Samenvatting-FMP - Samenvatting Financiële Producten en Markten PDF

Title Samenvatting-FMP - Samenvatting Financiële Producten en Markten
Course Financiële Producten en Markten
Institution Universiteit Hasselt
Pages 43
File Size 744.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 55
Total Views 122

Summary

Belangrijkste begrippen en samenvattingen van de les...


Description

H1 Geld en financiële activa GELD Geld bestaat uit voorwerpen of tekens die algemeen als wettig betaalmiddel bij goederen- en dienstenverkeer worden aangewend en aanvaard, en die bij zich bij het publiek (= niet banken) bevinden. Ruilen wordt vervangen door geld Invoering van het geld = monetarisering: Goederengeld  papiergeld  elektronisch geld Eigenschappen waaraan volwaardige geldvormen moet voldoen: 1) Duurzaamheid 2) Verplaatsbaarheid 3) Homogeniteit 4) Deelbaarheid 5) Eenvoud 6) Anonimiteit Nationale Bank van België (NBB)  enige orgaan dat geld officieel mag uitdelen (monopolie) Soorten geld: - Chartaal geld: o Munstukken of biljetten  papieren/metalen voorwerpen o Uitgegeven door overheid, gecoördineerd door ECB o In omloop gebracht door een centrale bank van de eurolanden o 2002: Belgische Frank  Euro - Giraal geld: o Elektronisch geld o Enge definitie: Zichtdeposito’s o Ruime definitie: zichtdeposito’s + spaardeposito’s, termijnrekeningen en andere financiële activa op lange termijn o Betaalmethodes: magnetnische debetkaarten & kredietkaarten o Belangrijker geworden dan chartaal geld Fudiciair karakter: vertrouwen op systeem dat een goed niet perse 2 euro waard is, maar dat men iets in de plaats krijgt dat 2 euro waard is/zal zijn  Geen FK = inflatie  papier is niks waard, maar papiergeld is geldwaarde Hyperinflatie: te veel geld in omloop waardoor men met veel geld amper iets kan kopen Bitcoin Functies van geld: 1) Betaal- en ruilmiddel o Ruilproces veel efficiënter o Informatie-, zoek- en transactiekosten verminderd 2) Rekeneenheid: o Goederen, diensten,.. met elkaar vergelijken

1

Concrete munt Abstracte munt (cocktailmunt):  IMF gebruikt SDR  US Dollar  Euro  Chinese Yuan  Japanse Yen  Pound Sterling  1 SDR = bv 41,7% USD,... (zie tabel)  Tegenwoordig minder euro’s voor 1 SDR  De euro is geapprecieerd  De SDR is gedeprecieerd 3) Vermogensbestanddeel/opslagvorm van waarde o Niet besteden van inkomen = sparen o Steriel sparen  Bankbriefjes onder matras  niet rendement van financiële en reële activa o Opportuniteitskost sparen  misgelopen opbrengst van investering o Motieven om te sparen:  Transactiemotief  Dingen aankopen/verkopen niet op zelfde moment  spaargeld nodig  Voorzorgsmotief  Geld voor onvoorziene omstandigheden  Speculatiefmotief  Geld bijhouden als rente ‘misschien’ zal stijgen (leningen worden duurder, obligaties goedkoper) o Inflatie: als men spaart moet rente meer zijn dan inflatie, anders onnuttig om te sparen o o

FINANCIËLE ACTIVA EN LIQUIDITEIT Reële activa (gebouw, stoel,..)  Financiële activa Financiële activa: - Soorten: o Geld o Aandelen o Obligaties o Schatkistcertificaten o Afgeleide financiële activa o ... - Meer liquide dan reële activa - Makkelijke berekening realisatiewaarde o Heeft nominale waarde, uitgedrukt in geldeenheden o Verhandelbare effecten zij bijna altijd homogeen o Kunnen meestal op goed georganiseerde secundaire markten worden verhandeld LIQUIDITEIT: Makkelijk om te zetten in geld - Onderneming: heeft voldoende middelen om schulden op de vervaldag te vereffenen - Aandeel: ruime handel in dat aandeel, zodat aan- of verkopen van enige omvang geen overdreven koersschommelingen veroorzaken GELD = INTRINSIEK LIQUIDE = PEFECT MONEYNESS

2

Quasi-geld is financiële activa dat makkelijk om te zetten is in geld (spaarrekeningen, termijnrekening)  omzetten naar zichtrekening of afhalen aan bank 1) Geld in de enge zin (M1): chartaal geld en zichtrekeningen 2) Geld in de ruimere zin (M2): M1 + termijnrekeningen en spaarinlagen 3) Geld in de ruime zin (M3): M1 + door ingezetenen van het eurogebied aangehouden passiva van gelduitgevende instellingen van het eurogebied FINANCIËLE MARKTEN Financiel markets, vermogensmarkten, kredietmarkt, marché des capitaux Verschillende soorten markten: 1) Primaire markten: a. Ontstaan van financiële A en P b. In omloop brengen van financiële A en P c. bv: na geld geven aan onderneming, krijgt men aandelen 2) Secundaire markten: a. Doorverkopen van bestaande effecten b. Doorlopende prijsnoteringen c. Verhandelbaarheid d. Bv: aandelen worden verder doorverkocht e. Nauwe marges dus aan- en verkoopprijzen = hoge liquiditeit 1) Geldmarkt (money markets, marché de l’argent) a. Financiële instrumenten met looptijd ≤1j bij uitgifte b. Enkel toegankelijk voor financiële instellingen 2) Kapitaal markt (capital markets, marché financier) a. Financiële instrumenten met looptijd >1j bij uitgifte 1) Concrete markt o Contracten zonder dat de marktpartijen elkaar fysiek ontmoet hebben 2) Abstracte markt WISSELKOERSEN EN –MARKTEN -

Muntuntie (vb eurozone) o Alle munten van EU aan elkaar vastgeklonken Vaste wisselkoersen (vb Bretton Woods: waarde vergelijken met USD die gelinkt is aan goud) Zwevende valutasystemen Valutamarkten o Omvangrijkste financiële markt ter wereld o Internationale handel o Arbitrage = speculeren op wisselkoersen o Self-fulfilling prophecy  Meningen of verwachtingen worden soms werkelijkheid door de verspreiding van die mening (mensen anticiperen hierop waardoor de verwachting werkelijk plaatsvindt)

Wat bepaalt wisselkoersen? Bv Trump wint US verkiezingen  waarde van de Peso daalt 1) Wederzijdse vraag en aanbod a. Meer vraag naar euro’s dan naar dollars  koers dollars stijgt

3

2) Financiële stromen tussen landen 3) Uitdrukking in USD voor belangrijke grondstoffen (voordeel voor US economie)

4

H2 Financiële instellingen in België Verschillende soorten Financiële instellingen: 1) Kredietinstellingen 2) Instellingen die risicokapitaal verschaffen 3) Beleggingsondernemingen 4) Institutionele beleggers 5) Schaduwbanken 6) Monetaire overheid

-

1) Kredietinstellingen: Een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van gelddeposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en in het verlenen van kredieten voor eigen rekening.  Ontvangt spaargelden van publiek met oveschotten en leent geld uit aan publiek met tekorten Op bankbalans: Belangrijkste activa: kredieten Belangrijkste passiva: vreemd vermogen Dexia, Fortis groep, BNP Paribas Fortis,...  Meer en meer kredietinstellingen verplaatst naar buitenland = fiscaal interessanter Buitenlandse bank via een zelfstandige dochteronderneming in België (subsidiary) Buitenlandse bank via geregistreerd, maar niet verzelfstandigd bijkantoor in België (branch)  Operaties van die buitenlandse banken = groothandelsverrichtingen

 Sector moet enorme investeringen doen om business model aan te passen aan digitaliseringstendens evenals nieuwe type concurrenten Banking apps, algemene betalingssystemen, wereldwijde spelers betreden markt -

-

3 onderscheiden categorieën (vroeger): Privédepositobanken Privéspaarkassen of –banken o Hypothecaire kredieten toekennen (spaarboekjes, termijnrekeningen en kasbons) o Spaarkassen: 30 ondernemingen 6 openbare kredietinstellingen of financiële parastatalen o Financiering van investeringen in een specifiek domein o Financiering door Gemeentekrediet, Landbouwkrediet en Beroepskrediet o Geprivatiseerd 2) Instellingen die risicokapitaal verschaffen Zakenbank, Merchant bank, Investment bank, Banque d’affaire Zakenbank = Merchant bank + Investment bank Holding- of houdstermaatschappijen o Beleggen in andere ondernemingen (vaak risicokapitaal) o Geven aandelen/obligaties uit (primaire markt) o Treden op als consultant voor bedrijven (herstructurering/fusies)

o

Private equility (durfkapitaal):  Risicodragend vermogen afkomstig van beleggers en wordt gebruikt voor de financiering van niet-beursgenoteerde ondernemingen  ondernemingen met grote marturiteit  Venture capital (risicokapitaal  Investeringen in startende ondernemingen

Tussen Seed en Start-up  geld vragen aan PE om product te kunnen ontwikkelen  Buyout  Inversteringen in ondernemingen met een grotere maturiteit  Management Buy in: aandelenbezit van onderneming wordt gekocht door het management van een andere onderneming  Mangement Buy out: aandelenbezit vanonderneming wordt gekocht door het zittend management Holdings (portefeuillemaatschappijen)  Vennootschappen met als kernactiviteit het aanhouden van participaties in andere ondernemingen  Verwerven van controle vs. meerderheidsparticipatie (50%+1)  Blokkeringsminderheid  Monoholdings (financieren met eigen middelen)  Halen winsten uit opbrengsten van aandelenparticipatie (dividenden) Soorten participaties (controlemechanismen)  Piramidale participatie: A participatie op B, B op C  A ook op C 

o

o



Kruiselingse participatie: Niet meer dan 10% participatie

3) Beleggingsondernemingen: Ondernemingen waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van beleggingsdiensten voor derden. o Beursvennootschappen  NBB  Monopolie op uitvoeren  20 (2016)  Gelden in een gezamenlijke of individuele cliëntenrekening bij erkende instelling plaatsen  Beleggings- en nevendiensten verstrekken o Vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies  FSMA  Discretionair vermogensbeheer (geld geven, andere persoon mag beleggen zonder altijd toestemming te vragen)  Ontvangen en doorgeven van orders van het cliënteel 4) Institutionele beleggers: Financiële instellingen waarvan de hoofdfunctie erin bestaat de gelden, die zij van een veelheid van personen verzamelen, op lange termijn in de kapitaalmarkt te beleggen. o Verzekeringsmaatschappijen  Toestemming FOD Economische Zaken  Levensverzekeringen  Verzekeringsbankieren o Fondsen voor aanvullende pensioenen  Tweede/derde/vierde pijler (zie boek p 67)  Groepsverzekering, afzonderlijk aanvullend pensioenfonds,... o Instellingen voor collectieve beleggingen  Gesloten (bevak (vast kapitaal)) vs Open (bevek (veranderlijk kapitaal))  KapitalisatieICB (alle winst onmiddellijk terug investeren, niet uitkeren vs. UitkeringsICB  Beperkte vs Onbeperkte looptijd  Lage minimale inleg; Diversificatie; Hoge liquiditeit  Kosten 5) Schaduwbanken: Systeem van financiële intermediatie waarbij entiteiten van buiten het reguliere banksysteem betrokken zijn o Langetermijnactiva financieren met kortetermijnfinanciering o Hefboomfondsen, geldmarktfondsen, buitenbalansconstructies o Positieve invloed op economische groei o Alternatieve vorm van financiering en liquiditeit voor ondernemers en beleggers o Solvabiliteitsrisico (makkelijk schuldgraad verhogen voor hoger rendement) o Liquiditeitsrisico (beroep op kortetermijnfinanciering) o Systeemrisico (schaduwbanken gebruikt om te ontkomen aan strenge regulering  gevolgen voor financieel systeem) 6) Monetaire overheden o Eurozone  Monetair beleid: ESCB  ECB  NCB van de 27 lidstaten van de EU o België: NBB  Uitvoeren van monetair beleid ECB  Rijkskassier

  

Toezicht op de operaties binnen de betalingssystemen Prudentieel toezicht op de stabiliteit van banken, verzekeraars en pensioenfondsen ...

H3 Theorie van de financiële intermediatie ROL EN BESTAANSREDEN VAN HET FINANCIEEL SYSTEEM Surplus: - Particulieren - Bedrijven - Buitenlanders - Overheden - MENSEN MET EEN OVERSCHOT AAN GELD Deficiet: - Bedrijven - Overheden - Particulieren - Buitenlanders - MENSEN MET EEN TEKORT AAN GELD Uitlenen van geld aan de hand van externe financiering: 1) Directe financiering: financiële markten (koper en verkoper direct in contact) 2) Indirecte financiering: financiële intermediairs (koper en verkoper geholpen via bank) Marktimperfecties: - Transactiekosten: o bv. Els moet notaris inhuren om contract op te stellen om uitlenen van geld door te laten gaan  meer kosten dan opbrengsten o Tijd en middelen die gespendeerd worden bij het uitvoeren van financiële transacties o Schaalvoordelen (als bank dit doet, kosten notaris verdeeld over alle uitleners) - Informatiekosten o bv. Els wil graag geld uitlenen zodat iemand dit kan investeren in bedrijf, maar de andere persoon gebruikt dit liever om op vakantie te gaan o Assymetrische informatie: één partij (ontlener) bezit informatie die zij niet bekendmaakt aan de andere partij (geldschieter) o Principaal-agent probleem: ontstaat wanneer de belangen van de principaal (geldschieter) en de agent (ontlener) ver uit elkaar liggen AARD VAN FINANCIËLE DIENSTEN 1) Liquiditeitsdiensten a. Liquiditiet: de mogelijkheid om snel en met lage kosten een vermogensactief om te ruilen tegen een ander actief b. vb: liquiditeitsdienst van een bank: omzetten spaarfondsen in zichtdeposito’s c. Veilingmarkt: fixing (evenwichtsprijs) d. Dealersmarkt: continue notering (bid-ask spread  spread hoog = meer risico aandeel) e. Prijs van liquiditeit 2) Risicodeling a. Economische agenten: risicoavers b. Schaalvoordelen i. Poolen van gelijkaardige risico’s  alle mensen met zelfde risico gaan samenhangen = makkelijker om risico te berekenen

ii. vb. Brandverzekering (objectieve waarschijnlijkheid en risicopremie berekenen) c. Diversificatievoordelen i. Samenbrengen van verschillende types risico’s ii. Σ Afzonderlijke risico’s < portefeuillerisico 3) Informatiediensten a. Informatie verzamelen over potentiële marktprijzen (incorporatie van relevante informatie in de prijzen van financiële activa) b. Informatie-assymetrie: principaal-agent probleem i. Gevolgen: 1. Averechtse selectie (adverse selection) VB: tweedehandsauto’s o geen onderscheid maken tussen ‘goede’ of ‘slechte’ auto’s  enkel bereid om gemiddelde waarde te betalen o RESULTAAT: goede auto’s worden niet verkocht (prijs te hoog)  tweedehandsmarkt werkt inefficient o OPLOSSING:  Versterken van informatiediensten door financiële intermediairs  Regulering van het financieel systeem door de overheid 2. Moreel risico (moral hazard) o Ontlener gebruikt ontleende kapitaal toch op andere manier dan overeengekomen c. Informatiekosten i. Screeningkosten (doorlichting en selectie van kandidaat-ontleners) ii. Monitoringkosten (opvolging en controle van gedragingen achteraf) FINANCIËLE INTERMEDIATIE Indirecte financiering  financiële intermediairs Intermediatietechnologieën: 1) Bijeenbrengen van marktpartijen: a. door opzetten van verhandelingssystemen (veilingmarkten en dealers) b. door verstrekken van informatie (‘rating agencies’)  Marktfinanciering of directe financiering 2) Intermediaire activa inschakelen tussen spaarders en ontleners a. Schuldvorderingen op ontleners (primaire activa) poolen b. Eigen schuldoverderingen uit te geven aan spaarders (secundaire activa) c.  besparen op transactie- en informatiekosten  Intermediairs (financieringsmaatschappijen, commerciële banken,..) produceren liquiditeit, informatiediensten, risicodelende en risicotransformatiediensten  Eenvoudige bankfinanciering of indirecte financiering Directe financiering: -

-

Georganiseerd via diverse financiële markten o Geschieden via aandelen (deelbewijzen in het risicokapitaal van de onderneming) Spaarders  nieuwe fondsen aan onderneming o Wanneer? op het ogenblik van plaatsing van nieuwe aandelen op de emissiemarkt

-

-

Georganiseerde aandeelmarkten (beurs, stock exchange) zorgen voor verdere verhandelingsmogelijkheden tussen beleggers MAAR: schuldfinanciering georganiseerd via obligatiemarkten en andere makrten voor vastrentende activa Ook spaarders  ... o Wanneer? op ogenblik van uitgave van obligaties en onderschreven op primaire emissiemarkt Verdere verhandeling door beleggers op secundaire obligatiemarkt

-

Directe financiering niet noodzakelijk rechtstreeks Optreden van diverse intermediairs bij publieke plaatsing van schuldcertificaten Grote ondernemingen bijgestaan door zaken-of investeringsbanken en emissiesyndicaten

-

Ruim gamma aan verhandelingsmechanismen (‘trading mechanisms’) naar gelang: o de partijen die optreden: makelaars, delaers, markthouders, makrtmakers,... o de plaats van de verhandeling: centrale plaats, waar partijens elkaar fysiek ontmoeten of via telefoon, computerschermen, gecomputiseerde trandingnetwerken,... o de regels van de verhandeling: war er kan verhandeld worden, door wie, wanneer, hoe de orders worden uitgevoerd, hoe de prijsbepaling gebeurt,... Overbruggingsfunctie (intermediatie in de verhandeling zelf) beklemtoond o Bemiddelaars (bv beursvenootschappen) vergemakkelijken financiële transacties  Door deelname in de verhandelingssystemen op basis van expertise en comparatieve technologise voordelen o Ook verminderen van transactiekosten dankzij schaalvoordelen  Transactiekosten per eenheid – als verhandelde volume +  Lagere transactiekosten = liquiditeitsdiensten verschaffen aan cliënten Meer aandacht op informatierol: o Screening en monitoringfuncties overgelaten aan financiële intermediairs o Kunnen niet alle asymmetrische informatieproblemen oplossen (niet alle private informatie van ontleners) omwille van 2 redenen:  Vrijbuitersprobleem (free rider)  Onvoldoende informatie geproduceerd  Informatie makkelijk door te spelen, niet meer exclusief  Spaarfondsen door ontleners houdt heel wat private informatie in  Strategische bedrijfsinformatie niet zomaar vrijgeven om concurrentieredenen

-

-

Indirecte financiering -

-

Intermediaire instellingen die zich tussen spaarders en ontleners plaatsen en daarbij activatransformatie toepassen Transformeren primaire activa in secundaire activa Activatransformatie en risicointermediatiefunctie beklemtoond o Risico’s internaliseren door ze in balans voor eigen rekening te nemen o  vergemakkelijkt transfer van fondsen tussen geldschieters en ontleners o  schaal- en diversificatievoordelen Risicodeling verschilt o lagere uiteinde = financiële bemiddelaars (instellingen voor collectieve beleggingen = beleggingsfondsen) o Lagere transactiekosten dankzij aankopen in blok van aandelen en obligaties

-

-

o hogere uiteinde = financiële instellingen die een deel van risico absorberen Meer aandacht voor informatierol: o Betere intermediatietechnologieën om informatie voort te brengen in asymmetrieën op te lossen  Verstrekken van private leningen (die niet verhandeld worden in de markt)  winst maken  In direct contact met ontleners = betere controle risicogedrag (moreel risico)  Banklening verbonden aan transfer van zeggenschap van ontlener   Besparingen bij ‘screenen’ en ‘monitoren’ Danken hun ontstaan aan ernstige principaal-agent-problemen bij directe financiering (die leiden tot hoge kosten)

Daling kosten informatie asymmetrie (indirecte financiering): - Activatransformatie - Relatiebankieren - Risicodeling

FINANCIËLE INSTELLINGEN EN BALANSINTERMEDIATIE 1) Activatransformatie a. Secundaire activa: bronnen van fondsen (uitgeven aan spaarders) i. Deposito’s 1. Kortetermijnverplichtingen met interestopbrengst 2. Voor zichtdeposito’s met zero-rente ii. Obligaties 1. Langetermijnverplichtingen met interestopbrengst iii. Aandelen/participaties 1. deelname in kapitaal vertegenwoordigen en variabele opbrengst kennen iv. Polissen van pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen 1. Verplichting tot regelmatige bijdragen of betaling van verzekeringspremies b. Primaire activa: aanwendingen van fondsen (ontvangen van ontleners) i. Verhandelbare activa 1. Handels- of bankaccepten 2. Bedrijfs- of overheidsobligaties 3. Aandelen ii. Onderhandse leningen aan ondernemingen 1. consumptiekrediet 2. Hyptheciarie leningen Theoretisch: verschillende combinaties tussen primair en secundair (verschillende technologieën) Praktisch: keuze beperkt door winstmogelijkheden van specifieke 2) Soorten: a. Deposito-instellingen i. Doen beroep op deposito’s als bron van funding ii. Commerciële banken

combinaties

1. Investeren depo’s in leningen aan bedrijven, consumentenkrediet en overheidseffecten iii. Spaarbanken 1. Investeren depo’s in hypothecaire leningen en overheidseffecten iv. Kredietmaatschappijen 1. Verstrekken consumentenleningen b. Investerings- en beleggingsinstellingen i. Uitgifte van deelbewijzen en aandelen ii. Collectieve beleggingsfondsen 1. Investeren in aandelen en obligaties iii. Geldmarktfondsen 1. Beleggen in geldmark...


Similar Free PDFs