Europese tekst middeleeuwen PDF

Title Europese tekst middeleeuwen
Author gamerzz Doe
Course Europese cultuur en literatuur: 14de-18de eeuw
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 32
File Size 1.1 MB
File Type PDF
Total Downloads 76
Total Views 125

Summary

Nog meer ?!?!...


Description

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E) I.

Inleiding historisch perspectief

Periodisering: a. Vroege middeleeuwen: 476-1000 b. Volle middeleeuwen: 11e eeuw - midden 13e eeuw c. Late middeleeuwen: eind 13e eeuw – 15e eeuw Duistere eeuwen? d. Minder gedocumenteerd – niet ’ongeletterd’! e. Grieks-Romeinse erfenis overleeft in een nieuwe omgeving en tijdsgeest Vaak gezien als een periode tussen 2 periodes oudheid- renaissance: klassiek en renaissance waarmee men lange tijd stelde als een heropleving wedergeboorte van antieke idealen. (Klinkt alsof de periode niks te bieden heeft). Oudheid is nooit ver weg. Periode van synthese tussen oudheid & nieuws. Val west romeinse rijk, invasies langs alle hoeken. (Drastische verandering) het rijk was veel te groot & dus ook zwak. Invloed Rome blijft verder bestaan. Gezien als een periode tussen 2 periodes. •



476: val West-Romeinse Rijk – toch blijvende invloed: o

Christendom Christendom officiële godsdienst in het laat romeinse keizerrijk de 3 kerkvaders waren christelijke romeinen, het christendom speelde een belangrijke rol bij unificeren van het gigantische rijk.

o

Latijn Latijn cruciaal als cultuurtaal & bestuurstaal = lingua franca van politieke en geleerde elite van die tijd. Niet alleen in de Romaanse regio’s, maar ook in de Germaanse regio’s blijft het latijn een belangrijke rol spelen

” The concept of Antique culture was never destroyed” (E.R. Curtius,European Literature and the Latin Middle Ages, 1953) o

Nieuwe cultuurcentra: klooster & hof Bleef voorbestaan in een nieuwe vorm bv-kloosters, wijdt zich aan de studie van klassieke antieke auteurs die in een christelijk kader worden geplaatst. (Ovide moralisering). Koninklijk hof: centrum van cultuurafname; geletterde elite had ook een goede kennis van antieke auteurs, die gefilterd en gepresenteerd werden door de nieuwe middeleeuwse bril.

o

Kerk en Vorst: naar model Romeinse Rijk: (macht) Middeleeuwse machtsbekleders waren de kerk en vorst. Die modelleren een relatie ten opzichte van elkaar op een Romeins model. o

Karolingische Renaissance (800) Verschillende allianties= tussen machtshebber & religie/ koningen en pausen  ideaalbeeld van een keizer die regeert over een groot rijk met toestemming van Paus. Dit is het Romeinse model van keizer Augustus. Dat

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E) expliciet wordt aangehaald in het Karolingische rijk. Rijk dat Romaanse en Germaanse gebieden verenigt onder 1 kroon. o



Ottoonse Renaissance (900): Heilig Roomse Rijk Otto de 1ste nieuwe renaissance = 1ste keizer van het heilig roomse rijk. Heilig roomse rijk klinkt bijna als heilig romeinse rijk en dit is geen toeval

1453: val Oost-Romeinse Rijk

Europa rond 800 Karolingische rijk sluit grote stukken van Frankrijk en Duitsland aan 1 Na het uiteenvallen van het Karolingische Rijk…

fragmentatie; gebieden vallen uit elkaar. Leidraad van middeleeuwse geschiedenis …

groeien nieuwe verhoudingen Er ontstaan gebieden die we vandaag de dag nog steeds kennen/hebben. Bv. Frankrijk, Polen... Europa rond 1200: fragmentatie Opperste fragmentatie. Elk 50 jaar ziet de Europese realiteit er anders uit.

Cultuurhistorisch perspectief •

Eenheidscultuur Gedeelde cultuur die gebaseerd is op een christelijke visie over de wereld



De Goddelijke orde op religieus, wetenschappelijk en sociaal vlak: (overal aanwezig)

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E)





o

Het boek van God bijbel, waarheid; gedeeld als intuïtie in alle regio’s in de middeleeuwen. Maar niet die onder het Ottomaanse rijk zijn.

o

Het boek van de natuur Natuur is een soort externe veruitwendiging van god; dringt in het wetenschappelijke denken binnen

o

Drie standen Stratificatie op sociaal vlak: 3 standen: clerus, aristocratie- ridderklasse (nieuw klasse), het volk

Christelijke ethiek: o

Verticaliteit: streven naar God Ethiek; soort levenshouding getypeerd door verticaliteit, streven naar god & streven naar het hogere in jezelf, het hogere in de mens.

o

Hoger vs. lager (hiërarchisch denken) relatie tussen hoog en laag is een centrale metafoor voor de middeleeuwse geest & samenleving. Schepping is een lange keten die van hoog naar laag loopt. Bovenaan zijn de immateriële wezens, pure ziel (omgeving waar God en Engelen zijn + god ziel die naar het hiernamaals gaan helemaal onderaan puur immateriële wezens zonder ziel. (Dieren, natuur  geen ziel)

o

Geest vs. lichaam (eeuwigheid en sublimatie i.p.v. drift) Mens is een zondig wezen, heeft wel een ziel  hangt af van wat de ziel doet hij zit er dus ergens tussen in.

Christelijke waarden & thema’s

Giotto

Rogier Van Der Weyden

De maagd Maria, Toonbeeld van devotie, rust, sereniteit. Sterk geïdealiseerde opstelling, met juiste kleuren. Er is niks realistisch aan gouden achtergrond, we zitten in een wereld die ons beloofd wordt. Geïdealiseerde wereld. Gebroeders Van Eyck Christelijke deugden draaien rond devotie, devotie t.o.v. het lamgot in het midden v.h. schilderij. Jezus Christus is degene die zich opoffert voor de zonden van de wereld. Is duidelijk te zien door de ruimtelijk organisatie van het schilderij. Er staan verschillende groepen mensen rond het altaar.

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E) Schilderij spoort aan om blik naar binnen te richten naar het lamgot, houding van devotie aan te nemen. Richten op wat echt belangrijk is, vandaar gaat het blik naar boven, de heilige geest.

II.

Vroeg Middeleeuwse literatuur 1. Antieke materies: Latijnse literatuur

Antieke erfenis blijft het meest duidelijk doorleven in de Latijnse literatuur want het is veel prominenter, literatuur in volkstaal floreren pas vanaf 12e eeuw  vrijlaat, lange tijd waarin heel veel literatuur in het Latijns wordt geproduceerd. Literatuur in de brede zin, geletterde cultuur. •

Kerk: vormgeven van eigen (niet-heidense, niet-Romeinse) Latijnse literatuur: o

Transcriptie en adaptatie van Romeinse bronnen

o

Illustratief doel Kerk; gebruikt Latijn en antieke materie om haar eigen literatuur vorm te geven. Dus een niet heidense niet Romeinse literatuur. Christelijk visie is conditio siguando van de middeleeuwse geest. Kloosters richten zich op de transcripties en adaptaties van romeinse bronnen, kan zowel geschiedenis, filosofie als mythologie. Het doel is teksten bestuderen en in een christelijk kader plaatsen dus: teksten gebruiken & aanpassen in een illustratief doel.

o

Symbolisch-allegorische interpretatie Allegorie, weergave, bv-tekst, waarin betekenis niet in weergave zelf gesloten ligt maar verwijst naar iets anders. Niet letterlijk lezen maar figuurlijk/symbolisch  antieke teksten konden allegorisch gelezen worden als onderdeel van het boek van god. Alles in christelijke visie geplaatst worden. Antieke schrijvers wisten van niks (geen toegang tot de bijbel toen). De Christelijke denkers waren beter en wisten meer dan de schrijvers zelf/

o

Religieuze literatuur: liturgie, cf. HB (159-160) preken, gebeden

o

Bloei literatuur in volkstaal pas vanaf 12de eeuw

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E) 2. nieuwe materies Verhalen die uit een compleet andere context komen, neergeschreven in volle middeleeuwen, het is een verhalenschat die al aanwezig is en dus oraal worden door geleverd. •

Angelsaksische materies: Beowulf: epos in volkstaal



Scandinavische materies: Edda: epos in volkstaal



Germaanse materies: sages over clan Nibelungen: doorwerking en bloei in volle middeleeuwen



Keltische en Britse materies: Arthurfiguur: doorwerking en bloei in volle middeleeuwen



Frankische materies: Karelfiguur: doorwerking en bloei in volle middeleeuwen

Algemene kenmerken •

Orale overlevering tussen 750 en 1250 Neergeschreven versies tonen de kenmerken van orale literatuur. Eenvoudige teksten qua opbouwstijl & thema’s.



Volksepos geen antieke materie.



Stilistische kenmerken volksepen in functie van het vertellen van het verhaal, gegroeid uit orale cultuur, MAAR niet antieke epen het is geen Griekse epiek, andere benadering & geschiedeins van waar deze verhalen vandaan komen. Alles is eenvoudig, functioneel.



o

Rijm, zonder vast rijmschema Stilistisch; staan voor het vertellen van het verhaal: alles is eenvoudig & functioneel; rijm is plezier, geen vast rijmschema & geen metrum  bestaat niet in volksepen (geen hexameters…) logica, die aanpast bij hun eigen volkstaal. (Grieks/Latijn klinken wellicht anders dan de oude Germaanse talen)

o

Alliteratie & accentueren Meer ingezet op alliteratie & accentueren. Leuk om naar te luisteren + legt bepaalde klemtonen en versregels kunnen variëren. Systematisch maar niet met logica uitgewerkt zoals eerder.

Thematische kenmerken o

Heldenverhalen Epische inhoud, sluit aan bij stijl & toon van de epiek. Heel eenvoudig qua psychologie/rudimentair. Alles is schetsmatig & lijkt gericht op de actie.

o

Toenemende christelijke visie Prechristelijke held: woeste strijder (geen christelijk strijder die meer geïnteresseerd in deugden & waarden dan het winnen van de strijd) tegelijkertijd is er een toenemende visie van verchristelijken van Europa. Pas vanaf de 8ste eeuw kan men zeggen dat christendom de dominante visie is. Scandinavië iets langer pas in 11e -12e eeuw.

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E) Angelsaksische materie: Beowulf Oud-Engels episch gedicht, anoniem, oorsprong 8de E? Manuscript 10de E, allitererende accentverzen, heldendaden van Beowulf, inspiratie voor Tolkien, Lord of the Rings. Gebaseerd op verhalen van de Angelen en Saksen, volkeren die de Britse eilanden vanuit het Noorden binnenvielen. Beowulf Hoort! De vorsten van ons volk, de Vecht-Denen, waren vroeger maar wat machtig welk een roemruchte daden verrichtten zij! [...] Later werd een zoon geboren, gezonden door God tot steun van de staat, een sterke knaap in de veste; hij vernam de vreselijke nooddruft, waarin - zonder vorst - zij voorheen lang hadden verkeerd; hiervoor gaf de Levenschepper, overheer des hemels, hem eer op aarde; beroemd was Bēowulf, verbreid zijn roep, de zoon van Scyld in Scedeland. Insipiet  de aanhef van de tekst. Slaat de typische toon van een epos aan “Hoort…zij”. Verwijzing naar de Denen, achtergrond van migratie, strijd om dominantie, verwijzing naar god.  Religieus kader. “een zoon… staat” Toenemende christelijke visie, Christelijke god, god zit in de marge  Beowulf is een oude tekst met nauwelijks een God in die tijd, christelijk kader dat actief wordt gepropageerd maar het gaat om tegenstelling tussen het goed en slechte, geen christelijke deugden. Scandinavische materie: Edda •

IJslandse verhalen Lijkt erg op wereld van Beowulf  IJslandse verhalen delen dezelfde oud Germaanse achtergrond zoals de Angelen en Saksen.



Achtergrond: migratie Vikingen (800-1100) Verhalen over Vikingen: volk van zeevaarders, voortdurend in conflicten met andere volkeren uit Europa & rest van de wereld. Heldenverhalen gemengd met veel magie & mythologie. 2 grote collecties. Groene regio is IJsland; gekoloniseerde regio waar de Vikingen terecht zijn gekomen.



Proza-Edda: verhalen (13e eeuw) gebaseerd op Poëtische Edda.



Poëtische Edda: liederen in allitererende verzen ouder dan proza



Overzicht Oud-Germaanse goden en helden Beide geven overzicht van belangrijke mythologische figuren in Germaanse pantheon van goden. Sigurd de drakendoder. Prechristelijk motief dat daarna ook overal in Europa zien.

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E) Motief van drakendoder Houtsnede: Scandinavische context. Katholieke heilige sint Michiel (drakendoder) overal in Europa te zien. Heidens motief dat strategisch is geclaimd door de christelijke Europese cultuur.

III.

Literatuur van de Volle middeleeuwen 3.1. Germaanse materie



Nibelungenlied 1ste tekst volle middeleeuwen doorzetting v. dezelfde verhalenschat als Angelen, Saksen, …



Achtergrond: val Bourgondische vorsten (436) Zelfde polytheïstische kader, namen veranderen, thema’s anders uitgelegd en bewerkt MAAR hier is een bewijs van Prechristelijk verhalenschat die geleidelijk aan christelijker wordt. Inhoud: Bourgonden (Nibelungen) oud Germaanse koningshuis die ten val komen door de hunnen in de 5 e eeuw (volk dat Europa binnenviel in een tijd dat Romeinen geen verdediging hebben Attila)



Gedeelde verhaalstof oud-Germaanse culturen: cf. Siegfried Historische achtergrond; aaneenschakeling van mythologische vertellingen en sagen. Attila wordt ook vermeld in verschillende namen en tradities.



Ilias van de Germaanse volkeren Het is de Ilias van de Germaanse volkeren, volksepos waar strijd centraal staat. Genre dat Proto-nationalisme legitiem maakt.



Orale overlevering – neergeschreven rond 1200



Opgesteld in volkstaal – verzen



enorme 19de-eeuwse receptie, cf. Richard Wagner Der Ring des Nibelungen Beginpunt van een echte Germaanse/Duitse traditie. Opgewaardeerd & geïdealiseerd in 19e eeuw context van Duits nationalisme. Richard Wagner  opera. Creatieve bewerking van de Nibelungen. 3.2. Franse materie



Doorwerking van Frankische materie o

Orale overlevering – volkstaal Andere nadrukken; verwijzing naar een historisch achtergrond  Karel de Grote. Oorsprong ligt in de orale literatuur.

o

Achtergrond: Karel de Grote KG: Politieke genie van zijn tijd (koning van de franken, keizer van het Karolingische rijk) ook een bloeiperiode voor de Fransen; politieke, militair en cultureel. Bewonderde figuur & bezongen in Franse materie

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E)



o

Populaire geschiedenis: Vita Karoli Magni Niet echt geloofwaardige geschiedenis. Maar heeft wel veel anekdotes die gekend waren in dit werk en in de materies.

o

Belangrijkste genre: chanson de geste liederen over de wapenfeiten van Karel de Grote. (Geste zien als een daad) over de wapenfeiten van de machtshebber.

Bekendste voorbeeld: Chanson de Roland o

Achtergrond: strijd bij Roncevalles (778) Chanson de Roland: lied over held Roeland, ridder die trouw is aan Karel tot zijn dood. Strijdvaardigheid is de rode draad. Geen mythologisch kader, concrete historische verwijzing die ook effectief gebeurd is in de tijd van Karel de Grote. De Strijd bij Roncevalles 8ste eeuw, is echte gebeurd maar niet gebeurt zoals de chanson het verteld; verhaal dat tot ons verbeelding spreekt en op een andere manier werkt.  Bergpas in de Pyreneeën, gevecht tussen leger Karel De Grote & Basken in Noord Spanje (in context van de Arabische overheersing in Spanje) ook een ingewikkelde politiek van allianties sluiten tussen de 3 partners waarbij de machtsverhoudingen voortdurend veranderen. 11e eeuw opgeschreven (Basken volledig verdwenen het gaat alleen om strijd tegen de islamitische overheerser).

o

Context Kruistochten – maar fictie! Blijft fictie met historische context. Strijd goed vs kwaad kenmerk dat het deelt met andere Oud Germaanse materie. Context christendom vs islam (kruistochten). Volgens sommigen ontleent de Europese identiteit aan deze gebeurtenis.

o

Anoniem – opgevoerd door jongleurs – neergeschreven 11e E Lange tijd mondeling overgedragen door rondtrekkende jongleurs  vgl met de homerische barden (zangers-acrobaten) die gedichten memoriseerden en strofes brachten tegen betaling. Stijl met kenmerken van orale literatuur. Chanson de Roland (11e E)



Thema’s Typisch voor middeleeuws ridderepiek gaat over een ridder die strijd & sterft voor het vaderland. Ridderwaarden die worden geprezen: trouw aan vorst, kerk & vaderland  vormen geheel  tekst propageert een proto-nationalisme, overtuiging dat er een Franse natie bestaat. Vergelijkbaar met het Niebelungenlied in de Duitstalige context om de nationale geschiedenis en literatuur te promoten.



Evolutie heldenfiguur nieuw type held, held die verfijnder is dan bv. Beowulf. Roeland = christelijk ridder; overgangsfiguur van oude helden en christelijke verfijnde ridder  komt voor in Arthurromans. (Hoofse thematiek). Roeland combineert bruut geweld met een christelijke visie.



Stilistische kenmerken:

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E) o

Laisses: strofen met variabel aantal verzen Strofes van wisselende lengtes (typisch, er is een vorm van esthetiek maar ze varieert en is minder strak opgevat).

o

Formulair herhaling, beschrijving van gevechten, wapens, gebeden

o

Parataxis nevenschikkingen, korte eenvoudige zinnen die elkaar opvolgen. Het valt op. Nadruk op wie spreekt. Verschillende strofes benadrukken wie er spreekt.

o

Juxtapositie Tegenstelling tussen de verschillende laisses.

o

Weinig personages held staat centraal alles is duidelijk (wie aan het woord is, wat er gebeurt).

o

Invloed liturgische modellen orale transmissie (makkelijk om te memoriseren). Weinig psychologische complexiteit, een verhaal van goed en kwaad ondersteund door de christelijke visie waar de goeden winnen van de slechten. Er staan dan ook veel gebeden tot God, Maria, ...  invloed van liturgische modellen

o

Assonantie: gespeeld met klank en rijm Tekstfragment



Overzicht: o

Laisse 135: Roland is verwond en roept om Keizer Karels hulp (met Olifant)

o

Laisses 136-139: Karel onderweg naar strijdveld

o

Laisses 140-176: de strijd van Roland, Olivier, Gautier, en aartsbisschop Turpijn

o

Laisses 177-178: Karel komt eindelijk aan



Karelmaterie= enorm populair in middeleeuwse samenleving (werken krijgen heel veel navolging in de 19e eeuw  nationalistische context zijn de vroegmiddeleeuwse teksten heel belangrijk voor opbouwen van nationalistische visie) NoordEuropese materie vrij geïsoleerd in de middeleeuwen en weinig internationale receptie. Onderwerp Frankische materie heel vaak het leven van Karel de Grote en zijn heldendaden, een historisch figuur die van groot belang is voor de ganse Europese regio. Dit is ook waarom de Frankische materie heel veel receptie heeft gehad.



Verspreiding: Karelmaterie duikt overal in Europa op. Vertalingen van Franse werken worden bewerkingen die een andere versie presenteren van dezelfde materie. o

Nederlanden: Karel ende Elegast (1270), cf. HB 213-216

o

Italië: Orlandofiguur – receptie! Matteo Boiardo, Orlando innamorato (1486) – Ludovico Ariosto, Orlando furioso (1532) Frankische materie is hier zeer populair. Karel wordt gereïncarneerd in de figuur van Orlando.  De Italiaanse werken geven ook een soort van evolutie weer van de Karel

TWEEDE BEDRIJF: DE MIDDELEEUWEN (5-15de E) materie. Materie wordt steeds uitgebreider en inventiever. Er is geleidelijk aan een versmelting van deze materie met andere materies. Bv Arthurverhalen worden steeds populairder en er is geleidelijk aan een...


Similar Free PDFs