Samenvatting antieke en middeleeuwse wijsbegeerte PDF

Title Samenvatting antieke en middeleeuwse wijsbegeerte
Course Historisch overzicht van de wijsbegeerte: oudheid en middeleeuwen
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 33
File Size 337.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 46
Total Views 137

Summary

Samenvatting van de begrippen en inzichtsvragen die te kennen waren voor het examen, Samenvatting van de begrippen en inzichtsvragen die te kennen waren voor het examen...


Description

Samenvatting antieke en middeleeuwse wijsbegeerte – 2016/2017

Deel 1 Hoofdstuk 1. Het prefilosofische denken Begrippen: Theogonie Het ontstaan van de wereld via de (heidense) goden. Het is ook een werk van Hesiodus, die hierin het ontstaan van de wereld en van de heerschappij van Zeus beschrijft, waarbij hij gebruik maakt van veel Griekse en oosterse mythen. Kosmogonie Een verhaal over de ontwikkeling van het universum. Een onderdeel van de mythe. Antropogonie Een verhaal over het ontstaan/de ontwikkeling van de mens. Een onderdeel van de mythe. historiê betekent ‘navorsing, onderzoek’. Zo definieerden de Ionische filosofen hun eigen activiteit. Rationaliteit en kritief verhieven zich tegen volksgeloof en traditie, en de logos verdringt de mythos. Theôria op zoek naar verklaringen vrij van praktische/concrete druk. Dit doet de filosofie, in tegenstelling tot de mythe: een afstandelijk schouwen/bestuderen van de objectieve structuur van de realiteit. Mythe Het verhaal dat de huidige wereldorde of elementen daarvan verklaart door haar (of hun oorsprong) terug te voeren op de scheppende of stichtende activiteit van goddelijke of bovenmenselijke wezens. Dat oorzakelijke handelen vindt plaats in een vóórtijd. Aan gebeurtenissen en aan handelingen van personen wordt een verklarende waarde toegekend. Oorspronkelijk is het niet alleen een verhaal, maar draagt het ook bij tot de rituelen, zodat mensen als het ware deel gaan uitmaken van de mythe. Mythologie De leer van de mythen. De wereld werd aanvankelijk aan de hand hiervan verklaard (vóór opkomst van de filosofie). Moira Het (onpersoonlijke) lot, dat aan eenieder het zijnde toebedeelt. Dit was het eenheidsprincipe dat Homerus zelfs boven Zeus stelde, en wat het polytheïsme zo enigszins relativeerde. Heimarmenê Het toebedeelde of voorbeschikte. Zo wordt de moira ook wel genoemd. Inzichtsvragen: -

Bespreek de volgende stelling: “De eerste historische vormen van filosofie ontstaan tegen de achtergrond van een socio-politieke transformatie in de antieke Griekse cultuur”. De mythe werd gesteund door de traditionele samenleving. Die was gebaseerd op tradities en daarmee op rituelen, waar de mythe aan was verbonden. Toen er echter poli (stadstaten) kwamen, kwam er een groep mensen die vrij was van economische activiteiten. Zij gingen zo bij elkaar zitten om te praten over wat zij belangrijk vonden. Dat was de bakermat voor de politiek, maar ook het ontstaan van een nieuw soort intellectuele houding. Die intellectuele houding, dat waren de beginselen van de filosofie.

-

-

-

Bespreek de volgende stelling: “… ook de liefhebber van de mythe is in zekere zin filosoof” (Aristoteles). Volgens Aristoteles bestaat de mythe uit wonderen, en is ook de filosoof eigenlijk gedreven door verwondering. Zij pogen ook beide de wereld te verklaren. Interessant aan de uitspraak van Aristoteles is dat het als het ware laat zien dat er een continuïteit is tussen het mythische en het filosofische denken. Je zou de mythe dus als een soort prefiguratie van de filosofie kunnen zien. Hoewel er dus overeenkomsten tussen de mythe en de filosofie zijn (ze proberen beide te de wereld te verklaren), is de manier waarop echter wel verschillend: de mythe is een verhaal waarbij de oorsprong van de wereld te begrijpen is door de genese. Filosofen zijn het hier aanvankelijk mee eens, maar hebben het wel ook over abstracte oorzaken en principes. Filosofie zit ook niet meer in de rituele context van de mythe. Tot slot blijft er bij de mythe altijd sprake van een zekere willekeur (door het handelen van de goden), terwijl de filosofie juist op zoek is naar algemeenheden en voorspelbaarheid. Wat is de definitie en welke zijn de kenmerken van het mythische denken? De mythe is een verhaal dat de huidige wereldorde of bepaalde elementen daarvan wil verklaren. Dit gaat door haar (of hun oorsprong) terug te voeren op een scheppende activiteit van bovenmenselijke wezens. Die activiteit zit in een oertijd. Dat is niet alleen een vóórtijd, maar ook de dimensie die onze wereld draagt en fundeert (dus de reden waarom de menselijke wereld mogelijk blijft en in stand blijft). In de mythe wordt aan gebeurtenissen, handelingen van personen ee verklarende waarde toegekend. Alles dankt zijn bestaan aan handelingen van subjecten die denken, begeren, voelen en willen. Maar het is niet alleen een verhaal, maar ook een sacraal gebeuren. Zij begeleidt dan ook een ritueel dat het verhaal herhaalt, nabootst en opvoert. De mens wordt hierdoor een beetje deelachtig aan de mythe. Welke zijn de belangrijkste verschillen tussen mythisch en filosofisch denken? De mythe werkt vanuit een verhaal, waarbij de oorsprong van de wereld altijd te vinden is in de genese. Waar het bij een mythe echter gaat over handelende subjecten, gaat het bij de filosofie veel meer over abstracte oorzaken, principes en entiteiten. Die zijn dan actief volgens de noodzakelijkheid van hun natuur.

Niet kennen: De Griekse filosofie en het Oosten

Deel 1 hoofdstuk 2.1. De Milesische natuurfilosofie Begrippen: physis Natuur. Bij de natuurfilosofen, die als de eerste filosofen worden beschouwd, gaat dit de wereld verklaren: het is het immanente levensgevende principe dat alles draagt, voedt en weer in zich opneemt. Archê De oorsprong van alles: de oerstof ofwel het levensprincipe. Bij verschillende natuurfilosofen heeft de archê een verschillende gedaante (Thales: water; Anaximander: apeiron; Anaximenes: lucht). Hylozoïsme Het stoffelijke dat leven geeft. Hier is een breuk van Thales met de mythe te zien: het is het stoffelijke, en dus niet het mythische of bovennatuurlijke, dat leven geeft. Apeiron onbepaalde en onbegrensde, de oerstof olgens Anaximander. Het is een zeer abstract, in zekere zin al metafysisch principe, waaruit alle elementen voortkomen. Daaruit ontstaat dan de kosmos, die uiteindelijk weer opgaat in het apeiron: dit is een proces dat zich eeuwig herhaalt.

Inzichtsvragen: -

-

-

-

Welke kenmerken zijn volgens Vernant tekenend voor het nieuwe type van denken dat bij de Milesische natuurfilosofen ontstaat? De distractie tussen wetenschap en religie, het immanente principe (een principe dat voor alle entiteiten in de werkelijkheid geldt), en het voorstellen van de werkelijkheid als geometrische ruimte. Bespreek de vier begrippen die fundamenteel zijn voor de Milesische natuurfilosofie. Kosmos: bij Pythagoras een harmonisch geheel en is noodzakelijk voor orde in het universum. Deze is sferisch, want dit is het meest harmonieus en een cirkelbeweging is de meest volmaakte beweging die er is. Logos: heeft ook nog iets van een verhaal. Verwijst naar de rationaliteit en is het filosofisch discours: de manier van denken. Physis: is de natuur en iets anders dan het bovennatuurlijke. Hierin zit de verklaring waarom Aristoteles Thales de eerste filosoof noemde. De kosmos vindt ook haar oorsprong in de physis: zij geeft de werkelijkheid ontstaan en leven. De physis is niet zuiver formeel, maar heeft een materiële oorzaak. Dat is de arche: volgens de Mileliërs levensprincipe en oerstof tegelijkertijd. De werkelijkheid wordt zo teruggevoerd op een enkel beginsel (en is dus monistisch). Bespreek en vergelijk de centrale stellingen van Thales, Anaximander en Anaximenes. Thales stelde dat de oerstof (archê) het water is. Bovendien rust de aarde op het water, in het midden van de kosmos, en is alles vol van de goden. Dit laatste zou kunnen verwijzen naar de ubiquiteit (alomvertegenwoordigheid) van de verborgen natuurkrachten. Anaximander dacht niet aan water als oerstof: hij had hiervoor het apeiron. Dat is het onbepaalde en onbegrensde, en dus een heel abstract, in zekere zin al metafysisch, begrip. De stelling dat alles vol goden is, is bij Anaximander in zekere zin nog sterker: hij stelt dat God de omnitudo realitatis is, oftewel het geheel van de realiteit. Ook geeft Anaximander de wereld een geschiedenis, door te stellen dat zij telkens opnieuw uit het apeiron ontstaat en er dan weer in opgaat, tot in de eeuwigheid. De wereld is voor Anaximander plat, en zweeft in het midden van een sferische kosmos. Anaximenes, tot slot, gaat weer meer richting Thales en stelt dat de oerstof wel een bepaald element is. Hij is echter van mening dat dit de lucht moet zijn. Wel lijkt de lucht meer op het apeiron van Anaximander: ook deze is onbepaald en onbegrensd. Ook hij denkt dat er een eeuwige opeenvolging van werelden is. Wel gaat hij weer dichter naar Thales als het om de vorm van de aarde en de kosmos gaat: volgens hem rust de aarde als een schijf op de lucht. Welke zijn de redenen om de Milesische natuurfilosofie te beschouwen als het begin van de westerse filosofische traditie? De Milelische natuurfilosofie kan als begin van de Westerse filosofie worden beschouwd om drie redenen: 1) zij vertrekt van de vooronderstelling dat de wereld (tot op zekere hoogte) inzichtelijk gemaakt kan worden door de menselijke rede (en dat mensen die rede dus hebben). 2) Deze vooronderstelling impliceert dat de wereld zelf iets van redelijke structuur bezit. 3) De wereld kan worden gevat onder 1 begrippelijk principe. Dat dat er 1 is, sluit al een veelheid van goden uit. De begrippelijkheid ervan betekent dat het met het begrip als begrip werkt, en niet met een goddelijkheid. Dat het een principe is, sluit ook een god uit.

Deel 1 Hoofdstuk 2. 2. Het Pythagorisme Niet kennen

Deel 1 Hoofdstuk 2. 3&4. Heraclitus & de Eleatische filosofie Begrippen: a-lêtheia De weg van de Waarheid, het eerste deel van het gedicht van Parmenides. Ontologie zijnsleer: studie van het zijnde als zijnde reductio ad absurdum Herleiding tot het ongerijmde. Dit is een techniek waar Zeno gebruik van maakte. Een voorbeeld zit in de verdediging van Zeno dat plaatsbeweging onmogelijk is. Van A naar B gaan is volgens Zeno onmogelijk, want daarvoor moet je eerst de helft AC van die afstand afleggen. Daarvoor moet je echter ook eerst de helft van AC, AD afleggen, en zo door tot in het oneindige. Antropomorfisme Xenophanes bedoelde hiemee dat mensen zich de goden voorstellen zoals ze zelf zijn. Konden paarden zich goden voorstellen, waren alle goden paarden, en hetzelfde voor leeuwen en runderen. Uitspraken: panta rhei Alles stroomt, alles verandert. De kosmologie van Heraclitus wordt wel samengevat tot deze uitspraak, hoewel die niet in zijn geschriften zelf is terug te vinden. Wel is in zijn theorie de gedachte dat alles altijd in beweging is (zelfs als wij dat niet zien) essentieel. physis kryptesthai philei De natuur houdt ervan om zich te verbergen. Dit betekent dat we ons een beetje van de werkelijkheid moeten afkeren om die te kunnen begrijpen. Een uitspraak van Heraclitus. Bij Plato wordt dit het tweewereldenmodel. oorlog is de vader van alles Het principe van polariteit, en de oorzaak van de kosmische ontwikkeling en ordening. Alles is samengesteld uit tegengestelden die onderling strijd voeren, en de hele werkelijkheid bestaat maar omdat die tegengestelde krachten strijdend samengaan. Figuren: Xenophanes: Leefde van ca. 570 v. Christus tot ca. 480 v. C.: geboren in Ionië en later naar Groot-Griekenland getrokken. Hij is vooral bekend geworden om zijn kritiek op het homerischhesiodische polytheïsme. Ten eerste hebben de goden alle menselijke ondeugden, ten tweede is er het antropomorfisme (zie boven), ten derde is het goddeloos om te zeggen dat de goden ontstaan zouden zijn: men neemt dan immers aan dat er een tijd was waarin de goden nog niet bestonden. Cratylus Een heracliteeër. Hij trok de gedachte dat alles in beweging was, van Heraclitus, nog verder door, waardoor het volgens hem onmogelijk was om zelfs één keer in dezelfde rivier te stappen. Tussen het moment dat mijn voet het water raakt en dat ik op de bodem stap, is de rivier immers alweer veranderd. Je kan dus eigenlijk over niets spreken, want daarvoor neem je een bestendigheid aan die er niet is: tussen het begin en einde van de uitspraak is iets alweer veranderd. Het enige wat je kan doen, is dingen met de vinger aanwijzen. Inzichtsvragen: -

Bespreek de volgende stelling: “In de evolutie van de Milesische natuurfilosofen, over de filosofie van Heraclitus, naar de filosofie van Parmenides wordt de rol van de logos in het ontdekken van de waarheid geradicaliseerd”. Omdat de natuur ervan houdt om zich te verbergen (physis kryptestai philei), moeten we ons een beetje van de werkelijkheid afkeren om tot de aard van de natuur te komen. We moeten hiervoor dus meer onze logos gebruiken, want onze zintuigen zien alleen de werkelijkheid zoals die verschijnt, en zij bedriegen ons dus.

-

-

-

-

De wereld moet bovendien worden gedefinieerd als het zijnde om haar inzichtelijk te maken, en is dus niet meer herleidbaar tot een materieel principe. Bespreek de volgende stelling: “Het contradictieprincipe van Aristoteles heft de absolute tegenstelling tussen zijn en niet-zijn (Parmenides) op”. Het contradictieprincipe van Aristoteles stelt dat iets niet kan zijn en niet-zijn op dezelfde wijze op hetzelfde moment, maar wel in een ander opzicht of op een ander moment. Dit heft de tegenstelling tussen zijn en niet-zijn van Parmenides op, omdat Parmenides stelde dat iets nooit tegelijk kan zijn en niet-zijn in het algemeen. Daarom kan er eigenlijk nooit iets voortkomen uit het niets, en kan niets nooit voortkomen uit iets. Voor Aristoteles kan iets wel tegelijk A en niet-B zijn, omdat dit een ander opzicht is, of kan een kind zich ontwikkelen tot volwassene omdat het niet- en wel-zijn van die volwassene om verschillende momenten gaan. Ontwikkeling wordt hierdoor weer mogelijk. Laat zien hoe Plato en Aristoteles de absolute tegenstelling tussen zijn en niet-zijn bij Parmenides opheffen en nuanceren. Plato stelt eerst al dat iets wel tegelijk kan zijn en nietzijn, al het zijnde relatief ook niet is: door iets te zijn, is het automatisch al het andere niet. Zo haalt hij de contradictie uit het begrip veelheid. Aristoteles zal dit vervolgens aanvullen, door te zeggen dat er een vorm van niet-zijn is die tegelijk een zijn is Dit noemt hij de potentie. Een kind is geen volwassene, maar heeft wel de potentie om dit te worden: hij is dus tegelijk geen volwassene en volwassene in wording. Dit is voor Aristoteles geen overgang van zijn naar niet-zijn, maar van potentie naar act. Zo wordt dus zowel door Plato als door Aristoteles een nuancering in de absolute tegenstelling van Parmenides gebracht: de tegenstelling geldt nu alleen nog voor zijn/niet-zijn in hetzelfde opzicht en op hetzelfde moment (contradictieprincipe van Aristoteles, zie ook vorige vraag). Bespreek de centrale stellingen van de kosmologie van Heraclitus. In de kosmologie van Heraclitus komen verschillende stellingen voor. Ten eerste is er de harmonie van de tegengestelden: de harmonie van de kosmos is slechts door tegenstellingen mogelijk. Slechts door de tegengestelde spanningen van de boog en de pees lijkt de boog in rust: iets is in rust doordat er aan elkaar tegengestelde krachten voortdurend trekken. Dat zijn dus al twee tegenstellingen. Bovendien, om er een pijl mee af te schieten, moet je die ook nog in tegengestelde richting trekken. In de lier is iets soortgelijks te vinden, en hier zit dan ook nog de tegenstelling in dat de boog voor oorlog staat en de lier voor vrede. De hele werkelijkheid bestaat ook maar doordat die krachten constant met elkaar strijden en zo samengaan (oorlog is de vader van alles). Ten tweede is alles voortdurend in beweging: alles stroomt, zelfs als dat niet zo lijkt te zijn. Al deze verandering wordt beheerst door de logos, die de wereld ordent en die wij, met ons menselijk denken, ook kunnen begrijpen. Dankzij deze logos kan Heraclitus voor het eerst de dynamica en statica samenbrengen Hij beschouwt het vuur als oestof, die hij tegelijk als de goddelijke logos ziet. (zie ook p. 31) Bespreek Heraclitus’ leer van de harmonie der tegengestelden (en geef voorbeelden). De kosmische harmonie kan slechts ontstaan als product van tegenstellingen, volgens Heraclitus. Zijn leer omvat drie aspecten: dat alles een synthese van tegengestelden is (binnen het harmonieuze beeld van een boog heb je bijvoorbeeld constant de spanning van het hout en de pees, maar omdat die elkaar opheffen, zie je er niets van), de identiteit der tegengestelden (waarbinnen 4 onderverdelingen zijn: tegendelen die elkaar opvolgen, als dag en nacht; tegendelen met hun tegengesteldheid in het ervaren van de subjecten, zoals de zee voor vissen goed is en voor mensen ondrinkbaar; menselijke waarden, die hun betekenis pas

-

-

-

-

krijgen door onderlinge oppositie, zoals ziekte en gezondheid (zonder ziekte geen gezondheid); en tegendelen die verschillende aspecten van hetzelfde zijn, zoals recht en krom beide voorkomen in een regel schrift), en de oorlog. Deze laatste is volgens Heraclitus de vader van alles en de koning van allen. Het is het principe van de polariteit en dus de oorzaak van de kosmische ontwikkeling en ordening. Vergelijk de kosmologieën van Heraclitus en Parmenides. Er zijn grote verschillen tussen de stellingen van Heraclitus en Parmenides. Heraclitus stelt dat alles altijd in beweging is, dat tegengestelden strijdend samengaan (en er dus een veelheid aan dingen is) en dat alles verandert (zie ook boven). Parmenides, daarentegen, was van mening dat zijn en niet-zijn nooit of te nimmer uit elkaar konden voortkomen, en zeker niet konden samengaan. De wereld bestaat bij hem daarom uit een eenheid, en is onveranderlijk: y kan nooit uit x voortkomen, of andersom. Sterker nog: x en y kunnen zelfs niet in verschillende dingen bestaan, óf de hele wereld moet x zijn, óf de hele wereld moet y zijn. Anders zou iets namelijk tegelijk x en niet-y kunnen zijn, wat betekent dat iets tegelijk is en niet-is, en dat is onmogelijk. Dit is dus sterk tegengesteld aan de kosmologie van Heraclitus, waarin alles altijd verandert en tegengestelden (als ook zijn en niet-zijn) constant strijdend samengaan. Wat is de centrale stelling van de ontologie van Parmenides, en welke zijn de implicaties die Parmenides aan deze stelling verbindt? De centrale stelling van de ontologie van Parmenides is: ‘Het zijnde is, en het niet-zijnde is niet.’ Volgens hem zijn de implicaties hiervan dat iets kan onmogelijk ontstaan,want uit een zijnde kan geen niet-zijnde voortkomen en omgekeerd. Bij een ontstaan zou een zijnde ooit een niet-zijnde moeten zijn geweest, en dat gaat dus niet. Ook kan er nooit iets vergaan, want dat zou betekenen dat een zijnde ooit een nietzijnde wordt, of dat een niet-zijnde ooit een zijnde is geweest, en dat is ook onmogelijk. Ook is het zijnde ondeelbaar. Immers, als er een veelheid aan zijnden was, kon iets tegelijk A en niet-B zijn. Maar dat zou betekenen dat iets is en niet-is, en dat gaat niet. Verandering gaat ook niet, ook dan gaat iets van zijn naar niet-zijn. Dit betekent ook dat het zijnde een bol is, omdat hier alle zijden perfect in evenwicht zijn. Bespreek de Weg van de Mening bij Parmenides. De mening, oftewel doxa, is het alledaagse denken en baseert zich op de waarneming. In de Weg van de Mening beschrijft Parmenides de ervaringswereld, met haar veelvuldigheid en veranderlijkheid. Volgens de mening kan iets ook zijn en niet-zijn tegelijkertijd. Hij vergeet de Weg van de Waarheid echter niet, maar beschrijft alleen de ervaringswereld, als schijnwereld. Dat is omdat zelfs de schijnwereld nog meer is dan helemaal niets. Hij beschouwde de schijnwereld waarschijnlijk als een schim van de ware werkelijkheid. Bespreek de wijze waarop Zeno de centrale stelling van Parmenides verdedigt, illustreer met minstens twee voorbeelden, en vermeld daarbij ook de kritiek van Aristoteles op Zeno’s argumenten. Volgens Zeno is plaatsbeweging onmogelijk. Hij heeft hiervoor verschillende argumenten. Ten eerste zou je, om de afstand AB af te leggen, daarvoor eerst de helft AC van die afstand afleggen. Maar om AC af te leggen, moet je ook eerst de helft AD van die afstand afleggen, en zo verder tot in het oneindige. Om dus afstand AB af te leggen, moet je eerst een oneindig aantal andere afstanden doorlopen, wat onmogelijk is binnen een eindige tijd. Volgens Aristoteles klopt dit niet, om...


Similar Free PDFs