Antieke retoriek PDF

Title Antieke retoriek
Author Rani De Vos
Course Antieke retoriek
Institution Universiteit Gent
Pages 30
File Size 658.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 2
Total Views 230

Summary

Samenvatting handboek + lesnotities ...


Description

Antieke retoriek 1. Algemene inleiding 1.1 Definitie Retoriek = - (vooral in negatieve zin) vormwelsprekendheid, het tentoonspreiden van kunstige vormen zonder veel inhoud, lege woordenpraal, bombast (Van Dale) - redekunst, de leer der welsprekendheid (Van Dale) - de theorie van en opleiding tot het verzorgd (ars bene dicendi) en overtuigend spreken (ars persuadendi) (Van Gorp) - het vermogen om te overreden door middel van woorden (Quintilianus) - het vermogen te zien wat in elke situatie overtuigend is (Aristoteles) → De antieken zagen de retoriek niet enkel als een kunst, maar ook als een leer, wetenschap. De moderne definitie van retoriek legt vooral nadruk op het overtuigende aspect.

1.2 Vorm en inhoud 1.2.1 Vorm Een stijlfiguur is een opzettelijke afwijking van het gewone taalgebruik met het doel de overtuigingskracht van de tekst te vergroten. Stijlfiguren kunnen worden ingedeeld in tropen of schema's/figuren. 1) Tropen Bij een troop wordt een gedachte of een begrip indirect tot uiting gebracht. Het oorspronkelijke beeld (onderwerp) wordt vergeleken met iets anders of soms helemaal vervangen. Het is een vorm van beeldspraak. - Vergelijking (met 'als'): twee zaken worden met elkaar vergeleken op grond van iets wat ze gemeenschappelijk hebben. Het woord 'als' kondigt de vergelijking aan (vb. ‘Groen als gras.’) - Metafoor in engere zin: bij een metafoor in engere zin wordt het oorspronkelijke beeld niet meer genoemd, alleen maar datgene waarmee het vergeleken wordt (vb. ‘Deze schilder is de nieuwe Picasso.’) - Metonymia: bij een metonymia vindt ook een vervanging plaats, maar op grond van een ander soort relatie. Er zijn vier soorten metonymia's: - Pars pro toto: een deel van het geheel wordt genoemd (vb. ‘Het personeel bestaat uit 76 koppen.’ Koppen staat hier voor personen.) - Totum pro parte: in plaats van een onderdeel wordt het geheel genoemd (vb. ‘Nederland heeft met 4-0 verloren.’ In plaats van 'Het Nederlands elftal' wordt 'Nederland' hier genoemd.) - In plaats van het voorwerp wordt het materiaal genoemd (vb. ‘Roy Makaaij joeg het leer met een indrukwekkend schot in de linkerbovenhoek.’ Het 'leer' wordt gebruikt i.p.v. 'voetbal'.) - In plaats van het product wordt de naam van de maker genoemd (vb. ‘Daar hangt een echte Van Gogh.’ 'Van Gogh' wordt gebruikt in plaats van 'het schilderij van Van Gogh'.) - Personificatie: bij personificatie wordt iets levenloos als mens of dier voorgesteld (vb. ‘Het zonnetje lacht vriendelijk naar ons.’)

- Allegorie: bij een allegorie wordt de metafoor in een langere tekstpassage (dit kan ook de hele tekst zijn) volgehouden (vb. ‘Wetenschap is vaderschap. Een onderzoek begint in de wieg. Wil je het grootbrengen zul je het moeten opvoeden, totdat het groot genoeg is de wijde wereld in te gaan.’) - Ironie: wanneer ironie wordt gebruikt bedoelt de spreker het tegenovergestelde van wat hij letterlijk zegt. Er moet opgemerkt worden dat de letterlijke betekenis niet bedoeld kan zijn. Ironie wordt soms geaccentueerd door een uitroepteken of een 'lachebekje' (vb. ‘Ben je van een 5,4 naar een 4,7 gegaan op je rapport? Wat een vooruitgang!’) - Dubbelzinnigheid: dubbelzinnigheid pas je toe door opzettelijk woorden te gebruiken die op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd in een tekst (vb. ‘Marie José is die nacht goed bevallen.’) - Concretisering: concretisering kun je toepassen door een citaat, een voorbeeld of een anekdote. In alle drie gevallen wordt een algemeen idee concreter voorgesteld en dichterbij het publiek gebracht. 2) Schema’s/figuren Bij een schema zit het afwijkende niet in de inhoud van de tekst, maar meer aan de oppervlakte. - Parallellisme: bij parallellisme begint een aantal zinnen op dezelfde manier en heeft het dezelfde structuur (vb. ‘Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren.’) - Ellips: bij de ellips wordt een woord weggelaten zodat er vervolgens een onvolledige zin ontstaat. Wel kunnen de weggelaten delen gemakkelijk worden gehaald uit de context (vb. ‘Oost west, thuis best.’) - Enumeratie (opsomming): een opsomming kan een volledige indruk maken, of een indruk van grote hoeveelheid (vb. ‘Als laatsten gingen Noach, zijn vrouw, hun drie zonen en hun vrouwen de ark binnen.’) - Herhaling (repetitio): je herhaalt hetzelfde woord (dezelfde woorden) om er aandacht op te vestigen (vb. ‘Laat me de schaduw worden van jouw schadus, de schaduw van je hand, de schaduw van je hond, maar verlaat me niet.’) - Anafoor: een herhaling van woorden of woordgroepen aan het begin van opeenvolgende verzen, zinnen of zindsdelen (vb. ‘Niemand die het weet, niemand die wat doet, niemand die het wat kan schelen...’) - Epifoor: herhaling van woorden of woordgroepen aan het einde van opeenvolgende verzen, zinnen of zinsdelen (vb. ‘Over de randen van mijn handen|tasten mijn handen|naar mijn andere handen|onophoudelijk’) - Drieslag: een drieslag is een opsomming van drie elementen. Dit liefst met een sterke uitsmijter als laatste (vb. ‘Ik kwam, ik zag, ik overwon.’) - Chiasme: kruisstelling (vb. ‘Het leven is kort | Lang echter de eeuwigheid’) - Oxymoron: speciaal geval van een paradox, twee woorden die elkaar in hun letterlijke betekenis tegenspreken, worden toch gecombineerd tot één begrip (vb. ‘oud nieuws’, ‘oorverdovende stilte’, ‘een levend lijk’) - Retorische vraag: een retorische vraag is een vraag waar geen antwoord op verwacht wordt. Het antwoord wordt namelijk al in de vraag voorgelegd. De retorische vraag is enkel om de aandacht te trekken van de lezer (vb. ‘Hoe dom kun je zijn?’) - Zelfcorrectie: de spreker zegt bij zelfcorrectie opzettelijk iets anders dan bedoeld, om zichzelf daarna te corrigeren en daarmee de nadruk te leggen op wat hij het laatst noemt (vb. ‘Dat was een heel domme fout... ik bedoel: zo iets zou je niet moeten doen.’)

- Tegenstelling (antithese): tegengestelde zaken worden naast elkaar gezet, met als doel dat de eigenschappen van de één beter naar voren komen (vb. ‘Medicijnen en vrouwen waren zijn grootste antipathieën, en hij was gewoon te beweren, dat hij zonder de laatste wel leven en zonder de eerste wel sterven kon.’) - Paradox: een schijnbare tegenstelling. Het lijkt een tegenstelling, maar als je even doordenkt, is dat het niet. Een echt doordenkertje dus (vb. ‘Wie weldoorvoed is, voelt het meest de honger.’) - Inclusief 'we': door het gebruik van de we-vorm, probeert de spreker de afstand tussen zichzelf en de luisteraars te verkleinen. Het wekt namelijk de suggestie dat beiden tot een groep horen (vb. ‘We vinden het tegenwoordig de gewoonste zaak van de wereld om drie keer per jaar op vakantie te gaan. Wat we daarbij vergeten is dat we een aanslag plegen op de wereldvoorraad fossiele brandstoffen.’) - Hyperbool: overdrijven om iets mooier of krachtiger te maken. Hyperbolen worden zo vaak gebruikt dat we het vaak doen zonder dat we het nog doorhebben (vb. ‘Ik heb echt eeuwen gewacht op mijn afspraak bij de huisarts.’) - Eufemisme: een woord, zinsdeel of hele zin dat hard klinkt vervangen door een verzachtend of verhullend woord (vb. ‘In de Albert Heijn zijn wat prijscorrecties gedaan.’ (Wanneer het gaat om prijsverhoging)) - Understatement: het understatement lijkt erg op eufemisme: de spreker drukt zich namelijk zwakker uit dan hij bedoelt (vb. ‘Dat lijkt me niet zo eenvoudig’ (i.p.v. Dat is heel moeilijk)) - Litotes: vorm van understatement, je zegt het negatieve van het tegenovergestelde (vb. ‘Dat ziet er niet goed uit.’) - Prolepsis: vooropplaatsing, je plaatst het deel dat je wil beklemtonen voorop en duidt het dan later weer met een verwijswoord aan (vb. ‘Soep, daar lust ik wel pap van.’) - Praeteritio: wanneer de spreker beweert dat hij ergens geen aandacht op wil vestigen, maar door het zeggen daarvan legt hij er juist extra aandacht op (vb. ‘Over zijn strafblad wil ik het nu niet hebben, maar...’) 1.2.2 Inhoud - Materiaal van de retoriek (zie Quintilianus Inst. 2.21) - Classificatie van het retorische materiaal volgens Aristoteles: politiek, juridisch en ceremonieel

1.3 Ontstaan van de retoriek als ars/technê - Eerst praxis (beoefening), nadien prescriptie (regels en richtlijnen) - 5de eeuw v.Chr. o.i.v. de democratie - Hellenisme - Griekse en Romeinse bijdragen

1.4 Sitz im Leben (‘positie in het leven’) - ‘Performance culture’ - Fysiognomie: ‘gelaatkunde’, gaat er van uit dat iemands uiterlijk veel kan zeggen over zijn karakter en persoonlijkheid - Paideia: door onderwijs en studie verkregen vorming en algemene ontwikkeling, en kennis der wetenschappen; culturele ontwikkeling. (Onderscheid tussen de Grieken en niet-Grieken)

2. Pre-rhetorische welsprekendheid: een analyse van Homerus, Ilias IX Homerus was een Griekse dichter en zanger die leefde ca. 800-750 v.Chr. Hij vervaardigde epische gedichten, waarin hij een groot aantal overgeleverde heldensagen, godenverhalen en mythische vertellingen uit zijn cultuur verwerkte. Twee epische gedichten, de Ilias en de Odyssee, de oudst bekende en bewaard gebleven literaire werken van de Griekse letterkunde, worden aan hem toegeschreven. De Ilias beschrijft 51 dagen uit het 10e jaar van die oorlog. De voorgeschiedenis van die episode komt slechts terloops aan de orde: de schaking van Helena, de dochter van Leda en Zeus, gehuwd met koning Menelaüs van Sparta door Paris, de zoon van koning Priamus van Troje, de veldtocht om Helena te bevrijden onder leiding van Agamemnon en gebeurtenissen tijdens de eerste zes jaar van het beleg. Het eigenlijke thema van de Ilias is de wrok van Achilles jegens de Griekse leider Agamemnon: ruzie om een buitgemaakte slavin. Achilles onttrekt zich hierom aan de strijd; militaire rampspoed voor de Grieken is daarvan het gevolg. De dood van Achilles' wapenmakker Patroclus doet Achilles weer aan de strijd deelnemen om zich te wreken op de Trojaanse held Hector. De uitvaart van Hector is de laatste episode van de Ilias. (Het sneuvelen van Achilles, die getroffen zou worden in zijn spreekwoordelijk geworden achillespees en de inname van Troje middels de klassieke krijgslist van het Paard van Troje, komen er niet in voor.) De Grieken zelf vatten het thema van de Ilias samen met 3 woorden: eris ‘twist’ (tussen Achilles en Agamemnon), menis ‘wrok’ (van Achilles tegen Agamemnon en de Grieken) en tisis ‘wraak’ (door Achilles gekoeld op Hektor die Patroclus gedood had). Indien men de Homerische welsprekendheid wil begrijpen, moet men erst aandacht besteden aan de moraal die uit de Homerische teksten spreekt: een heroïsche moraal van de eer en van de eerzucht. Wrok om de geschonden eer is het aanvangswoord van de Ilias omdat het de drijfveer is van de centrale figuur Achilles, de motor van de hele handeling van het epos en de uiteindelijke reden van de strafexpeditie tegen Troje. Belangrijk voor de homerische welsprekendheid is dat ook intern, in de epen van Homerus zelf, helden uit vroegere tijden als voorbeelden ter stichting worden voorgehouden door en aan de eigen personages. De redenering is steeds dezelfde, met name dat de exempla het agonistische instict, de competitieve reflex, het verlangen om te rivaliseren en te imiteren zullen aanwakkeren. Mimesis, imitatio, is een centraag gegeven in de hele klassieke cultuur en niet enkel op intertekstueel, literair niveau, maar ook op het gebied van de levensinrichting en van de moraal. De meest geschikte passage om de werking van de Homerische welsprekendheid te bestuderen, en tevens het boek dat door de latere theoretici vaak werd aangegrepen als bewijs dat Homerus reeds de wetten en regels van hun kunst kende en toepaste, is zang IX, die gaat over het gezantschap van de Grieken naar Achilles.

3. Scepsis en taalreflectie: de Sofisten en het ontstaan van de rhetoriek De sofistiek was een filosofische stroming uit de Griekse oudheid. Een sofist is een vertegenwoordiger van de beweging der sofisten, leraren in de filosofie en retorica. Aan de sofisten komt de eer toe om als eersten de wetten van het denken te hebben gesystematiseerd (logica). Zij waren ook de voorlopers van de socratische dialectiek en van aristotelische logica. Latere sofisten waren meer op materieel succes uit en benadrukten het belang van retoriek als de kunst van de overtuiging in de politiek, in de rechtszaal of in andere discussies. Het opduiken en het succes van de sofisten als een intelectuele beweging in de Griekse wereld van de vijfde eeuw v.Chr. is een complex gegeven dat zijn oorsprong vindt in sterk uiteenlopende ontwikkelingen. Hun epistemologisch en cultureel relativisme, dat kan getypeerd worden als een humanistisch relativisme, is ontstaan uit een vijftal cuciale sociale en intellectuele ontwikkelingen: 1) Secularisering van het wereldbeeld De natuurfilosofen zochten naar het beginsel, naar het principe van de wereldorde en kwamen tot verklaringen waarin de oude Olympische goden in feite geen rol meer speelden: de onttovering van de wereld, de ‘Griekse Verlichting’. 2) Epistemologisch relativisme Volgens het epistemologisch relativisme is kennis betrekkelijk. De werkelijkheid die zich aan de waarnemer toont, wordt door de waarnemer ingevuld. Op die manier bezien is de werkelijkheid afhankelijk van subject, tijd en plaats. Als filosofisch hanteerbaar begrip is de term relativisme geïntroduceerd door de sofisten, die van mening zijn dat waarheid relatief is, en dus niet objectief te kennen is. Een van de belangrijkste Griekse sofisten was Protagoras. Van hem komt de beroemde relativistische uitspraak: ‘De mens is de maat van alle dingen’. 3) Cultureel relativisme Het cultureel relativisme, dat er op wijst dat denkwijzen en normen afhangen van de cultuur waar iemand in opgroeit, was ontstaan door het verbreden van de horizonten via reizen, handel, oorlog en koloniën. De sofisten hebben zelf als rondtrekkende leraren een belangrijke bijdrage geleverd tot een bredere kijk op de diversiteit van de menselijke samenlevingsvormen en de verschillende waarden- en normensystemen, maar cultureel relativisme treft men ook reeds voor de sofisten. 4) Groeiend zelfvertrouwen De Griekse wereld van de vijfde eeuw v.Chr. wordt gekenmerkt door een optimistisch geloof in het eigen kunnen. Door de succesvolle oorlogen tegen het Perzische wereldrijk, door de technologische verwezelijkingen groeit bij de Griekse mens het geloof in het eigen kunnen en het vermogen om door het menselijke verstand de meest onoverkomelijk geachte problemen te boven te komen. 5) Ontstaan van de democratie Het ontstaan van de democratie is de meest decisieve factor voor het succes van de sofisten als leraars in de rhetoriek, en volgens sommige voor het ontstaan van de rhetoriek zelf. De Atheense staatsinrichting was direct relevant voor de welsprekendheid. De ontwikkeling van de Atheense democratie creëerde in de stad de grootste vraag naar een onderricht in de kunst van de overreding. Een forensische welsprekendheid was noodzakelijk omwille van de instelling van volksrechtbanken. Er was geen openbaar ministerie en geen openbare aanklager, dus moest elke burger in staat zijn zelf te fungeren als aanklager. Ook voor zijn verdediging diende elke burger persoonlijk in te staan.

Ook op politiek vlak was het gesproken woord allesoverheersend in het klassieke Athene. Wetten en besluiten werden uiteindelijk wel op schrift gesteld, maar het hele proces van beraadslaging en besluitvorming gebeurde mondeling en in grote vergaderingen van hondereden participanten. Zelfs pronkredes werden door het politieke systeem bevorderd: zo werd van staatswege jaarlijks een grafrede voor de gevallenen ingericht. → Zo kan men de 3 grote rhetorische ‘genres’ koppelen aan de Atheense staatsinrichting: - de politieke redevoering: genus deliberativum - de juridische redevoering: genus iudiciale - de gelegenheidsrede: genus demonstrativum

Corax en Tisias Corax van Syracuse (5e eeuw v.Chr.) was samen met zijn leerling Tisias een van de grondleggers van de oude Griekse retoriek. In 467 v.Chr. werden in Syracuse en andere steden van Sicilië democratische regimes geïnstaleerd, waarna enkele problemen i.v.m. het eigendomsrecht opdoken. Bij gebrek aan kadaster bleken deze processen voor heel wat problemen te zorgen en Corax en Tisias zouden volgens de traditie op de vraag naar richtlijnen voor het succesvol voeren van een proces ingespeeld hebben door het opstellen van het eerste rhetorica-handboek, de eerste technê of ars. Aristoteles heeft volgens Cicero een synthese van de oudere rhetorische handboeke opgesteld. Het handboek werd niet bewaard en de Aristoteliaanse samenvatting van de handboeken is verloren gegaan, waardoor de precieze inhoud ervan grotendeels onbekend is gebleven. Corax zou een driedelig schema (driedelige dispositio) hebben opgesteld om speeches te structureren: de prooimion (inleiding), de agôn (het midden) en de epilogos (het slot). De agôn bestond uit een narratief gedeelte waarin het probleem uit de doeken gedaan werd. Corax en Tisias stonden ook bekend voor het uitdenken van waarschijnlijkheidsredeneringen en omgekeerde waarschijnlijkheidsredeneringen en de relativiteit van ‘waarheid’. Anekdote 1 Zwak maar moedig man geeft een pak slaag aan een sterke maar laffe man en neemt hem zijn mantel af. Wanneer de zaak voor het gerecht komt, mag geen van beide partijen de waarheid zeggen: de laffe moet beweren dat hij het pak slaag gekregen heeft van de moedige, maar dat deze niet alleen was, terwijl de moedige moet trachten te bewijzen dat elk van hen alleen was. Ook moet de moedige een beroed doen op het beruchte ‘hoe zou een zwak man als ik een kerel als hem te lijf zijn gegaan?’. De zwakke man moet dus argumenteren dat het onwaarschijnlijk is dat hij een sterkere te lijf had willen gaan (puur omwille van zijn fysiek) en de sterke man moet argumenteren dat het onwaarschijnlijk is dat hij schuldig is, juist omdat iedereen meteen aan hem zou denken en hem meteen schuldig zou achten (zijn fysiek doet hem een sociaal-juridische bedenking maken waardoor hij zijn natuurlijke superioriteit nooit zou uitbuiten). Anekdote 2 Na de lessen rhetorica weigere Tisias te betalen aan zijn leraar Corax, en argumenteerde hij dat Corax zelfs via een rechtszaak onogelijk betalinng zou kunnen afdwingen omdat Tisias ofwel in staat zou blijken de rechtbank te overtuigen van zijn gelijk (en dan zou hij niet hoeven te betalen op basis van de voor hem gunstige uitspraak), ofwel zou Tisias niet in staat blijken de rechtbank te overtuigen van zijn gelijk en dan zou hij niet hoeven te betalen omdat de lessen van Corax niet effectief bleken te zijn, en dus geen cent waard waren.

Gorgias van Leontini Gorgias van Leontini was een Grieks redenaar, sofist en wijsgeer. Hij kwam in 427 v.Chr. naar Athene als gezant om de Atheners te overtuigen om militaire hulp te bieden aan zijn geboortestad die door het naburige Syracuse was aangevallen. Hij hanteerde in zijn speeches een vernieuwende stijl die sterk stuende op antithesen, parallellismen en homoioteleuta. Deze ‘georneerde’ stijl werd zo sterk met hem geassocieerd dat men van gorgianismen ging spreken. Ook op het gebied van woordkeuze streefde Gorgias poëtische effecten na, wat hem een van de eerste beoefenaar van (kunst)proza maakte. Hij werd voor enkele decennia de meest bekende en meest gerespecteerde rhetorica-leraar van Athene en bij uitbreiding van heel Griekenland. Ook kreeg hij heel wat prestigieuze officiële opdrachten zoals het uitspreken van officiële feestredes in Delphi en Olympia en het houden van de jaarlijkse staatsgrafrede voor de gesneuvelden van de stad Athene. Gorgias hechtte geen belang aan het bestaan van een objectieve waarheid. Het enige wat volgens hem bestond waren meningen en opvattingen. Het ging hem bij retorica dus niet om de waarheid te verkondigen, maar om mensen te overtuigen van je eigen idee of opvatting. Deze opvatting treffen we aan in een filosofisch geschrift met de paradoxale titel ‘Over de Natuur of over het Niet-Zijnde’, waar hij, zijn ontologische, epistemologische en communicatieve scepsis in drie punten formuleert: (1) Er bestaat niets. (2) Àls er al iets was, zouden wij het niet kunnen kennen. (3) Àls we dat wel zouden kunnen kennen, zouden wij het niet kunnen meedelen. (Dus: ware kennis is onmogelijk.) Verder zijn er van Gorgias nog twee redevoeringen bewaard: de Lofrede op Helena en de Apologie van Palamedes. Hij zou aan de han...


Similar Free PDFs