Samenvatting - Samenvatting ontwikkelings- en gedragsstoornissen PDF

Title Samenvatting - Samenvatting ontwikkelings- en gedragsstoornissen
Course Ontwikkelings- en gedragsstoornissen: psychologische diagnostiek
Institution Universiteit Gent
Pages 40
File Size 540.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 89
Total Views 160

Summary

Samenvatting ontwikkelings- en gedragsstoornissen...


Description

Ontwikkeling- en gedragsstoornissen: psychologische diagnostiek Algemeen: Ontwikkelings- en gedragsstoornissen Ontwikkelingsstoornissen - Aanvang in vroege kindertijd - Stoornis in de verwerving van taal, communicatieve, cognitieve, motorische of sociale vaardigheden (of combinatie) - Stabiel verloop met progressieve verbetering (deficits blijven vaak in volwassenheid) - Hogere prevalentie bij jongens - Etiologie vaak onbekend, aanwijzingen voor een genetisch component, vaak in interactie met omgevingsfactoren Gedragsstoornissen - Varianten, gradatie en combinatie van hyperactief, impulsief en agressief gedrag - Vaak complexe problematiek waarbij ook leerstoornissen, sociale problemen en gezinsproblemen voorkomen - Risico voor het ontwikkelen van aanpassingsproblemen in adolescentie en volwassenheid - Hoge prevalentie, slechte prognose - Toegenomen belangstelling voor problematiek - Multifactorieel bepaald: interactie van biologische en omgevingsfactoren Ontwikkelings- en gedragsstoornissen - Autismespectrumstoornis (ontwikkelingsstoornis) - ADHD (ontwikkelingsstoornis) - Gilles-de-la-Tourette (ontwikkelingsstoornis) - ODD en CD (gedragsstoornis) - Motorische stoornissen (ontwikkelingsstoornis) - Communicatiestoornissen (ontwikkelingsstoornis) - NLD (meer neuropsychologische stoornis) Diagnose: verschillende vormen - Beschrijvende of onderkennende diagnose: welke symptomen zin er om tot een classificatie te komen. Dit zegt nog niets over de oorzaken. - Etiologische of verklarende diagnose: hierbij gaan we wel kijken naar de oorzaken. - Handelings-gerichte diagnose: kunnen we al een richting geven aan de behandeling Instrumenten - Screening o Nagaan in welke mate er kans is op een welbepaalde ontwikkelingsstoornis. o NOOIT op basis van een screeningsinstrument een diagnose stellen. Van belang voor vroegdetectie. o Wanneer mensen met een klacht komen en je weet nog niet precies waar je naartoe moet kan je een screeningsinstrument gebruiken. - Diagnose o Bijdrage tot beschrijvende diagnose o Weten wat er aan de hand is o Aangepaste ondersteuning o Toegang hulpverlening o Multimodaal (combinatie verschillende methoden en informaten) - Assessment o Sterktes en zwaktes van kinderen in kaart brengen o Aanknopingspunt voor handelingsplan

o

Domeinen/vaardigheden waarover men info wil

Onderkennende diagnostiek - Beschrijven en inventariseren van probleemgedrag - Ordenen van probleemgedrag o Empirisch classificatiesysteem (dimensionele benadering: CBCL) o Klinisch classificatiesysteem (categorische benadering: DSM-IV-TR) o Combinatie: DSM-5 - Evaluatie van beperking Ontwikkelingspsycho-pathologisch perspectief : Stoornissen zien tegen achtergrond van normale ontwikkeling, ‘normaal gedrag’. Dit verschilt naargelang de cultuur, leeftijd, cognitief niveau, sekse… Diagnostiek moet op verschillende niveaus gebeuren 1. Genetisch niveau (genotype) bijvoorbeeld: fragiel X, syndroom down 2. Neuro-anatomie  Hoe de hersenen functioneren/er uitzien Fout in de hersenen bijvoorbeeld: witte stof dysfunctie 3. Neurofysiologie, neurochemie  Werking van het zenuwstelsel Bijvoorbeeld: neurotransmitters, EEG-afwijking (epilepsie) 4. (neuro-) psychologie (cognitief endofenotype)  in kaart brengen van sterktes en zwaktes Bijvoorbeeld: IQ, visueel-ruimtelijke problemen, visuospatiële problemen (NLD), executieve stoornis 5. Klinisch beeld, gedragsniveau (fenotype) Bijvoorbeeld: ASS, leerstoornis, ADHD, verstandelijke beperking, ODD Op elke niveau spelen ook omgevingsinvloeden een rol Ontwikkelings- en intelligentietesten - Test-hertest interval: bij voorkeur 1 jaar - Vooral performaal IQ en totaal IQ zijn zeer gevoelig voor te snelle hertesting - IQ is een redelijk stabiele maat, zeker vanaf 5 jaar - Hertesten binnen de 3 jaar is zinvol zeker bij volgende groepen: o Kinderen met verstandelijke beperking o Kinderen met gedragsproblemen o Jonge kinderen

Autismespectrumstoornis Vroeger in DSM IV (-TR) - Autistic Disorder Autisme Kernautisme, volgens DSM IV is autisme één van de zaken binnen het spectrum. - Rett’s Disorder Syndroom van Rett - Childhood Disintegrative Disorder Desintegratiestoornis van de kindertijd - Asperger’s Disorder Syndroom van Asperger - PDD-NOS : atypisch autisme  restcategorie Atypisch autisme DSM-5: ASD: Autism Spectrum Disorder - Geen subcategorieën meer, maar Autismespectrumstoornis - Specifers: aangeven hoe ernstig bepaalde zaken zijn - Rett hoort er niet meer bij, dit is verhuist naar de genetische stoornissen - 2 symptoom domeinen Autismespectrumstoornis volgens DSM-5 moet voldoen aan criteria A, B, C, D en E A: Persisterende deficienties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties zoals blijkt uit volgende actuele of biografische kenmerken: - Deficienties in de sociale-emotionele wederkerigheid (=rekening houden met wat anderen zeggen) - Deficienties in het non-verbale communicatieve gedrag - Deficienties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties B: Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, zoals blijkt uit minstens 2 van de volgende actuele of biografische kenmerken: - Stereotiep(e) of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak - Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag - Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn - Hyper- of hyporeactiviteit op zintuigelijke prikkels of ongewone interesses voor zintuigelijke aspecten. Hyper- of hypoactiviteit = over- of ondergevoeligheid C: Symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode (maar kunnen soms pas volledig manifest worden wanneer sociale eisen begrensde vermogens overstijgen) D: Symptomen leiden tot klinisch significante beperkingen in het sociaal, beroepsmatig functioneren of andere belangrijke terreinen van het huidig functioneren. E: Niet beter verklaard door verstandelijke beperking of algemene ontwikkelingsvertraging. Er moeten duidelijke beperkingen zijn in het huidig functioneren. DSM-5: gevolgen - Sommige individuen verliezen hun diagnose, anderen krijgen juist gemakkelijker een diagnose Verzet van mensen met Asperger: ze vinden dat ze geen autisme hebben maar Asperger en nu zegt men dat alles autisme is en dat is heel verwarrend voor hen dus er mag nog gesproken worden van Asperger ook al bestaat het niet meer. - Toename of afname diagnose? PDD-NOS verschuift naar de nieuwe stoornis: social communication disorder Autismespectrumstoornis - Triade van stoornissen: Kwalitatieve stoornis is: o Sociale interactie o Communicatie o Verbeelding  Stereotiep gedrag - Sociale subtypologieën: o Aloof: Kinderen die niets zeggen. Ze initiëren geen sociaal contact en reageren er ook niet op. De persoon die ‘aloof’ of afzijdig is, sluit zich af voor contact met anderen en wordt snel onrustig en overprikkeld wanneer de omgeving contact zoekt. Vaak zijn intelligentie en taalgebruik nauwelijks of sterk vertraagd ontwikkeld.

Passive: Ze reageren wel op hun naam. De passieve persoon maakt geen spontaan contact met anderen, hoewel hij vaak wel openstaat voor toenadering. Hij kan geactiveerd worden maar zal dat nooit uit zichzelf doen. Deze houding wordt vaak niet of te laat herkend als ASS-kenmerk. o Active-but-odd: Reageren en gaan sociaal contact aan. Maar men blijft bij een bepaald onderwerp en gaat er gewoon over door vragen = niet normaal sociaal gedrag. De persoon die zich ‘active but odd’ (actief maar bizar) gedraagt, gaat wel spontaan in interactie met zijn omgeving, maar op een naïeve en soms storende manier, en steeds uitsluitend vanuit zijn eigen beleving en interesses. Hij stelt bv. ongepaste vragen en is niet geïnteresseerd in het antwoord. De wederkerigheid en belangstelling voor anderen ontbreekt aan de interactie, wat met name het contact met leeftijdgenoten moeilijk maakt (afwijzing, pesten). Ook dit gedrag wordt vaak niet of te laat herkend als ASSkenmerk. o Stilted and overformal: Super formeel spreken = butlertype Bij normaal tot hoogbegaafde personen met ASS kunnen ‘stilted and overformal’(stijf-formalistisch) spreken en handelen voorkomen. Ze zijn overdreven beleefd en zeer formeel in hun taalgebruik, waardoor ze soms verwaand overkomen. In werkelijkheid heeft deze persoon vaak een aantal sociale scripts ingestudeerd om zo normaal mogelijk over te komen in een reeks sociale interacties. Dit blijkt bv. wanneer zich een onverwachte situatie voordoet, waarvoor geen script bestaat. Bijkomende kenmerken o Verstandelijke handicap (vroeger dacht men dat meer dan nu) o Taalstoornis o Vreemde reactie op prikkels o Vreemde houding en beweging op tenen lopen, fladderbewegingen o Afwijking in slapen, eten, drinken o Stemmingsfluctuaties stemmingswisselingen o Aandachtsstoornissen o Gedragsproblemen secundair o

-

Een blik in het verleden De term autisme bestaat al heel lang en werd voor het eerst gebruikt door Bleuler in 1908. Der eerste diagnose was in 1930 en de eerste beschrijving in 1943. Kanner heeft als eerste een wetenschappelijke beschrijving gemaakt over autisme dus hij is de start. Autisme is afkomstig van het griekse woord autos en dat betekent zelf. Deze kinderen zijn vreselijk op zichzelf betrokken en hebben geen interactie met anderen. Er is niet veel meer veranderd aan de naam. Alleen spectrum is erbij gekomen. Autismespectrumstoornis kwam al voor 1943 voor maar dan werd het niet zo benoemd. Hier zijn er dus sterke aanwijzingen dat autisme niet iets is van de 20ste - 21ste eeuw, het bestaat al veel langer. -

Leo Kanner (1896-1981) o Geboren in Oostenrijk in 1896 o Opgeleid te Wenen tot arts o Emigreerde naar de VS in 1924 o ‘Vader’ der kinderpsychiatrie o Publiceerde in 1943 het artikel “Autistic Disturbances of Affective Contact” op basis van 11 case-studies  Start van autisme o Kanner en Eisenberg hadden in de volgende 30 jaar meer dan 100 kinderen met autisme in begeleiding o Ze formuleerden in 1956 een lijst van diagnostische criteria, waarvan er 2 noodzakelijk en voldoende waren: 1. Afzijdigheid en onverschilligheid t.a.v. anderen 2. Intense weerstand tegen veranderingen in de repetitieve routines van het kind

o

Huidige diagnostische criteria lijken nog heel sterk op de diagnostische criteria van toen. In geen enkele publicatie verwees Kanner ooit naar Hans Asperger

-

Hans Asperger (1906-1980) o Geboren in Oostenrijk 1906 o Opgeleid te Wenen tot pediater o Interesse voor remiërende pedagogiek o Publiceerde in 1944 het artikel: “Die ‘Autistischen Psychopathen’ im Kindesalter” Publiceerde zijn artikel vlak na Kanner o Zijn werk werd pas vanaf 1981 bekend door toedoen van Lorna Wing Zij had zelf een kind met autisme

-

Theodore Heller o Geboren in Oostenrijk o Werkte als onderwijzer in Wenen o Publiceerde in 1908 het artikel: “Dementia Infantilis” op basis van 6 cases Naam gekoppeld aan de desintegratieve stoornis binnen de kindertijd

-

Andreas Rett Verbonden aan het syndroom van Rett o Geboren in Oostenrijk o Opgeleid te Wenen tot arts o Publiceerde in 1966 het artikel: “Uber ein eigenartiges hirnatrophisches Syndrom bei Hyperammoniamie im Kindesalter” op basis van 22 cases o Zijn werk werd pas in 1983 bekend door toedoen van Hagberg Rett hoort nu niet meer bij de autismespectrumstoornis, het is nu verbonden met de genetische aandoeningen

Differentiaal diagnose Je moet autisme herkennen maar je moet het ook kunnen onderscheiden van andere diagnoses. Alleen het totaalbeeld kan je zeggen of het autismespectrumstoornis is. - Aanvankelijk o Kanner: aangeboren o Al snel: vroege manifestatie schizofrenie - Eerste empirische afbakening: Maudsley hospital study o 3 probleemgebieden  Sociale relaties  Taal en communicatie  Rituelen, compulsief gedrag, stereotypieën - Vanaf 1970 o Consensus over diagnose autisme o Eerste ontwikkeling instrumenten  HBS: interview bij ouders om systematisch de symptomen na te gaan  CARS: vragenlijst  ADI: interview bij ouders  ADOS: observatie instrument, bepaalde situaties uitlokken en kijken hoe het kind hierop reageert. o Erkenning van heterogeniteit van autisme Geen eenduidig beeld o Aandacht voor ‘autistic-like’ conditions - Vanaf 1990 o Opdeling PDD in DSM-IV en ICD-10 o Focus op Asperger en ‘HFA’ en ASS HFA: high functioning autism o Er is veel verwarring tussen de subcategorieën o Aandacht voor volwassenen o Vroegtijdige diagnostiek Je kan al een diagnose stellen op tweejarige leeftijd. Een vroegtijdige interventie lijdt tot een veel betere prognose. o Instrumentarium  ADI-R

-

-

-

 ADOS-G  DISCO Vanaf einde jaren ‘90 o Spectrum: differentiëren of samenvoegen? o Aandacht voor breder fenotype (gezamelijke invloed van genen en omgeving) o Dimensionele ipv categorale diagnostiek Vanaf 2000 o Zoektocht naar vroege markers Bijvoorbeeld kinderen luisteren op 12 maanden nog niet naar hun naam. o Daling diagnoseleeftijd Vanaf 2013 o Zoektocht naar vroege markers gaat verder o Subcategorieën verdwenen (DSM-5) Subcategorieën zouden beter verdwijnen. Beter systeem van één spectrum. o ADOS-2

Syndroom van Rett - Minstens 5 maanden normale ontwikkeling - Tussen 5 en 48 maanden o Groei hoofdomtrek vertraagd o Verlies van fijnmotorische vaardigheden o Typische handwringbewegingen - Nadien: o Verlies van taalvaardigheden, interesse in de omgeving en sociale interactie o Lijken daardoor autistisch - Levendige ogen - Lijken meer te begrijpen dan te kunnen uitdrukken - Apraxie: doelgerichte motorische bewegingen verdwijnen. Grijpen gaat niet meer - Risico op kromming van de rug - Vaak snel geïrriteerd - Sterke interesse voor muziek Desintegratiestoornis van de kindertijd = syndroom van Heller - Minstens 2 jaar een normale ontwikkeling - Dan regressie op verschillende domeinen - Oorzaak: onbekend - Vaker bij jongens dan bij meisjes Atypisch autisme (PDD-NOS) - Voor wie niet volledig aan criteria voor autisme beantwoordt, maar wel gelijkaardige kenmerken en problemen vertoont. - Criteria zijn vaag - Label wordt vaak toegekend (zeer vaak in Nederland) - Diagnose met enorm klinische variatie Minimaal diagnostisch protocol - Anamnese: zijn er bij de familie ook stoornissen? - Psychodiagnostisch onderzoek (intelligentie): is er een normale intelligentie? - Spelobservatie: bijvoorbeeld door ADOS - Observatie op school/thuis: thuis en op school zie je verschillende situaties, hoe gaat het kind om met rituelen en met het feit dat rituelen worden doorbroken? Wat doet het kind op de speelplaats. - Uitgebreide bevragen van de ouders - Bevraging van de leerkracht - Psychomotorisch onderzoek - Kinderpsychiatrisch onderzoek - Lichamelijke screening = 20 à 25 uur

Etiologie Oorzaken van de stoornis - Aanvankelijk o Psychogene stoornis: autisme was te wijten aan de moeder die een koude persoonlijkheid had en niet genoeg aandacht gaf aan het kind. Dus de moeder moest behandeld worden. Oorspronkelijk lag het dus aan de ouders. o Nauwelijks onderzoek - Vanaf 1970 o Zoektocht naar medische oorzaken, associatie met medische condities zoals Fragiel X o Eerste indicatie voor genetische oorzaak - Vanaf 1989 o Bevestiging genetische bevindingen  Concordantie MZ tweelingen: 69%-91%  erfelijkheid van 90%  Autisme bij siblings: 2-6% o Associatie autisme met diverse medische condities, maar weinig replicaties  Tubereuze sclerose  Tetrasomie chromosoon 15 (teveel materiaal op chromosoon 15)  Fragiel X ASS: Genetica - 70-90% heritabiliteit: wanneer het milieu geen invloed heeft op het fenotype is de heritabiliteit 100%. 70-90% gaat over de genetische factoren en de andere % gaat over andere factoren. - 10-20% genetische mutatie bekend: bijvoorbeeld op chromosoon 15 is er een probleem. - Polygenetisch: er zijn verschillende genen bij betrokken, hoeveel weten ze niet precies - Vooral ook genen die belangrijk zijn voor neutrale connectiviteit ASS: Neurobiologisch Genen waar dan vaak een probleem is zijn de genen die zorgen voor de verbindingen in de hersenen. - Groei brein o Eerste vaststelling  Verminderde hoofdomtrek bij de geboorte  Plotse en excessieve toename tussen 1-2 maanden en 6-14 maanden o Tweede vaststelling  Abnormaal patroon van overmatige groei van de hersenen ook via neuro-imaging vastgesteld  Frontaalkwab (belangrijk voor allerlei sturende functies)  Cerebellum (motorisch systeem)  Lymbisch systeem (emoties)  Tussen 2 en 4 jaar  Daarna volgt een abnormale vertraging van de groei  Deze hersenengebieden zijn sterk betrokken bij de sociale communicatieve en motorische vaardigheden die verstoord zijn bij ASS - Afwijkende activatie in dorsal executive control system (DECS) o EF o Stereotiep, repetitief gedrag - Idem voor ventral social-affective processing system (VSAPS) o Sociaal-affectieve werking - De interactie tussen beide, wanneer de samenwerking tussen de hersenen niet goed verloopt  probleem Conclusie - ASS is geassocieerd met gewijzigde functionele en structurele connectiviteitspatronen.

-

Evidentie voor een patroon van onderconnectiviteit tussen onder andere frontale en pariëtale regio’s Van regionale hersendisfunctie zijn we geëvolueerd naar een grootschalige neurale netwerkstoornis. Genetische en omgevingsinvloeden die intrauterine en vroege postnatale hersenontwikkeling beïnvloeden wijzigen wellicht de neurobiologische en neuroontwikkelingstrajecten die het klinisch beeld van autisme bepalen.

(Neuro)psychologische studies Neuropsychologie is de psychologie die zich bezighoudt met de functies van het brein en de relatie daarvan met gedrag Het zit tussen het neurobiologische en het fenotype. - Aanvankelijk o Weinig of geen onderzoek - Vanaf 1970 o Zoektocht naar primaire tekort één specifiek tekort p het neuropsychologisch niveau, wat de symptomen zouden kunnen verklaren  Perceptueel, sensorimotorische integratie, overselectieve aandacht Ofwel wordt er iets op een andere manier verwerkt, ofwel is het hoe je met iets omgaat, ofwel is er iets met de regel van aandacht. o Evidentie voor cognitief deficit  Ongewoon testprofiel: sommige subtesten gingen beter dan andere  Weinig betekenisverlening - Vanaf 1980 Splitsing tussen twee lijnen van onderzoek o Socio-affectieve stoornis: er is iets mis met de sociale werking en emotie o Cognitieve stoornis: verstoorde ‘Theory-of-mind’: hier werd het meeste aandacht aan besteed door de onderzoekers. Het idee Theory of mind bestaat nog steeds. Theory of mind: het begrijpen dat jij bepaalde mentale toestanden hebt en dat ook andere dat hebben en dat die niet hetzelfde kunnen zijn als dat van jouw. Wij kunnen in bepaalde situaties inschatten wat de andere denkt of voelt. Personen met autisme kunnen dat niet echt, hebben hier een verstoring in. - Vanaf 1990 o ‘Barstjes’ in Theory-of-mind Want Theory of mind is een vaardigheid die je pas na een paar jaar (4) gaat hebben. De vraag is dan ook wat als je eerder kenmerken van autisme hebt? Hoe kan theory of mind dan de oorzaak zijn? o Aandacht voor ‘voorlopers’ Theory-of-mind o Executieve functionering o Centrale coherentie - Vanaf eind jaren ‘90 o Geavanceerde onderzoeksmethoden o Functionele imaging - Vanaf 2006 o Einde zoektocht naar oorzaak autisme? Men komt meer en meer tot een overeenkomst tussen verschillende wetenschappers  is er eigenlijk wel één oorzaak te vinden? o Focus op aparte dimensies Men stapt af van de idee dat er één neuropsychologische oorzaak te vinden is bij mensen met ASS. Kunnen we wel uitgaan van één oorzaak want er lijken meer hersenbeelden te zijn en ook meer stereotiep herhalingsgedrag. o Impliciete/spontane Theory of mind kan wel eens uitvallen. Wanneer het expliciet is lukt het soms wel. Zoektocht naar primair deficit/tekort Een primair moet voldoen aan de volgende voorwaarden - Universeel: iedereen moet dit vertonen - Specifiek: het moet een tekort zijn dat mensen met ASS laten zien en dat je niet bij andere stoornissen ziet.

-

Stabiel en persistent doorheen de ontwikkeling: je moet het zien bij kinderen en bij volwassenen.

Theory of mind Je snapt dat je zelf mentaal inhoud hebt en dat je ook weet dat de andere dat hebben en dat je ook kan inschatten wat dat van een ander is....


Similar Free PDFs