Samenvatting FMI - Financiele markten en instellingen PDF

Title Samenvatting FMI - Financiele markten en instellingen
Course Inleiding Financiën
Institution Vrije Universiteit Brussel
Pages 64
File Size 2.7 MB
File Type PDF
Total Downloads 16
Total Views 140

Summary

Financiele markten en instellingen...


Description

Inleiding

Hoe ga je van mensen die een overschot hebben naar mensen die een tekort hebben? Welke instellingen bestaan er en hoe wordt dit gecontroleerd?

Twee landen A en B Het financiële apparaat begint altijd met geld in handen van economische agenten (consumenten, bedrijven, overheden, institutionelen). Die gebruiken dat om transacties uit te voeren (kopen en verkopen). Daartoe hebben ze financiële intermediairs of/en veilingsystemen (beurs/kapitaal markt) nodig en betaalsystemen. Deze betaalsystemen (settlement mechanismen (vb. euroclear voor schuldtitels) ondergaan momenteel zeer sterk de invloed van financiële en technische innovatie vanuit de FinTech wereld. De fin. Intermediairs kan je opdelen in (commerciële) banken en shadow banks (zie later ). Dit gehele systeem moet dan gereguleerd worden. Binnen de bankenunie ven de EG gebeurt dit door de ECB en de Nationale CB. In België gebruiken we het Twin peaks model (NBB /FSMA) voor het toezicht op de commerciële banken.

Transacties gebeuren tussen verschillende landen (of banken in een zelfde land). Dit gebeurt in de (Internationale) kapitaal markten. Deze markten kunnen een fysieke plaats zijn zoals een beurs of andere veiling of gewoon tussen banken gebeuren (Over the counter). Derivaten worden verder nog afgehandeld met Central Clearing Partners( CCP). Het internationale financiële systeem wordt ook gereguleerd via IMF/BIS en zelfregulerende organismen zoals ISDA en ISMA.

Geld en geldcreatie Oorsprong en karakteristieken Geld= middel dat algemeen aanvaard wordt in ruil voor goederen en diensten. M.a.w. een ruilmiddel Wettelijke bepalingen kunnen in theorie inwoners van een land dwingen om een bepaald goed algemeen ter betaling te aanvaarden, maar indien het vertrouwen ontbreekt, zal zelfs een wettelijke verplichting enkel functioneren voor die betalingen die onder een officiële controle vallen. Voor alle “vrije” betalingen zal een andere vorm van ruil zich automatisch ontwikkelen. De wet van Gresham capteert dit idee: “bad money drives out good money” Functies van geld: -

Ruilmiddel. Belegging. Rekeneenheid. Standaard voor uitgestelde betalingen.

De functies kunnen variëren over de tijd. Duitsland na WOII → inflatie, mensen gingen de mark niet meer gebruiken. -

Ruilmiddel: het daalde enorm in waarde op korte tijd → niet handig als ruilmiddel Belegging: daalde te snel Rekeneenheid: te grote bedragen voor kleine aankopen, is moeilijk om te rekenen. Standaard voor uitgestelde betalingen: als je weet dat het snel daalt in waarde is het over een jaar niets meer waard → niet uitlenen.

Men ging sigaretten gebruiken. Hadden alle kenmerken behalve duurzaam. Was wel geen officieel betaalmiddel. Eigenschappen van geld: -

Waardevol in vgl met zijn gewicht. Duurzaam. Deelbaar. Gestandardiseerde kwaliteit. Herkenbaar. Stabiele koopkracht.

Bitcoin: is het geld? Vervult bitcoin de functies en karakteristieken. -

-

Functies o Ruilmiddel: ja, gebruikt in transacties o Belegging: ja, heel speculatief o Rekeneenheid: nee, prijzen werden niet uitgedrukt in bitcoin, door snelle waarde stijging (exponentieel) kan je het niet als rekeneenheid gebruiken. Moet iets zijn dat stabiel is. o Standaard van uitgestelde betalingen: ja, maar door snelle stijging leent het er zich niet echt toe. Speculatieve bubbel: exponentiele stijging en dan heel snel naar beneden. Eigenschappen o Waarde in vergelijking met gewicht: virtueel → weegt niets o Duurzaam: niet kapot tenzij internet en elektriciteit weg. o Deelbaar: niet echt, missschien is de evolutie nog niet klaar. In theorie kan het deelbaar zijn o Gestandaardiseerde kwaliteit: puur virtueel → is het echt? Heel gemakkelijk na te maken. o Herkenbaar: puur virtueel, als het niet herkenbaar is, wie zegt dan dat het echt is. o Stabiele koopkracht: nee, enorme stijging en daling.

→geen geld, niet alle functies en eigenschappen. Het kan in theorie wel geld worden → werken op herkenbaarheid en kwaliteit en kunnen verzekeren. Koopkracht stabiel houden → probleem want hoeveelheid is beperkt, als er meer nodig is kan alleen de waarde veranderen. Heeft hetzelfde probleem als goud. Maar omdat de stock nog beperkter is als goed, grote schommelingen. Evolutie : -

Ruilhandel. Grondstoffen als geld. Edelmetalen Betaalmiddel: munten (geslagen) of papier. Wettelijk betaalmiddel. Fiat geld.

Ontwikkeling van banken: -

-

Geldwisselaars. Deposito banken: effectief geld gedeponeerd. Als je handelt deed is een kist met goud verslepen niet handig en onveilig. Brieven schrijven met hoeveel geld de persoon had meegegeven → aanvaard als betaalmiddel. Gemakkelijker te verplaatsen. Elke systeem heeft de voorkeur voor iets simpel zelfs als het moeilijke beter is. Commercial banken – Centrale banken

Types van geld: -

Briefjes en munten. zicht deposito’s. E-geld. Alternatieve vormen van geld

Geldaanbod 2 componenten van geld: -

Chartaal geld= muntstukken en bankbiljetten uitgegeven door de overheid en in omloop gebracht door de centrale bank. Giraal geld= o (enge zin) de volume zichtdeposito’s o (brede zin) spaardeposito’s + termijnrekeningen + financiële activa op lange termijn

Fiduciar geld= geld gebaseerd op vertrouwen: de waarde van het geldteken > de fysieke waarde van het geldmiddel (v.b. een bankbiljet van 50 euro) Geldhoeveelheid: -

-

-

M1 : o geld in omloop o “overnight” deposito’s bij Euro area MFIs. M2 : M1 + o deposito’s met een looptijd tot 2 jaar o deposito’s terugbetaalbaar met een opzegperiode van 3 maand M3 : M2 + o repurchase agreements o (geld markt fondsen) money market fund o (geld markt papier) money market paper o schuldtitels met een looptijd tot 2 jaar

volledig centraal volgeld

tegoeden bij Centrale bank

full resreve banking tegoeden bij commerciële banken

narrow banking tegoeden bij commerciële banken

volledige dekking dekking door door centrale bank staatsobligaties of CB reserves garantie doot belastingsbetaler reserves

volledig decentraal hayekiaans privaat geld cryptovaluta huidig stelsel

cryptovaluta commerciële creatie is vrij banken geven hoeveelheid per zelf geld uit munt ligt vast

Huidig stelsel: -

geld uitgegeven door de overheid de totale geldhoeveelheid is endogeen en wordt bepaald door de geldcreatie van banken.

M=m*B. De geldcreatie van banken(m) is een functie van: -

monetair beleid portfoliobeslissingen van publiek en de banken

Simpel voorbeeld: als mensen al het geld dat ze ontlenen uitgeven aan personen die het volledig op de bank zetten. ∆𝐷 =

𝐷0 𝑟

met

D0 initiële geldhoeveelheid (= initiële hoeveelheid deposito’s) r : reservecoëfficiënt Realistischer voorbeeld: ∆𝐷 =

1

1−(1−𝑐 )(1−𝑟 )

met

r : reservecoëfficiënt c= chartale geld voorkeur van het publiek assumptie coëfficiënten r en c wijzigen niet. Balans van de centrale bank:

𝑚=

𝑀 𝐵

→𝑚=

𝐶𝑃+𝐷

𝐶𝑃+𝑅

→𝑚 =

𝑘+1

𝑘+𝑟

Met k de verhouding tussen chartaal geld en deposito’s. m is niet constant. Wat beïnvloedt de multiplicator: 𝑑𝑚 𝑚

= 𝜀(𝑚, 𝑘)

𝑑𝑘 𝑘

Met 𝜀(𝑚, 𝑘) =

𝑑𝑟

+ 𝜀 (𝑚, 𝑟) . 𝑟

1−𝑚 𝑘 𝑘+𝑟

< 0 wanneer m> 1 en 𝜀(𝑚, 𝑟) = 𝑚

−𝑟

𝑘+𝑟

1, wat normaal zo is. 𝜕𝑘 𝑚 𝑘+𝑟 𝑚

−𝑟 𝜀(𝑚, 𝑟) = 𝑘 + 𝑟 Het effect van de reserveratio bepalen we als: 𝜕𝑚 𝜕𝑟

=

−(1+𝑘) −𝑚 = (𝑘+𝑟)² 𝑘+𝑟 𝑟

Uitgedrukt in elasticiteiten na vermenigvuldiging met : 𝑚 𝜀(𝑚, 𝑟)=

𝜕𝑚 𝑟 −𝑟 = 𝜕𝑟 𝑚 𝑘+𝑟

Wat beïnvloedt de chartale geldvoorkeur(k): -

-

-

Y: inkomen: hoe meer geld je hebt hoe meer je wil kopen. Hoe hoger Y → hoe hoger chartale geldvoorkeur. Is niet zo, hoe hoger inkomen → hogere vraag naar deposito’s. minder chartaal geld nodig. Vraag naar deposito’s domineert. W: vermogen: zelfde redenering i: rentevoet: o deposito’s: negatieve impact op geldvoorkeur → opportuniteitkost. Hoe hoger de rente hoe hoger de kost om geld te houden. o Marktrente: i op deposito’s is laag, als marktrente stijgt, stijgen de rentes parallel → meer deposito’s. curve is normaal een pos rechte (y-as: R en x-as T) Technologie en betaalgewoonten: digitaal betalen → minder cash op zak. Er zijn ook seizoenseffecten in voorkeur. Risico’s: als bank failliet gaat, gedurende paar maanden geld kwijt → wantrouwen → meer als cash aanhouden.

Wat beïnvloedt r: -

i: hoe hoger de rente hoe meer er betaald wordt voor een lening → hogere rente lagere reserves. Herfinancieringskosten: te weinig cash, je kan aan de CB geld vragen maar je moet betalen → hoe hoger → afschrikkingseffect → me er reserves. (reserve) verplichtingen

Multiplicator en rente: 𝜀(𝑚, 𝑖 ) = 𝜀(𝑚, 𝑘)𝜀(𝑘, 𝑖 ) + 𝜀 (𝑚, 𝑟 )𝜀(𝑟, 𝑖 ) > 0

Financiële instellingen en intermediairs Financiële instellingen Kredietinstellingen Bepaalt door wet: “een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van gelddeposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en in het verlenen van kredieten voor eigen rekening. → de financiële intermediair bij uitstek, zie verder.

Instellingen die risicokapitaal verschaffen -

-

-

“investment bank”= een verzamelnaam die een veelheid aan verschillende soorten instellingen en dus activiteiten dekt. Voorbeeld: In België oefenen de gewone kredietinstellingen de zakenbankenactiviteiten uit, maar de private bank Petercam Degroof noemt zich zelf o.a. ook een zakenbank. De activiteiten van een zakenbank zijn zeer divers en kunnen bestaan uit o het verschaffen van risicodragend kapitaal (vaak vanuit een apart filiaal) o het begeleiden van aandelen en obligatie-emissies (uitgifte syndicaten) o raadgeven bij fusies of IPO, overnames, herstructureringen o effectenhandel Venture capitalists verschaffen risicodragend kapitaal (dus geld in ruil voor aandelen van startende bedrijven). Vaak levert een venture capitalist ook managementbijstand. De bedoeling is winst te maken door meerwaardes te realiseren. Een gediversifieerde portfolio opbouwen is de enige manier om het risico te “spreiden”. o wanneer kapitaal wordt verschaft aan startende bedrijven spreekt men van Venture capital. ▪ eerste fase: seed money kapitaal dat gegeven wordt bij de allereerste opstart ▪ tussenfase: lancering van v.b. nieuw product (maar cash flows van het bedrijf zijn nog steeds negatief) ▪ mezzaninefinanciering: het bedrijf genereert positieve cashflows, maar komt nog niet in aanmerking voor meer “standaard” financieringen zoals beurs of bancaire kredieten. o wanneer de bedrijven al een langere levensloop kennen spreekt men van private equity. Bedrijven maken al winst. Minder risico, maar als er zo een speler binnenkom wordt het hard → wil zo snel mogelijk meerwaarde creëren. Best door kosten te drukken. ▪ Management buy out: de aandelen worden opgekocht door het management van een andere onderneming. ▪ Management buy in: de aandelen van het bedrijf worden opgekocht door de managers. Holdings zijn ondernemingen wiens activiteit erin bestaat om participaties in andere ondernemingen op te bouwen. Vaak hebben ze controlerende belangen in de bedrijven waarvan ze de aandelen kochten. Hun bedoeling is een op stroming van dividenden richting de holding maatschappij te verkrijgen. Voorbeelden zin Ackermans Van Haaren of Groupe Bruxelles Lambert.

Beleggingsondernemingen Wet: ondernemingen waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van beleggingsdiensten voor derden. -

Beursvennootschappen hebben het monopolie op het uitvoeren van orders op de beurs. Een groot percentage van de transacties gebeurt eigenlijk voor rekening van de grootbanken. Wisselagenten van vroeger. Bank mag niet rechtstreeks transacties uitvoeren op de beurs, moet via een beursvennootschap.

-

Vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies voeren discretionair(= krijgen geld binnen en doen ermee wat ze willen) vermogensbeheer uit, ontvangen orders van cliënteel en geven die door. o Vermogensbeheerders specialiseren zich in het beheren van portefeuilles voor rekening van institutionele beleggers, beleggingsinstellingen en rijke particulieren. Zij worden vergoed op basis van een management fee, proportioneel aan het beheerde vermogen. Hun beheer moet in het uitsluitende belang van hun cliënten gebeuren, zodat er zeer omzichtig moet omgesprongen worden met potentiële belangenconflicten. MIFID 2 regelt deze belangenconflicten. Beschermt privé klanten, iedereen scoren in een profiel: risico-avers of niet → bepaalde beleggingen aanbieden.

Ook banken en private banken kunnen vermogensbeheer aanbieden, maar er is toch een duidelijke tendens om dergelijks activiteiten onder te brengen in een afzonderlijk filiaal. Banken zijn zeer geïnteresseerd in vermogensbeheer omdat het hen een diversificatie van hun inkomsten oplevert. Het genereert immers jaarlijks “fees” die niet gerelateerd zijn aan rente, die geen kredietrisico meebrengen en dus ook geen kapitaal verbruiken. Het is evenwel een volatielere bron van inkomsten, want elkaar jaar begint men opnieuw van nul.

Institutionele beleggers = Financiële ondernemingen die de gelden die ze bij het publiek verwerven op lange termijn op de kapitaalmarkt beleggen. Verzekeringsinstellingen compenseren schade in zeer uitgebreide zin. Om dit te kunnen financieren sluiten ze verzekeringscontracten af waarin ze zich garant stellen voor eventuele schade tegen vergoeding van een premie. Om zeker te kunnen zijn dat ze voldoende geld in cash hebben om de verzekerde ook effectief te vergoeden, zullen ze opgehaalde premies (de reserves) op de kapitaal markt beleggen onder de vorm van een portfolio van aandelen, obligaties, cash instrumenten. De verzekeringsmarkt wordt typisch opgedeeld in twee “takken”: -

de tak Niet-Leven: omvat de typische schadeverzekeringen zoals autoverzekering, brandverzekering en de aansprakelijkheidsverzekeringen. (typisch ook jaarlijkse contracten) de tak Leven: omvat de levensverzekeringen. Er zijn voornamelijk twee soorten o de kapitaalsverzekering bij overlijden: keert een kapitaal (of rente) uit aan de overlevende begunstigde (partner of iemand anders die aangeduid werd) indien de verzekerde voor pensioenleeftijd overlijdt. o de kapitaalsverzekering bij leven: keert een kapitaal (of rente) uit aan de verzekerde wanneer die nog in leven is op de in het contract bepaalde datum, gebruikt om pensioenen in te dekken o de gemengde formule combineert de twee bovenstaande Doordat er op een bepaalde dag uitgekeerd moet worden wordt er vooral belegt in obligaties.

Producten (twee belangrijkste): -

Tak 21: levensverzekering met periodieke premies (eigenlijk beschouwd als een spaarproduct want het geeft een gegarandeerd rendement, waar nog eventueel winstdeelnemingen kunnen bijkomen indien de meerwaarde van de beleggingen in de portfolio dit toelaten). Vaak een gegarandeerd rendement. 3% of meer → veel vandaag want rente heel laag. → niet veel meer verkocht.

-

Tak 23 : een verzekering gekoppeld aan een beleggingsfonds. Het rendement van deze levensverzekering hangt volledig af van het rendement van het onderliggende beleggingsfonds (geen gegarandeerd rendement, maar potentieel een hoger rendement dan Tak 21)

Langer dan 8 jaar houden → fiscale vrijstellingen. Om verzekeringen te mogen aanbieden moet de instelling de toestemming van het FOD economisch zaken verkrijgen. De eenheidsmarkt van de verzekeringen (in gegaan op 1 juli 1994) voorziet in een Europees paspoortsysteem: eens je in een land van de Unie verzekeringsdiensten mag aanbieden, dan mag je dat ook in de andere landen van de Unie. Pensioenfondsen: Juridisch andere structuur, maar financieel gelijkaardig. De pensioenfondsen horen tot het Belgische pensioenstelsel: een pensioen wordt toegekend aan werknemers, ambtenaren en zelfstandigen bij het beëindigen van de professionele loopbaan of , bij overlijden voor de pensioenleeftijd, aan de overlevende niet-werkende echtelijke partner. Het stelsel bestaat uit 4 pijlers. 1. De eerste pijler is het wettelijke stelsel. Dit verschilt naargelang het statuut: ambtenaar, werknemer of zelfstandige. Het is een repartitiesysteem: de huidige generatie werkenden financieren rechtstreeks de pensioenen via sociale zekerheidsbijdragen en belastingen. In dit systeem wordt er dus niets gespaard of belegd. Wanneer de binnenkomende gelden niet voldoende zijn om de pensioenen te betalen, springt de federale overheid bij. Eigenlijk is dit systeem al structureel verlieslatend van bij de opstart. Door de vergrijzing van de bevolking wordt het deficit alleen maar groter. 2. De tweede pijler is het collectief aanvullende of exra-legale pensioen. Dit zijn eindeloopbaanpensioenen die bedrijven afsluiten ten voordele van hun werknemers. De premies worden grotendeels betaald door de werkgever, maar een kleiner gedeelte ook door bijdragen van de werknemers. Er zijn twee systemen die gebruikt werden: o Groepsverzekeringen: een groep van individuele levensverzekeringen (met kapitalisatie van de bijdragen tegen een gegarandeerde rentevoet). Het beheer ligt dus bij een verzekeringsmaatschappij. o Aanvullend pensioenfonds (Organisme voor de Financiering van de Pensioenen, OFP): een apart opgerichte entiteit (vzw) die losstaat van het bedrijf. • defined contribution: vaste bijdragen → de onderneming is enkel verplicht om een bepaalde bijdrage te storten. • defined benefit: resultaatverbintenis → de onderneming moet een bepaald resultaat uitkeren. 3. De derde pijler is het individuele pensioensparen. Fiscaal gestimuleerde vorm van pensioensparen. Er is een jaarlijkse belastingaftrek van (30%) het gestorte bedrag in een aanvaarde formule (levensverzekering, fonds). Fonds belegt het geld in aandelen en obligaties. 4. De vierde pijler is het eigen sparen. Instellingen voor Collectieve Beleggingen (ICB) zamelen spaargelden in om die gezamenlijk te beleggen in financiële of andere activa. Deze fondsen geven toegang tot gediversifieerde portfolio’s zonder als investeerder over een groot bedrag te moeten beschikken. Je koopt een aandeel van ICB. -

Gesloten ICB: dit zijn ICB die opgericht werden met een vast kapitaal (=hoeveelheid aandelen ligt vast en er is een officiële kapitaalsverhoging met prospectus e.d. nodig om het kapitaal te kunnen

-

verruimen). Deze ICB’s worden bevaks genoemd. Typisch zijn deze instellingen actief in vastgoed (voorbeelden vind je bij de gereglementeerde vastgoedvennootschappen zoals Aedifica, WDP, Cofinimmo, Befimmo etc..). De waarde van de aandelen van zo een fonds kan afwijken van de onderliggende waarde van de activa waarin het fonds belegd heeft. Open ICB: dit zijn de ICB die opgericht werden met variabel kapitaal. Er kunnen dus doorlopend intredingen en uittredingen uit het fonds gebeuren. Het aantal aandelen van het fonds kan immers variëren. Open ICB zijn de norm in België.

Shadow banking Er is geen eenduidige definitie: -

-

activiteiten waarbij KT financiering niet geleverd wordt door deposito’s” “Traditional banking transforms risks on a single balance sheet. It uses the law of large numbers, monitoring, and capital cushions to “convert” risky loans into safe assets – bank deposits. Shadow banking transforms risks using different mechanisms, many more akin to those used in capital markets.” Shadow banks zijn instellingen die aan krediet intermediatie doen. Dat betekent dat zij vreemde middelen aantrekken en daarmee kredieten verlenen. Nochtans hebben zij niet het bankstatuut. (FSB).

Voorbeelden: Hedge funds, Geldmarktfondsen, Special Purpose Vehicles Hedge fund= je richt een bedrijf op e...


Similar Free PDFs