Onderzoek en kwaliteit samenvatting PDF

Title Onderzoek en kwaliteit samenvatting
Course onderzoek en kwaliteit 1
Institution Hogeschool Vives
Pages 34
File Size 607 KB
File Type PDF
Total Downloads 227
Total Views 432

Summary

Onderzoek & kwaliteitHoofdstuk 1: luik onderzoekBasisbegrippenOnderzoek: doelgericht proces waarbij men data verzameld en deze analyseert om onderzoeksvragen te beantwoorden Evidence-Based Practice – EBP (op bewijsmateriaal gebaseerde praktijk): methode die verpleegkundigen helpt om keuzes te ma...


Description

Onderzoek & kwaliteit Hoofdstuk 1: luik onderzoek Basisbegrippen Onderzoek: doelgericht proces waarbij men data verzameld en deze analyseert om onderzoeksvragen te beantwoorden Evidence-Based Practice – EBP (op bewijsmateriaal gebaseerde praktijk): methode die verpleegkundigen helpt om keuzes te maken over de zorg van de zorgontvanger Evidence-Based Medicine – EBM: beperkt zich tot de geneeskunde Evidence-Based Nursing – EBN: gaat over werken in de verpleegkunde Actieonderzoek: de onderzoeker wordt mee betrokken Empirische cyclus: verband tussen theorie en ideeën Deductie: vertrekt vanuit een theorie of een idee Inductie: vertrekt vanuit data en de realiteit EBP:    

Klinische expertise Beschikbaar wetenschappelijk bewijs Voorkeur en opvattingen van patiënt Organisatorische en financiële haalbaarheid

5 stappen van het EBP: 

Klinische probleem vertalen naar een onderzoeksvraag  PICO

! Altijd op voorhand invullen ! PICO        

Therapie Patiënt Welke zorgontvanger of populatie? Intervention - Interventie Welke behandeling? Comparison – Vergeleken met welke (standaard) behandeling? Vergelijking Outcome – Uitkomst Welk resultaat?

Wetenschappelijke literatuur zoeken Kritisch beoordelen van bewijsmateriaal Onderzoek vertalen Resultaat evalueren

Voordelen EBP:       

Hogere kwaliteit van de zorg Verantwoorden van de zorg Ontwikkelen van verpleegkundig beroep Versterkt de positie van de verpleegkundige Voldoet aan de verwachtingen van de patiënt Verlagen zorgkosten Reduceren ongewenste variatie in klinisch handelen

Soorten onderzoek Doel: 

Fundamenteel / theoriegericht onderzoek  Kennis te ontwikkelen  Heeft geen meerwaarde voor de praktijk  Praktijkgericht / toegepast onderzoek  Vragen uit praktijk beantwoorden  Praktijk ondersteunen en bijsturen Grondvormen: 



Kwantitatief onderzoek  In de breedte – grote steekproef (doelgroep)  Ideeën, attitudes en gedragingen te beschrijven  Wordt omgezet in cijfermateriaal  Statische analyses Kwalitatief onderzoek  In de diepte – kleine steekproef (doelgroep)  Belevingen van mensen  Geen cijfermateriaal  Inhoudsanalyses

Tijdsperspectieven: 

Cross-sectioneel onderzoek – dwarsdoorsnede  Eenmalig op bepaald tijdstijd  Longitudinaal onderzoek  Meerdere onderzoeksmomenten op langere periode  Trendonderzoek o Regelmatige tijdstippen o Niet dezelfde doelgroepen  Panelonderzoek o Regelmatige tijdstippen o Bij dezelfde doelgroep  Retrospectief onderzoek o Terug in de tijd – verleden  Prospectief onderzoek o Vooruit in de tijd – toekomst

Eisen aan onderzoek 

Wetenschappelijke eisen  Empirsch: zintuiglijk waarnemen, waarneembaar in de werkelijkheid  Onafhankelijk: persoonlijke mening geen rol laten spelen  Betrouwbaar: herhaaldelijke resultaten opleveren  Valide: eerlijke resultaten verkrijgen

Puntjes verwijzen naar de resultaten van het onderzoek Figuur 1: vb. temperatuur verschilt altijd, maar blijft zoveel mogelijk binnen zelfde waarden (36 – 37°C) -> systematische fout Figuur 2: vb. constant verschillende temperaturen die ver uit elkaar liggen (34 – 39°C) -> toevallige fout Figuur 3: vb. foute methode Figuur 4: vb. temperatuur blijft gelijk (36,6° C) de komende 10 minuten



Ethische eisen



 Recht op informatie  Vrijwilligheid om deel te nemen aan het onderzoek  Anonimiteit en vertrouwen Praktische eisen  Resultaten moeten bruikbaar zijn

Verwerkingsoefeningen: Opdracht 1: EBP a) Vermindert huidlijm het aantal wondinfecties? P = persoon met wonde I = huidlijm C = naaien / hechten O = heling van de wonde b) Is de aanwezigheid van familie bij een reanimatie beter voor het rouwproces? P = familie van gereanimeerde patiënt I = aanwezigheid van familie tijdens de reanimatie C = afwezigheid van de familie tijdens de reanimatie O = verloop van het rouwproces c) Stoort de aanwezigheid van familie het verloop van de reanimatie? P = medisch personeel I = aanwezigheid van de familie tijdens de reanimatie C = afwezigheid van de familie tijdens de reanimatie O = verloop van de reanimatie ! Soms geen C te vinden ! Opdracht 2: Fundamenteel of praktijkgericht onderzoek a) Een onderzoek naar gunstige interventies op agressief gedrag van psychiatrische zorgontvangers.  Praktijkgericht onderzoek b) De ontwikkeling van de zelfzorgtheorie van Orem.  Fundamenteel onderzoek c) Onderzoek naar post-traumatische stress (PTS): Waardoor wordt PTS veroorzaakt? Wat zijn de kenmerken van PTS?  Fundamenteel onderzoek d) Hoe moeten we omgaan met jeuk?  Praktijkgericht onderzoek e) Hoe kan een zorgontvanger voorbereid worden op een coloscopie?  Praktijkgericht onderzoek f) Is er een verband tussen het aantal uren studie en angst voor het examen?  Praktijkgericht onderzoek Opdracht 3: Soorten onderzoek

Je leest een onderzoek waarbij vragenlijsten zijn gebruikt om bij te houden hoeveel mensen roken. Ze moesten elke dag turven. a) Is dit een prospectief of retrospectief onderzoek?  Prospectief onderzoek b) Is dit een kwalitatief of kwantitatief onderzoek?  Kwantitatief onderzoek Opdracht 4: verschillende indelingen van onderzoek a) Voorlichting over vroegere ontdekking van kanker Door zelfonderzoek en deelname aan bevolkingsonderzoek kan kanker in een vroeg stadium ontdekt worden. Door middel van voorlichting wordt gedrag dat leidt tot vroege ontdekking van kanker gestimuleerd. In dit onderzoek is een advies-op-maatinterventie gericht op dit soort gedrag geëvalueerd. In het onderzoek werden ruim 1800 volwassen Nederlanders op basis van toeval toegewezen aan een van de drie groepen: het advies-op-maat (interventiegroep 1), de standaardbrochure (interventiegroep 2) of geen informatie (controlegroep). In elke groep werd tweemaal een schriftelijke vragenlijst afgenomen en éénmaal werd een telefonische enquête gehouden. Uit de effectevaluatie bleek dat het advies effectiever is dan de bestaande algemene voorlichting om het gedrag te veranderen dat kan leiden tot de vroege ontdekking van kanker.     b)

Doel: praktijkgericht onderzoek Grondvorm: kwantitatief onderzoek Tijdsperspectief: longitudinaal prospectief panel onderzoek Onderzoeksdesign: experimenteel onderzoek Relatie tussen gezondheidsstatus en cognitief functioneren bij ouderen

In deze studie is onderzocht of fysiek en psychologisch functioneren de cognitieve achteruitgang van ouderen over een periode van zes jaar kan voorspellen. Bij 669 ouderen (60-81 jaar) werd het fysiek en psychisch functioneren gemeten met vragenlijsten. Psychologisch functioneren (bv. symptomen van depressie en angst) bleek te zijn gerelateerd aan geheugenfuncties zes jaar later.    

Doel: fundamenteel onderzoek Grondvorm: kwantitatief onderzoek Tijdsperspectief: longitudinaal prospectief panel onderzoek Onderzoeksdesign: observationeel onderzoek

c) Opvattingen van vrouwen over verschillende baringshoudingen

Om de opvattingen van vrouwen over verschillende baringshoudingen te onderzoeken, werd pas bevallen vrouwen gevraagd of ze wilden deelnemen aan een interview. Tijdens de interviews, 7 tot 19 weken na de bevalling, werd een lijst van onderwerpen gebruikt met semigestructureerde vragen. De onderwerpen omvatten onder meer factoren die de keuze voor een houding bepaalden, de invloed van baringshoudingen bij de verloskundige of op de zwangerschapscursus en de houdingsvoorkeur voor een volgende bevalling. De semigestructureerde interviews werden gehouden over twintig vrouwen.     d)

Doel: praktijkgericht onderzoek Grondvorm: kwalitatief onderzoek Tijdsperspectief: cross-sectioneel onderzoek Onderzoeksdesign: observationeel onderzoek Onderzoek naar verplaatsingsgeschiedenis en plaatsingsverloop bij kinderen in de langdurige pleegzorg

In dit artikel wordt gerapporteerd over de verplaatsingsgeschiedenis van kinderen die langdurig in de pleegzorg verblijven. Een verplaatsing is de transfer van een kind tussen verblijfplaatsen, die niet die van de ouders zijn. In het onderzoek zijn de dossiers van 419 pleegkinderen bestudeerd op hun verplaatsingen in het kader van verleende jeugdzorg. Significant positieve samenhangingen zijn gevonden tussen het aantal eerder meegemaakte verplaatsingen enerzijds en het voorkomen van hechtingsstoornissen, de ernst van gedragsproblemen en het voortijdig beëindigen van het huidige pleeggezinverblijf anderzijds. Predictie van voortijdige beëindiging blijkt tot op zekere hoogte mogelijk. Implicaties hiervan worden besproken.    

Doel: praktijkgericht onderzoek Grondvorm: kwantitatief onderzoek Tijdsperspectief: longitudinaal retrospectief panel onderzoek Onderzoeksdesign: observationeel onderzoek

Onderzoeksplan

Hypothesen: veronderstellingen, antwoord op de onderzoeksvraag wordt verondersteld Probleemstelling: 



  

Aanleiding  Praktijkgericht onderzoek: specifiek probleem  Fundamenteel onderzoek: vanuit de wetenschap Doelstelling  Kennis verzamelen  Probleem oplossen Afbakening van het onderwerp  Gericht literatuurstudie Doelgroep  Realistisch – niet te groot en niet te moeilijk te bereiken Onderzoeksvragen  Formuleren met PICO  Centrale onderzoeksvraag: algemene vraag  Deelonderzoeksvraag: specifieke vraag  Beschrijvende onderzoeksvraag: Wie? Wat? Waar? Wanneer?  Frequentievragen: Hoeveel? Hoe vaak? Hoe groot?  Verklarende onderzoeksvraag / hypothesen: verband tussen kenmerken  Nulhypothese (H₀): geen relatie, geen verschil, geen effect  Alternatieve hypothese (H₁): wel een effect o Gerichte alternatieve hypothese: idee over welke richting het verband zal uitgaan o Ongericht alternatieve hypothese: het kan nog alle kanten uit

Variabelen  

Afhankelijke variabele Onafhankelijke variabele

Visuele voorstelling van verklarende onderzoeksvragen = conceptueel model – pijltjesdiagram Eenheden: doelgroep Kenmerken: onderwerp Waarden: waarneembare variabelen (leeftijd, geslacht, graad van brandwonden, …) Verband: relatie – samenhang Effect: variabele gaat andere variabele vooraf – verandering Causaal effect: 3de variabele kan uitgesloten worden

Positief verband / effect (+): hoge waarden van de ene variabele leiden tot hoge waarden bij de andere variabele Negatief verband / effect (-): hoge waarden van de ene variabele leiden tot lage waarden bij de andere variabele en lage waarden van de ene variabele leiden tot hoge waarden van de andere variabele  

Beschrijvende onderzoeksvragen: 1 variabele Verklarende onderzoeksvragen: 2 of meerdere variabelen

Verbanden:  Geen onafhankelijke en afhankelijke variabelen  symmetrische verbanden ! Altijd met Schoolresultaten Zelfwaardering Effecten:  Invloed op het kenmerk  Asymmetrische affectrelatie

Schoolresultaten

Zelfwaardering

 Onafhankelijke variabele

 Afhankelijke variabele 

Wederkerige / symmetrische effecten

Schoolresultaten

Zelfwaardering

 Onafhankelijke variabele

 Afhankelijke variabele 

Positief verband +

Schoolresultaten Zelfwaardering



Negatief verband -

Ervaren agressie

Schoolresultaten

Verbanden of effecten met meer dan 1 (on)afhankelijke variabele: 

2 onafhankelijke variabelen en 1 afhankelijke variabele Geslacht Zelfwaardering

 Onafhankelijke variabele

 Afhankelijke variabele Leeftijd  Onafhankelijke variabele 

-

2 afhankelijke variabelen en 1 onafhankelijke variabele Schoolresultaten  Afhankelijke variabele Geslacht

 Onafhankelijke variabele Sportprestaties  Afhankelijke variabele Onrechtstreekse effecten: 

Intermediair effect  Intermediaire variabele = tussenliggende kenmerk

Ervaren agressie  Onafhankelijke variabele

-

Zelfwaardering  Intermediaire variabele

+

Schoolresultaten  Afhankelijke variabele



Totaaleffect: combinatie van direct en indirect asymmetrisch effect -

Ervaren agressie

Schoolresultaten  Afhankelijke variabele

 Onafhankelijke variabele

Zelfwaardering

+

 Intermediaire variabele

Interactie-effecten:  Kenmerk verschilt Schoolresultaten

Ervaren agressie

 Afhankelijke variabele

 Onafhankelijke variabele

Geslacht  Intermediaire variabele

Bepalen van de grondvorm 

Kwantitatief onderzoek  Cijfermateriaal, gebeurt via enquêtes  Verklarende onderzoeksvraag  Via enquêtes  Beschrijvende onderzoeksvraag  Op zoek naar visie, attitude  Onderzoek in de breedte  Onderzoeksontwerp  Van theoretische naar empirische  Deductief  Voor data verzameling



Kwalitatief onderzoek  Taal, gebeurt via interviews  Beschrijvende onderzoeksvraag  Op zoek naar visie, attitude  Onderzoek in de diepte  Onderzoeksontwerp  Na data verzameling  Op zoek naar patronen

Probleemstelling Aanleiding, doelstelling, afbakening, onderzoeksvragen

Onderzoek ontwerp

Wie? Eenheden operarionaliseren (populatie en steekproef) Wat? Kenmerken operationaliseren

Dataverzameling Data-analyse

Rapportage

KWANTITATIEF ONDERZOEK ° Beschrijvende of verklarende onderzoeksvragen ° Onderzoek in de breedte ° Algemeen beeld ° Veel ° Doorsnee ° Toevalssteekproef

° Voor de dataverzameling ° Deductief Hoe? Keuze ° Bestaande onderzoeksmethode registratiesystemen (en ° Enquête-onderzoek dataverzamelings(gestandaardiseerde instrument) vragenlijst) ° Expiriment (gestandaardiseerde vragenlijst of observatieschema) ° Gestandaardiseerde werkwijze ° Statische analyse ° Interpretatie van cijfermateriaal ° Grafieken, tabellen, cijfers

KWALITATIEF ONDERZOEK ° Beschrijvende onderzoeksvragen ° Onderzoek in de diepte ° Gedetailleerd beeld ° Weinig ° Specifiek en divers ° Selecte steekproef

° Vooral na de dataverzameling ° Inductief ° Interview (interviewschema) ° Focusgroep (interviewschema) ° Observatie (observatieschema)

° Flexibele werkwijze ° Inhoudsanalyse ° Interpretatie van taal ° Citaten

Soorten designs volgens grondvorm Kwantitatief onderzoek -

Niet experimenteel onderzoek (= observationeel)  Waarnemingen en metingen  Cohortonderzoek  Bepaalde periode onderzocht  Kleine en grote groepen  Prospectief onderzoek: grote populatie  Retrospectief onderzoek: zeldzame ziekten  Patiënt-controle onderzoek  Altijd retrospectief en longitudinaal onderzoek  Controlegroep  Geen langere periode volgen

 Beschrijven d niet-experimenteel onderzoek – cross-sectioneel onderzoek  Geen verbanden tussen variabelen onderzoeken  Informatie verzamelen  Survey-onderzoek: via enquête over grote groep deelnemers  Case-study: één casus bestuderen

-

Expirimenteel onderzoek  Er veranderd iets bewust  Randomised Controlled trial – RCT  Randomisatie: op basis van toeval in 2 groepen verdelen  Experimentele groep: blootgesteld aan interventie  Controlegroep: geen interventie of placebo (nep-interventie)  Betrouwbaar onderzoek -> gebruik maken van blindering o Enkel blind: onderzoekers weten niet welke behandeling doelgroep krijgt o Dubbel blind: niemand weet wie welke behandeling krijgt  Quasi-experimenteel onderzoek  Interventie vindt plaats  Geen controlegroep  Geen randomisatie 1. RCT

Verklarend

->

experimenteel

2. Cohortonderzoek

3. Case-control onderzoek Beschrijvend

Observationeel

4. Cross-sectioneel onderzoek

nderzoek

-

ografie  Cultuur van een bepaalde groep mensen omenologie  Ervaringen van verschillende mensen  Nadeel: resultaten kunnen beïnvloed worden Grounded theory  Menselijk gedrag begrijpen Case studies  Individueel persoon of groep personen (= case series)  Hoe het onderzoek ontwikkelt

Verwerkingsoefeningen: Opdracht 1: PICO-regel – beschrijvende / verklarende onderzoeksvraag a) Hoe vaak komt diabetes voor bij mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen? P = mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen I=/ C=/ O = per jaar komt diabetes … zo vaak voor bij deze doelgroep  Beschrijvende onderzoeksvraag (geen I en C) b) Leidt het geven van voedingsadviezen aan jonge mannen onder de 40 jaar met een verhoogd cholesterolgehalte tot een verlaging van het cholesterolgehalte ten opzichte van het niet geven van voedingsadviezen? P = jonge mannen onder de 40 jaar met een verhoogd cholesterolgehalte I = voedingsadvies geven C = geen voedingsadvies geven O = verandering van het cholesterolgehalte  Verklarende onderzoeksvraag c) Wat is bij zorgontvangers met migraine het effect van de behandeling met triptanen ten opzicht van de behandeling met ibuprofen op de hoofdpijn binnen vier uur? P = zorgontvangers met migraine I = behandeling met triptanen C = behandeling met ibuprofen O = effect op hoofpijn  Verklarende onderzoeksvraag d) Levert het subcutaan toedienen van een covid-19 vaccin een gelijkaardige immuunrespons op in vergelijking met een intramusculaire toediening? P = zorgontvangers die een covid-19 vaccin krijgen I = subcutaan toedienen C = intramusculaire toediening O = immuunrespons  Verklarende onderzoeksvraag e) Welke aanbevelingen kunnen gegeven worden om medicatiefouten door verpleegkundigen op een afdeling intensieve zorgen te voorkomen? P = verpleegkundigen op een afdeling intensieve zorgen I=/ C=/ O = aanbevelingen om medicatiefouten te voorkomen  Beschrijvende onderzoeksvraag (geen I en C)

Opdracht 2: centrale onderzoeksvraag en deelvragen

a) Zijn bekkenbodemspieroefeningen of medicatie het meest effectief in het reduceren van stressincontinentie bij vrouwen tussen 30 en 50 jaar? P = vrouwen tussen 30 en 50 jaar met een stressincontinentie I = bekkenbodemspieroefeningen C = medicatie O = effect op stressincontinentie  Hoeveel vrouwen hebben last van stressincontinentie?  Welke medicatie helpt tegen stressincontinentie?  Hoe vaak komt stressincontinentie voor?  Wat zijn de nadelen van de bekkenbodemspieroefeningen of de medicatie? Opdracht 3: beoordelen onderzoeksvragen a) Geeft een maximale dosering ibuprofen beter pijnstilling en minder bijwerkingen dan een maximale dosering naproxen bij volwassen zorgontvangers met reumatoïde artritis? P = volwassen zorgontvangers met reumatoïde artritis I = maximale dosering ibuprofen C = maximale dosering naproxen O = effect op pijnstilling en bijwerkingen  Hoeveel minder bijwerkingen heeft een maximale dosering ibuprofen ten opzichte van een maximale dosering naproxen bij volwassen zorgontvangers met reumatoïde artritis? Opdracht 4: variabelen a) Is er een relatie tussen longkanker en roken?  Er zijn geen afhankelijke en onafhankelijke variabelen want het is een verband / relatie  Roken longkanker b) Heeft het aantal uren slaap per nacht invloed op het rookgedrag van tieners tussen 16 en 18 jaar?  Onafhankelijke variabele: hoeveelheid slaapuren  Afhankelijke variabele: invloed op rookgedrag  Hoeveelheid slaapuren ⁻ rookgedrag c) Is er een verband tussen de bloeddruk van een zorgontvanger en de waarde van het mannelijke geslachtshormoon (testosteron) in het bloed?  Geen afhankelijke en onafhankelijke variabelen  Bloedruk geslachtshormoon d) Hebben vrouwen de gezond eten meer kans op een geslaagde IVF- behandeling?  Onafhankelijke variabele: hoeveelheid gezond eten  Afhankelijke variabele: ivf-behandeling  Hoeveelheid gezond eten ivf-behandeling e) Hebben kinderen die als baby flesvoeding kregen meer kans op oorontstekingen dan kinderen die wel borstvoeding kregen?  Onafhankelijke variabele: flesvoeding en borstvoeding

 

Afhankelijk...


Similar Free PDFs