zonnestelsel 1.1.1. De structuur van het zonnestelsel. Alles wat onder invloed staat van de aantrekkingskracht van de zon behoort tot het zonnestelsel. Het zonnestelsel heeft 1 ster; de zon. Om de zon bewegen negen planeten: Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto. (Ezelsbruggetje: Maak Van Acht Meter Japanse Stof Uw Nachthemd.) Vanaf 2006 is Pluto gedegradeerd tot dwergplaneet omdat hij niet voldoet aan de derde voorwaarde. Een planeet moet zich immers in een baan rond een ster bevinden waar het de omgeving van zijn eigen baan heeft schoongeveegd van andere objecten. Pluto is daar jammer genoeg niet groot genoeg voor. Het zonnestelsel heeft ook tientallen maantjes die om de planeten bewegen. Het belangrijkste verschil tussen een planeet en een maan is dat planeten om de zon draaien en manen draaien om een planeet. Dat komt doordat een planeet veel zwaarder is dan een maan. Daardoor heeft een planeet ook meer aantrekkingskracht waardoor het maantje gedwongen wordt om rond de planeet te draaien, net zoals onze maan om de aarde draait. De meeste planeten hebben één of meerdere manen, alleen Mercurius en Venus hebben er geen.

Kortom, ons zonnestelsel bestaat uit: de zon, 8 planeten, 5 dwergplaneten, planetoïden, kometen, interstellaire stof en een enorme hoeveelheid ijs, rotsblokken, …(meteoroïden, meteoren en meteorieten).

Aardrijkskunde 3TSO

3

1.1.2. De positie van de aarde in het zonnestelsel. De Aarde is de derde planeet in ons zonnestelsel gezien vanaf de Zon en is de grootste terrestrische planeet in ons zonnestelsel op vlak van diameter, massa en dichtheid.

1.1.3. De astronomische eenheid. De astronomische eenheid (A.E.) is een afstandsmaat die vooral gebruikt wordt om afstanden binnen het zonnestelsel aan te geven. Afgesproken is dat de gemiddelde afstand Aarde - Zon precies één AE bedraagt. Tegenwoordig is deze afstand heel nauwkeurig bekend en bedraagt 149.597.870,69 kilometer. Meestal wordt dit afgerond op 150 miljoen kilometer. Voor afstanden tot de sterren is de astronomische eenheid niet bruikbaar. Daarvoor gebruiken we een veel grotere afstandsmaat; het lichtjaar.

1.1.4. Afstanden in het zonnestelsel aan de hand van de astronomische eenheid. Afstand tot de zon Mercurius: 50.000.000 km -> 0.3-0.5 A.E. Venus: 108.000.000 km -> 0.71 A.E. De aarde: 150.000.000 km -> 1 A.E. Mars: 228.000.000 km -> 1.7 A.E. Jupiter: 779.000.000 km -> 5.2 A.E. Saturnus: 1.400.000.000 km -> 9.5 A.E. Uranus: 2.900.000.000 km -> 19 A.E. Neptunus: 4.500.000.000 km -> 30 A.E.

-

Aardrijkskunde 3TSO

4

1.2. Het melkwegstelsel 1.2.1. De structuur van het melkwegstelsel Ons melkwegstelsel is een balkspiraalstelsel die bestaat uit; De galactische schijf: waar de meeste sterren van de melkweg zich bevinden. Het bevat oude en jonge sterren en grote hoeveelheden gas en stof. Ze bestaat uit 3 delen: 1. Kern: is het centrum van de galactische schijf, een zwart gat. 2. Centrale verdikking: is de zone rond de kern. De spiraalarmen vertrekken hier. 3. Spiraalarmen: zijn de langgerekte stroken. Hier bevinden zich veel sterren, ook gas en stof. De armen waaieren naar buiten vanuit de centrale verdikking. Er zijn 4 grote en enkele kleine armen. Globulaire clusters: dit zijn groepen sterren die in ellipsvormige banen rond de galactische schijf draaien. Voornamelijk boven en onder het vlak van de galactische schijf. De clusters bevatten weinig stof of gas. De sterren zijn veel ouder dan die in de galactische schijf. Halo: dit is een uitgestrekte, eerder duistere zone die rond de hele melkweg zit. Ze bestaat uit hete gassen en donkere materie.

-

-

-

1.2.2. De positie van de aarde in het Melkwegstelsel De zon ligt in een vertakking van de Perseus-arm. Deze vertakking wordt lokwel de Orion-arm genoemd. De plaats waar de vertakking zich afsplitst ligt vermoedelijk in het sterrenbeeld Zwaan, waar we een donkere stofband kunnen zien. De Perseus-arm zelf loopt door aan de buitenkant van de vertakking, op ongeveer 2600 lichtjaar van de Zon (de Zon ligt op zo’n 25.000 tot 28.000 lichtjaar van het centrum van de melkweg).

1.2.3. Lichtjaar Één lichtjaar is de afstand die het licht in één jaar aflegt. De snelheid van het licht bedraagt maar liefst 300.000 km/sec. In één minuut is dat 60 x 300.000 km = 18.000.000 of 18 miljoen km/min en in één uur 60 x 18 miljoen = 1080 miljoen, of 1,08 miljard km. In één dag legt het licht dus 24 x 1,08 miljard = 25,92 miljard km af. En aangezien er gemiddeld in één jaar 365,25 dagen zitten legt het licht in één jaar 9467,28 miljard km af. Dat is dus bijna 9,5 biljoen kilometer. De afstandsmaat die wordt gebruikt voor de afstanden tussen de sterren is de Parsec. Één Parsec (PC) is gelijk aan 3,26 lichtjaar.

Aardrijkskunde 3TSO

5

1.3. Het heelal 1.3.1. Structuur van het heelal Het heelal bestaat uit 830 sterrenstelsels en heeft de massa van 10.000 keer de Melkweg. Het zichtbare heelal omvat alle delen van de ruimte van waaruit licht ons heeft kunnen bereiken. Omdat de snelheid van het licht oneindig is, is ook het zichtbare heelal oneindig. Alles wat er buiten valt, behoort tot het theoretische heelal. Een supercluster = verzameling van clusters = een verzameling sterrenstelsels. Grote hemellichamen zoals sterren oefenen een enorme zwaartekracht uit op hun omgeving. De verschillende sterren in een sterrenstelsel houden elkaar eigenlijk vast en zorgen ervoor dat de groep niet uit elkaar valt. Kleinere hemellichamen (bv planeten), gas en stof worden ook door de zwaartekracht vastgehouden.

1.3.2. De positie van de Aarde in het heelal

• Het heelal bestaat uit een heel aantal superclusters • De aarde bevindt zich in één van die superclusters. Die supercluster

noemen we de lokale supercluster Binnen die lokale supercluster is er een lokale cluster of groep Één van de sterrenstelsels in die lokale groep is de Melkweg Ons zonnestelsel is een deel van de Melkweg Ons zonnestelsel bestaat uit een groep van 8 planeten die rond de zon draaien, de aarde is er daar 1 van.

• • • •

Aardrijkskunde 3TSO

6

2.

De bewegingen van de aarde

2.1. De aardrotatie 2.1.1. De zin en de duur van de aardrotatie De aardrotatie is de draaiing van de aarde rond haar eigen as. Om te bepalen hoelang 1 draaiing rond de as duurt, wordt er een referentiepunt gekozen. Als de zon het referentiepunt is, duurt 1 draaiing 24 uur. (Als de verre ster het referentiepunt is, 23 uur en 56 minuten.) Hierdoor is er de verwisseling van dag en nacht en een verdeling van de aarde is uurgordels. Oo is door de afkoeling de materie van WEST naar OOST beginnen roteren, door verschil omwentelingssnelheid is de aarde niet afgekoeld tot een perfecte bol.

2.1.2. Dagboog van de zon aan de hemelkoepel op het noordelijk halfrond De aarde beweegt tegenwijzerzin dus van WEST naar OOST. De zon komt op in het OOSTEN, staat ’s middags in het ZUIDEN en gaat onder in het WESTEN.

2.1.3. Het gradennet De gradennetten helpen bij de plaatsbepaling op de aarde. Parallelcirkels of breedtecirkels: de lijnen op de wereldbol die van OOST naar West lopen (evenaar). Meridianen of lengtecirkels: de lijnen op de wereldbol die van NOORD naar ZUID lopen (0-meridiaan).

-

-

2.1.4. De afplatting van de aarde Ook wel planetaire afplatting genoemd is het verschijnsel waardoor de aarde platter is aan de Polen (Noord- en Zuidpool) dan aan de evenaar en dus afwijkt van een perfecte bolvorm. Het binnenste van de aarde is plastisch, dus treedt een vervorming op.

2.1.4. De afbuigingen van winden en zeestromen De omwentelingssnelheid is minder groot naarmate je naar de polen gaat. Het heeft effect op wind en water, dus worden de wind en waterstromingen afgebogen (= Coriolis effect). De ombuiging is in tegenovergestelde (tegen klok) richting in het zuidelijke halfrond.

Aardrijkskunde 3TSO

7

2.1.5. De afwisseling van nacht en dag De zon kan maar 1 helft van onze planeet belichten op hetzelfde moment. Doordat de aarde rond haar as draait schuift het belichte deel voortdurend op en is er afwisseling van donkere en lichtere periodes.

2.1.6. Winter- en zomertijd Zomertijd is de tijd die gedurende de zomermaanden wordt aangehouden door de klok een uur vooruit te zetten tegenover de wintertijd. Door de klok te verzetten lijkt de zon later op te komen en onder te gaan. De zomertijd in de Europese Unie is van de laatste zondag van maart tot de laatste zondag van oktober. Invoeren van de zomertijd heeft een paar nevengevolgen: Ochtendfiles; langer in het donker rijden Avondfiles; meer rijden in verzengende ozon-hitte Biologische klokken raken ontregelt

-

2.1.7. Tijdsverschillen op aarde Plaatsen op eenzelfde meridiaan hebben op hetzelfde ogenblik middag. 3° is een tijdsverschil van 12 minuten (4 minuten per graad). De aarde wordt verdeeld in 24 tijdzones van 15° De tijd in de eerste tijdzone: GMT (Greenwich Mean Time) = exact het midden van de 0-meridiaan WET (West-Europese Tijd) UT (Universele Tijd)

-

Om politieke en economische redenen valt de begrenzing van de tijdzones niet altijd netjes samen met de meridiaan, maar met de staatkundige grenzen.

Aardrijkskunde 3TSO

8

2.2. De aardrevolutie 2.2.1. De zin en duur van de aardrevolutie De aardrevolutie is de beweging van de aarde rond de zon. De aarde draait tegenwijzerzin om de zon en duurt 365 dagen, 5h 48 min 46s. De gevolgen hiervan zijn: Schrikkeljaar: een kalenderjaar is 365 dagen en dus 5h 48 min 46s minder dan de aardrevolutie. Dit verschil is om de 4 jaar goed te maken met één extra dag. Seizoenen: seizoenen ontstaan doordat de aardas niet loodrecht op het elipticavlak staat. Dit is het vlak dat planeten rond de zon draaien.

-

-

2.2.2. De veranderlijke afstand aarde - zon De baan van de aarde rond de zon is ellipsvormig. Dit maakt dat de afstand tussen de aarde en de zon niet altijd even groot is. In januari staat de aarde het dichtste bij de zon (=perihelium), begin juli staat de aarde het verst van de zon (=aphelium).

2.2.3. De verschillen in dag- en nachtlengten voor het noordelijk halfrond In de winterperiode zijn dag en nacht op de evenaar even lang. Hoe meer naar het NOORDEN, hoe korten de dagen. Hoe meer naar het ZUIDEN, hoe langer de dagen. In de zomerperiode is dit andersom.

2.2.4. De dagboog van de zon bij het begin van de seizoenen De lengte van de dagboog hangt af van de declinatie van het hemellichaam en van de plaats op de aarde. (De dagboog van de zon) is zomers als de declinatie van de zon positief is. Als de zon het hoogste punt van de dagboog bereikt staat hij in het ZUIDEN en is het middag. De culminatiehoogte (CH) verschilt per datum en plaats.

Declinatie: een term die wordt gebruikt om de positie van een hemelobject ten opzichte van de hemelevenaar aan te duiden. Culmineren: het bereiken van het hoogste punt in de dagboog.

Aardrijkskunde 3TSO

9

2.2.5. De seizoenen De seizoenen zijn het directe gevolg van de schuine aardas. De schuine aardas heeft een grote invloed op de temperaturen en zorgt voor de verschillende temperaturen en seizoenen. Doordat de aardas niet loodrecht staat, ligt de dagboog lager in de winter dan in de zomer. Één helft van het jaar is het Noordelijk halfrond naar de zon gericht en de andere helft van het jaar, het Zuidelijk halfrond. Op de extra beschenen kant is het lente of zomer en op de minder beschenen kant is het herfst of winter. In de winter komt de zon niet zo hoog waardoor we in die periode dus minder warmte van de zon voelen. De lengte van de dagen en nachten veranderen doordat de zon elke dag loodrecht op een andere plaats valt.

2.2.6. Schrikkeljaar Zie 2.2.1.

2.2.7. Evenaar, keerkringen en poolcirkels De evenaar is een breedtecirkel op het aardoppervlak in de vorm van een grootcirkel midden tussen de polen. De evenaar verdeelt de aarde in een noordelijke en zuidelijk halfrond. De keerkringen zijn bijzondere parallellen die de maximale afstand van de evenaar weergeven waar de zon in de middag in zenit staat; loodrecht boven de waarnemer. De kreeftskeerkring bevindt zich op ongeveer 23°26’ noorderbreedte en de Steenbokskeerkring op ongeveer 23°26’ zuiderbreedte. De poolcirkels zijn bijzondere parallellen op ongeveer 66°34’ of 66,56° NB en ZB. Binnen de poolcirkels komt de zon minimaal één dag per jaar niet op en gaat de zon minimaal één dag per jaar niet onder.

Aardrijkskunde 3TSO

10

3.

Ontstaan en evolutie van landschappen

3.1. Platentektoniek 3.1.1. De tektonische platen Een tektonische plaat of schol is een stuk van de aardkorst (lithosfeer). De oppervlakte van de aarde bestaat uit 7 grote tektonische platen.

3.1.2. De beweging van de platen 1. Als gevolg van de zwaartekracht Door de continue verhitting ontstaat er hoogte in de mid-oceanische rug. De hoogte vaan de rug zorgt voor een grote helling, en door zijn eigen gewicht glijdt deze naar beneden. De zwaartekracht zorgt als het ware voor een duwkracht. 2. Als gevolg van de rugduwkracht Het gestolde mantelmateriaal vormt een groot gewicht op de jonge lagen oceaanbodemmateriaal. Het gewicht duwt de platen onder zich langzaam weg. 3. Als gevolg van de subductietrekkracht Waar de ene plaat onder de andere gaat trekt het zwaarste stuk de hele plaat met zich mee.

3.1.3. De soorten plaatbewegingen

- Divergente plaatbeweging: hierbij bewegen twee aardplaten uit

elkaar. Hierdoor ontstaat er een gat in de aardkorst, waardoor nieuw magma omhoog komt. Wanneer dit af koelt en stolt, wordt er nieuwe aardkorst gevormd. Convergente plaatbeweging: hier schuiven twee aardplaten naar elkaar toe en botsen op elkaar. Als ze allebei continentale aardplaten zijn, duwen ze elkaar omhoog en ontstaat er een zogenaamd plooiingsgebergte. Wanneer er minimaal 1 een oceanische aardplaat is, schuift de zwaarste (altijd de (oudste) oceanische plaat) onder de lichtere. Dit proces noemen we subductie. Hierdoor ontstaat er een spleet in de aardkorst, die de aardmantel

-

Aardrijkskunde 3TSO

11

inloopt. Omdat deze spleet in de oceaan ligt, wordt dit een diepzeetrog genoemd. Transforme plaatbeweging: aardplaten kunnen transport of transfergent van elkaar bewegen. Dit betekent dat de aardplaten alleen maar langs elkaar schuren.

-

3.2. De gevolgen van platentektoniek 3.2.1. Schildvulkanen en stratovulkanen

- schildvulkanen: hotspot vulkanen zijn vulkanen die niet aan de randen

van de aardplaten ontstaan, maar midden op de aardplaat. Onder de aardplaat is het magma zo warm en sterk dat het zich een weg heeft gebaand door de aardkorst. Dit type magma is vaak mafisch van aard en erg vloeibaar. Hierdoor vloeit het lava ver weg van de bron en ontstaat er een flauwe helling. Daarom wordt dit type vulkaar een schildvulkaan genoemd. De eilanden van Hawaii zijn bekende voorbeelden van dit type vulkanen. Stratovulkanen: waar de aardplaten convergent met elkaar bewegen, ontstaat er zogenaamde stratovulkanen. Deze vulkanen kenmerken zich doordat ze hoog zijn en steile hellingen hebben die zijn opgebouwd uit aslagen van verschillende uitbarstingen. De magma in deze vulkanen is vaak er felsisch en hierdoor heeft dit type vulkaan erg explosieve uitbarstingen. Naast de lava en as die kilometers hoog de lucht in worden geblazen, kunnen er bij deze vulkaan bij een uitbarsting ook pyroclastische stromen optreden. Dit zijn zeer snel ( soms 180 m/s) bewegende gaswolken die van de helling van de vulkaan afkomen en alles verstikken wat in de wolk terechtkomt. Dit type vulkaan is meest voorkomend op de aarde, met als bekend voorbeeld de Vesuvius.

-

Aardrijkskunde 3TSO

12

3.2.2. Vulkanisch actieve gebieden

3.2.3. Epicentrum en hypocentrum Een hypocentrum, ook wel haard genoemd, vormt zich ondergronds vanwege de ligging tussen 2 of meer tektonische platen. Platentektoniek (verschuiving van de tektonische platen) zorgt voor de grote spanningen in de aardkorst. Deze kunnen zich ontladen in een aardbeving. De diepte van een hypocentrum kan oplopen tot ongeveer 700 kilometer. Het hypocentrum is het ondergrondse gebied waar een aardbeving ontstaat. Het epicentrum is de plaats aan het aardoppervlak loodrecht boven het hypocentrum. Het is de locatie waar een aardbeving het beste voelbaar is, omdat deze locatie het dichtst bij het hypocentrum ligt. De termen stammen uit het Grieks; Hypo- is Grieks voor ‘onder’ en epi- is Grieks voor ‘op’.

3.2.4. Aardbevingsgebieden

Aardrijkskunde 3TSO

13

3.2.5. De gevolgen van een aardbeving 1. Tsunamis 2. Lawines

3.2.6. De spreiding van aardbevingen en vulkanisme aan de hand van plaatbewegingen

- Aardbevingen: treedt pas op als de platen tegen elkaar botsen met

een snelheid van ongeveer 2 cm/jaar. Bij hogere snelheden worden er breuklijnen zichtbaar in het landschap. Vulkanisme: stratovulkanen vooral op het vaste land. Ontstaan als 1 van de 2 platen duikt onder de andere (aardbevingen).

-

3.2.7. Reliefvorming als gevolg van platentektoniek Ruggen/ritsen: langgerekt, hoger gelegen structuur op de bodem van de oceaan. Ontstaan: tektonische platen bewegen van elkaar af (in de oceaan). Diepzeetrog: zeer diepe smalle kloof in de oceaan, gevormd tijden subductie. Continentale platformen: gedeelte van een continent dat onder water staat. Kunstgebergten: gebergte, evenwijdig aan de kust. Ontstaan: botsing van de aardplaten (aan de kust). Continentale gebergten: gebergte, evenwijdig aan een continentlijn. Ontstaan: botsing van de aardplaten (op land).

3.3. De Grand Canyon langs de Colorado rivier 3.3.1. Verwerving, erosie en afzetting langs de Grand Canyon Verwerving: is het geheel van de verandering die een gesteente ondergaat door invloed van temperatuur, neerslag, mensen en dieren. Erosie: is het afslijten van rotsen. Verweerd gesteente wordt door de werking van water, wind, ijs, of massabeweging over het aardoppervlak verplaatst. Dit is de afzetting en ophoping van sendiment. Afzetting/sendiment: sendiment is het eindproduct van verwerving of erosie. Als de beweging vertraagt, worden de met de stroming meegevoerde deeltjes afgezet, waarbij de zwaardere het eerst bezinken.

3.3.2. De fasen in het ontstaan van de Grand Canyon Door de insnijdende werking (verticale erosie) van de Colorado rivier ontstonden kloofdalen of canyon. Het resultaat was de Grand Canyon. De Grand Canyon is echter niet alleen diep, maar ook breed. De verbreding wordt veroorzaakt door hellingerosie. De vallei bovenaan is het breedste en wordt smaller naar beneden toe. Dat komt omdat de bovenste delen van de

Aardrijkskunde 3TSO

14

vallei het oudste zijn en dus al langer onderhevig zijn aan hellingerosie en erosie door wind en regen. Typisch voor de Grand Canyon zijn de trapvormige hellingen. Dit komt doordat de verschillende gesteentelagen niet allemaal even gevoelig zijn voor verwering en erosie. Dit fenomeen heet differentiele erosie.

4.

De geologische tijdschaal

4.1. De begrippen beschrijven

-

Eons: zeer lange periodes van wel 100...


Similar Free PDFs