Latijnse namen PDF

Title Latijnse namen
Course Ergotherapie
Institution Hogeschool PXL
Pages 12
File Size 67.2 KB
File Type PDF
Total Downloads 40
Total Views 123

Summary

latijnse benamingen...


Description

Latijnse namen skelet borstwervel = vertebra thorcica halswervel = vertebra cervicale borstkas = thorax borstbeen = sternum zwaardvormig aanhangsel = processus xiphoideus jukbeen = zygomatica slaapbeen = temporale heiligbeen = sacrum zijwandsbeen = parietale achterhoofdsbeen = occypitale bovenkaakbeen = maxilla onderkaakbeen = mandibula voorhoofdsbeen = frontale stuitbeen = coccygis sleutelbeen = clavicula handvat borstbeen = manubrium sterni rib = costa lichaam = corpus schouderbladdoorn = spina scapula armen = brachius ellepijp = ulna spaakbeen = radius opperarm = humerus lendewervel = vertebra lumbalis hand = manus heupbeen = coxae

darmbeen = illeum zitbeen = ischium schaambeen = pubis dijbeen = femur kuitbeen = fibula scheenbeen = tibia knobbel aan hielbeen = tuber calcanei hielbeen = calcaneus welke pees en spier hecht zich aan de tuber calcanei = achillespees, kuitspier tepelvormig uitsteeksel = processus mastoideus ravenbekuitsteeksel = processus coracoideus richtingen lichaam anterior

=voorkant

posterior

=achterzijde

ventraal

=buikzijde

dorsaal=

rugzijde

craniaal=het hoofd cefaal= het hoofd caudaal=de staart superior=

boven, hoger

inferior =onder, lager mediaal=

in richting van lengteas

lateraal=

van de lengteas af

proximaal

=richting aanhechtingspunt

distaal =van aanhechtingspunt af oppervlakig gelegen diep gelegen

=dichtbij de buitenkant

=verder verwijderd van de buitenkant

het geraamte abductie = beweging van de romp af acromion = schoudertop adductie = beweging naar de romp toe annulus fibrosus = bindweefselvezels in de tussenwervelschijf anteflexie = buigen naar voren arcus vertebrae = wervelboog atlas = drager; eerste halswervel axis = draaier; tweede halswervel bursa synovialis = slijmbeurs calcaneus = hielbeen caput femoris = dijbeenkop carpus = handwortel cervicaal = met betrekking tot hals clavicula = sleutelbeen coccygeaal = met betrekking tot het staartbeen collum femoris = dijbeenhals corpus vertebrae = wervellichaam costa = rib cranium = schedel crista iliaca = bekkenkam dens = tand; onderdeel van de draaier digiti = vingers discus intervertebrale = tussenwervelschijf extensie = strekken femur = dijbeen fibula = kuitbeen

flexie = buigen fontanel = opening tussen de schedelbotten foramen magnum = achterhoofdsgat humerus = opperarmbeen kroonnaad = een van de schedelnaden kruisbanden = gewrichtsbanden in de knie kyfose = kromming van de wervelkolom naar voren lumbaal = met betrekking tot de lende malleolus = enkel mandibula = onderkaak maxilla = bovenkaak meniscus = gewrichtsschijf van kraakbeen in de knie metacarpalia; ossa metacarpalia = middenhandsbeentjes metamarsalia; ossa metamarsalia = middenvoetsbeentjes nucleus pulposus = zachte kern van de tussenwervelschijf os carpalia = handwortelbeentjes os coccygis = staartbeen os coxae = heupbeen os ethmoidale = zeefbeen os frontale = voorhoofdsbeen os ilium = darmbeen os ischii = zitbeen os nasale = neusbeen os occipitale = achterhoofdsbeen os parietale = wandbeen os pubis = schaambeen os sacrum = heiligbeen

os sphenoidale = wiggebeen os tarsalia = voetwortelbeentjes os temporale = slaapbeen os zygomaticum = jukbeen palatum = verhemelte pars petrosum = rotsbeen patella = knieschijf pelvis = bekken phalanges = teen- en vingerkootjes pijlnaad = een van de schedelnaden processus articularis = gewrichtsuitsteeksel processus coracoideus scapulae = ravebeksuitsteeksel processus spinosus = doornuitsteeksel processus transversus = dwarsuitsteeksel promontorium = vooruitstekende deel van het heiligbeen pronatie = beweging waarbij de handpalm naar beneden draait radius = spaakbeen retroflexie = naar achteren buigen; strekken sacrum = heiligbeen scapula = schouderblad scoliose = zijdelingse verkromming van de wervelkolom sternum = borstbeen supinatie = beweging waarbij de handpalm naar boven draait symphysis = kraakbeenverbinding tussen de beide schaambeenderen synovia = gewrichtsvloeistof talus = sprongbeen tarsus = voetwortel

thorax = borstkas tibia = scheenbeen ulna = ellepijp vertebra = wervel het spierstelsel abductor = spier die zorgt voor beweging van de romp af achillespees = pees aan de hiel adductor = spier die zorgt voor een beweging naar de romp toe antagonist = spier met een tegengesteld effect atrofie = afname van de spieromvang diafragma = middenrif diaphragma pelvis = bekkenbodem endorotator = spier die zorgt voor endorotatie exorotator = spier die zorgt voor exorotatie extensor = spier die zorgt voor extensie flexor = spier die zorgt voor flexie hamstrings = spieren aan de achterzijde van het bovenbeen hypertrofie = toename van de spieromvang hypotrofie = afname van de spieromvang latentielijd = tijd tussen het prikkelen van een spier en het samentrekken van een spier ligamentum inguinale = liesband linea alba = peeslijn in de buikwand m. = afkorting van musculus mimische spieren = spieren van het gelaat musculi intercostales = tussenribsspieren musculus biceps brachii = tweehoofdige armspier musculus biceps femoris = tweehoofdige dijspier

musculus brachialis = buigspier van de arm musculus buccinator = wangspier musculus deltoideus = deltavormige spier musculus erector spinae = rugstrekker musculus gastrocnemius = oppervlakkige kuitspier musculus gluteus maximus = grote bilspier musculus iliopsoas = darmbeen-lendenspier musculus latissiumus dorsi = brede rugspier musculus levator ani = anusopheffer musculus masseter = kauwspier musculus obliquus externus abdominis = buitenste schuine buikspier musculus obliquus internus abdominis = binnenste schuine buikspier musculus orbicularis = kringspier van de mond of ogen musculus pectoralis major = grote borstspier musculus quadriceps femoris = vierhoofdige dijspier musculus rectus abdominis = rechte buikspier musculus sartorius = kleermakersspier musculus sternocleidomastoideus = borstbeen-sleutelbeen-tepelspier musculus temporalis = slaapspier musculus transversus abdominis = dwarse buikspier musculus trapezius = monnikskapspier musculus triceps brachii = driehoofdige armspier musculus = spier refractaire periode = periode na een spiercontractie, als een spier zich herstelt en nog niet te prikkelen is synergist = spier die een andere spier ondersteunt tendo = pees botten en gewrichten

Arm, armen = brachium, brachia Arm/been algemeen = extremiteit Been, benen = crus, crura Bekken = Pelvis Bekkengordel = pelviozona Beweegbaar zijn = articuleren Bewegingsmogelijkheid = articulatie Bindweefselband = ligament (lig.) Boog = Arcus Borstbeen = Sternum Bot, botten = os, ossa Darmbeen = os ilium Darmbeenkam = crista iliaca Deel = Pars Dijbeen = Femur Doorn, graat = Spina Elleboog = Olecranon / vertex cubiti Ellebooggewricht = articulatio cubiti Ellepijp = Ulna Enkelgewricht/prox.spronggewricht = articulatio talocruralis Gewricht, gewrichten = articulatio, articulationes Groeve, uitholling = Fossa Hand = Manus Handwortel, handwortelbeenderen = Carpus, carpalia Heiligbeen = Os sacrum Heupbeen = os coxa, ossa coxae Heupgewricht = Articulatio coxae

Hoek = Angulus Hoofd/kop = Caput Knie = Genu Kniegewricht = Articulatio genu Knieschijf = Patella Knobbel = Tuber Knobbeltje = Tuberculum Kraakbeen = Cartilago Kuitbeen = Fibula Lendegebied = Lumbaal Lichaam/schacht = Corpus Lip = Labium/Labrum Middenhand = Metacarpus Middenhandsbeen(deren) = Metacarpale/metacarpalia Middenvoet = Metatarsus Middenvoetsbeen(deren) = Metatarsale/metatarsalia Opening = Foramen Opperarmbeen = Humerus Polsgewricht = Articulatio radiocarpea Rand = Margo Rib(ben) = Costa/Costae Romp = Torso Schaambeen = Os pubis Schedel = Cranium Scheenbeen = Tibia Schouderblad(en) = Scapula/Scapulae Schoudergewricht = Articulatio humeri

Schoudergordel = Scapulozona Sleutelbeen(deren) = Clavicula/Claviculae Spaakbeen = Radius Staart = Cauda Staartbeen = Os coccysgis Teen/tenen = Digitus/Digiti Teenkootje(s) = Falanx/falangen Tussenwervelschijf = Discus intervertebralis Tussenwervelschijven = Disci intervertebrales Uiteinde van een pijpbeen = Extremiteit Vinger(s) = Digitus/Digiti Vingerkootje(s) = Falanx/falangen Voet(en) = Pes/Pedes Voetwortelbeen(deren) = Tarsus/tarsalia Wervel(s) = Vertebra/vertebrae Wervelkolom = Columna vertebralis/spina dorsi Zitbeen = Os ischii Plaatsbepaling en anatomische bewegingen Anterior = voor Caudaal = op/in de romp richting staartbeen Cervicaal = de hals betreffend Craniaal = op/in de romp richting hoofd Dexter = rechts Distaal-1 = op/in een extremiteit van de romp af Distaal-2 = op een onderdeel van een ledemaat, b.v. femur, in de richting van het uiteinde van dat onderdeel dat zich het dichtst bij het uiteinde van het lichaamsdeel bevindt Distaal-3 = in een structuur in het lichaam, b.v. dunne darm, het deel dat zich het dichtst bij het functionele uiteinde bevindt

Dorsaal = rugzijde Externus = buiten Inferior = onder Internus = binnen Lateraal = naar de zijkant Mediaal = naar het midden toe Mediaan = in het midden Palmair = handpalmzijde Plantair = voetzoolzijde Posterior = achter Profundus = diep Proximaal-1 = op een extremiteit richting de romp Proximaal-2 = op een onderdeel van een extremiteit, b.v. tibia, in de richting van het uiteinde van dat onderdeel dat zicht het dichtst bij de romp bevindt Proximaal-3 = in een structuur in het lichaam, b.v. nefron, het deel dat zicht het dichtst bij het functionele begin bevindt Radiaal = duimzijde Sinister = links Superficialis = oppervlakkig Ulnair = pinkzijde Ventraal = buikzijde Volair = handpalmzijde Abduceren = afvoeren, van de mediaanlijn af bewegen van arm/been Adduceren = aanvoeren, naar de mediaalijn toe bewegen van arm/been Anteversie = naar voren bewegen Articuleren = beweging in een gewricht Dynamisch = m.b.t. de functie van een spier het tot stand brengen van beweging Elevatie = omhoog brengen; voor de arm boven horizontale positie

Endorotatie = naar binnen draaien Eversie = heffen van de buitenrand van de voet door flexie naar lateraal in het enkelgewricht. Eversie is een gecombineerde pronatie en afductie van de voorvoet Exorotatie = naar buiten draaien Extensie = strekking Flexie = buiging Inversie = heffen van de binnenrand van de voet door flexie van mediaal in het enkelgewricht. Inversie is een gecombineerde supinatie en adductie van de voorvoet Proneren = voorover kantelen, endorotatie van de onderarm Retroversie = naar achter brengne Statisch = m.b.t. de functie van een spier het handhaven van een bepaalde stand in een gewricht Supineren = achterover kantelen, exorotatie van de onderarm...


Similar Free PDFs