Neurocognitieve stoornissen PDF

Title Neurocognitieve stoornissen
Author Lien Lodewijckx
Course Psychopatologie
Institution Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Pages 7
File Size 190.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 109
Total Views 128

Summary

Samenvatting - Deel Psychopathologie...


Description

22. Neurocognitieve stoornissen 22.1. Inleiding Algemeen:   

voornaamste symptomen: problemen in neurocognitief functioneren (vermoeden van) een neurologische oorzaak functioneren is verminderd t.o.v. vroeger

2 groepen stoornissen:  

delirium uitgebreide of beperkte neurocognitieve stoornis (vroeger: dementie)

22.2. Bewustzijn en neurocognitieve functies Bewustzijn Datgene dat onze directe ervaring hoort, onze waarneming, gevoelens, stemming, begeerten enz. Bewustzijnvernauwing Aandacht is zo sterk gericht op een reëel of denkbeeldig object, i.e. welbepaald bewustzijnsinhoud, dat de normale omgeving vervaagt, men weet niet wat er in de omgeving gebeurt. BV.: de toestand van hypnose is een sterke bewustzijnsvernauwing zonder daling van het bewustzijnsniveau. Bewustzijnsdaling Gaat meestal samen met vermindering van motorische activiteiten. Neurocognitieve functies Alle functies die ons zenuwstelsel voortbrengt om cognitief functioneren mogelijk te maken.  Complexe aandacht (volgehouden aandacht, selectieve aandacht, verdeelde aandacht).  Executieve functies (planning, besluiten nemen, werkgeheugen, feedback/fouten benutten, gewoonten doorbreken, mentale flexibiliteit).  Leren & geheugen (registratie van gegevens, korttermijngeheugen).  Taal (expressief taalvermogen, grammatica en syntaxis, receptief taalvermogen).  Perceptueel-motorisch (visuele perceptie, visueel-constructievermogen, perceptueel motorisch vermogen, praxis (uitvoeren van bewegingen)en gnosis (herkenning, bv. van gezichten en kleuren).  Sociaal-cognitieve functies (herkenning van emoties, theory of mind). 22.3. Delirium DSM-5 A.

Een stoornis van het bewustzijn waarbij men zich minder bewust is van zijn omgeving en minder in staat is de aandacht te sturen, te richten, deze vast te houden en van het één naar het ander te verplaatsen. B. De stoornis ontwikkelt zich in korte tijd, gewoonlijk in een paar uur tot dagen. De verschijnselen fluctueren in de loop van de dag. Gewoonlijk betreft het een verandering in het premorbide niveau van bewustzijn en aandacht. C. Een bijkomende stoornis in de cognitieve functies, bijvoorbeeld in geheugen, oriëntatie, taal, visuospatiële functies of waarneming. D. De symptomen worden niet beter verklaard door een andere neurocognitieve stoornis en doet zich niet voor in een toestand van ernstige bewustzijnsdaling (bv. coma). E. Er zijn duidelijke aanwijzingen door de anamnese, het lichamelijk onderzoek of de laboratoriumuitslagen dat de stoornis het directe gevolg is van een somatische aandoening, intoxicatie door of onttrekking van een middel, of blootstelling aan een giftige stof, of het gevolg is van meerdere oorzaken. Specificaties Naargelang oorzaak door intoxicatie van een middel door onttrekking aan een middel door medicatie geïnduceerd door een andere medische conditie door een meervoudige etiologie

Naargelang duur Acuut (uren tot dagen) Chronisch (weken tot maanden) Naargelang activiteitenniveau Hyperactiviteit / Hypoactief / gemengd 22.4. Delirium: oorzaken 

DSM-5: voorwaarde voor delirium: organische oorzaak



Faciliterende factoren, o.a. sensoriële deprivatie en sensoriële overprikkeling.



Oudere cliënten zouden ook meer vatbaar zijn voor de ontwikkeling van een delirium



Doorgaans herstelt een delirium zich volledig, maar dit hangt mede af van de onderliggende oorza(a)k(en)

22.5. Differentiaaldiagnose Bij jeugdige personen: schizofrenie Bij oudere personen: neurocognitieve stoornis Zeldzaam: depressie 22.6. Uitgebreide neurocognitieve stoornis DSM-5 A.

Er zijn aanwijzingen voor een significante cognitieve achteruitgang ten opzichte van een eerder niveau van functioneren, in één of meer cognitieve domeinen (complexe aandacht, executieve functies, leervermogen en geheugen, taal, perceptueel-motorisch, executieve functies, leervermogen en geheugen, of sociaal-cognitief), gebaseerd op: 1. de bezorgdheid van de betrokkene, van een informant die de betrokkene goed kent of van de clinicus over een significante achteruitgang in het cognitieve functioneren; en 2. een substantiële beperking in de cognitieve prestaties, bij voorkeur vastgesteld met gestandaardiseerde neuropsychologische tests, of, als die er niet zijn, een ander gekwantificeerd klinisch onderzoek.

B.

De cognitieve deficiënties belemmeren het onafhankelijke functioneren bij alledaagse activiteiten (waarbij minstens ondersteuning nodig is bij complexe instrumentele activiteiten van het dagelijks leven, zoals het betalen van rekeningen, of medicatiebeheer)

C. De cognitieve deficiënties doen zich niet alleen voor in de context van een delirium. D. De cognitieve deficiënties kunnen niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis (bv. depressieve stoornis, schizofrenie). Specificaties Ernst: Licht: moeite met instrumentele activiteiten van het dagelijks leven (bv. huishouden, financiën) Matig: moeite met basisactiviteiten van het dagelijks leven (bv. eten, aankleden) Ernstig: volledig afhankelijk Met of zonder gedragsstoornissen 22.7. Beperkte neurocognitieve stoornissen DSM-5 A.

De criteria komen in grote mate overeen met deze van de uitgebreide neurocognitieve stoornis, enkel de ernst ervan verschilt: 1.

er zijn enkel aanwijzingen voor een lichte cognitieve achteruitgang ten opzichte van een eerder niveau van functioneren;

2.

de cognitieve deficiënties belemmeren niet het onafhankelijke functioneren bij alledaagse activiteiten. Complexe instrumentele activiteiten van het dagelijks leven blijven intact, maar er kunnen een grotere inspanning, compenserende strategieën of aanpassingen noodzakelijk zijn.

22.8. Klinisch beeld Stoornissen in het denken    

  

Geheugenstoornissen ( confabulaties) Stoornissen in de intelligentie Hierbij gaat het om inzicht in gebeurtenissen en het verband tussen het een en ander. Rekenen, schrijven, lezen en logisch denken. Instrumentele functies: « automatische » functies die gebruik maken van verschillende hersengebieden (taal, doelgericht handelen, herkenning) Afasie (verminderd vermogen om taal te begrijpen en/of te produceren) of dysfasie Apraxie (verminderd vermogen om doelgerichte bewegingen uit te voeren ondanks intacte motorische functie) of dyspraxie Agnosie (onvermogen om voorwerpen te herkennen, ondanks een intacte zintuiglijke waarneming) Executieve functies: controlefunctie van hersenen (emoties + handelen): gedragsregulatie, planning, problemen oplossen... ) Aandachtsstoornissen Desoriëntatie (tijd, ruimte, persoon)

Gedragsproblemen   

Achterdocht Afhankelijkheid Onrust

22.9. Klinisch beeld per fasen 1. Kenmerkend voor beginnende/milde neurocognitieve stoornis (fase van het bedreigende IK)   

ernstige vergeetachtigheid. (vooral problemen met het korte termijngeheugen) problemen met complexe en nieuwe situaties verlies van het besef van tijd **Opmerking: Deze verschijnselen zijn aanvankelijk moeilijk te onderscheiden van gewone vergeetachtigheid en ouderdomsklachten. Extra lastig is het dat beginnende neurocognitieve stoornis vaak gepaard gaat met depressie en lijkt op verschijnselen van depressie zoals gebrek aan interesse en plezier, prikkelbaarheid en concentratieproblemen. De naaste omgeving, veelal de partner, ontdekt meestal het eerst dat er iets mis is. Voor de buitenwereld proberen mensen hun problemen te verbergen of te bagatelliseren; ze gaan ook confabuleren (het opvullen van “gaten” in het geheugen met fantasieverhalen).

2. Kenmerkend voor voortgaande / matige neurocognitieve stoornis (Fase van het verdwaalde ik)      

kwijtraken van het gevoel voor plaats problemen met het uitvoeren van dagelijkse handelingen problemen met rekenen: omgaan met geld wordt duidelijk een probleem. taalproblemen: woordenschat krimpt in, kortere zinnen en vreemde zinsconstructies. veranderingen in karakter en gedrag onrust: moet voortdurend iets doen, wil opruimen, gaat dwalen en krijgt slaapproblemen. Zo kan het dag- en nachtritme verstoord raken.

3. Kenmerkend voor vergevorderde of ernstige neurocognitieve stoornis (Fasen van het verzonken ik)   

voorwerpen niet meer herkennen en niet weten te gebruiken moeite met bewegen: onhandig en houterig, stoten zich steeds vaker, vallen en laten dingen vallen. decorumverlies (het wegvallen van fatsoensnormen), weet niet meer ‘hoe het hoort’ en kent geen schaamte.

Kenmerkend voor het eindstadium herkennen de eigen partner en kinderen niet meer. Ook de herinneringen uit het verre verleden zijn verdwenen. De patiënt wordt vaak weer rustiger, praat nauwelijks meer en begrijpt vrijwel niets meer. Hij is wel gevoelig voor stemmingen en heeft behoefte aan veiligheid en vertrouwen.

22.10. Ziekte van Alzheimer    

Is de meest voorkomende (60 à 70 % van de gevallen), oorzaak van neurocognitieve stoornis Ze wordt gekenmerkt door een sluipend begin en een langzame steeds erger wordende achteruitgang van de cognitieve functies Is een degeneratieve hersenziekte: Vaak treft men op microscopisch niveau in de hersenen plaques (abnormale verharde eiwitophopingen buiten de hersencellen) en tangles (kluwens in de hersencellen) aan. Nu veelbelovend onderzoek naar medicijn dat eiwit afbreekt dat zorgt voor de plaques en tangles (CPR3 eiwit)

22.11. Vasculaire neurocognitieve stoornis   

In 15 à 30 % van de gevallen van neurocognitieve stoornis is er sprake van een vasculaire oorzaak Hierbij vindt men afwijkingen in de bloedvaten van de hersenen. Het kan gaan om veel kleine herseninfarcten (verstopping van bloedvat(en)), een enkel herseninfarct of een hersenbloeding (scheurend bloedvat). In tegenstelling tot de ziekte van Alzheimer begint het proces vrij plotseling en is er een eerder sprongsgewijze achteruitgang. De symptomen zijn vaak afhankelijk van de plaats in de hersenen waar het herseninfarct of – bloeding heeft plaatsgevonden.

**Mengvormen van Alzheimer en vasculaire neurocognitieve stoornis: Regelmatig treft men bij één persoon zowel kenmerken van Alzheimer dementie als vasculaire neurocognitieve stoornis aan. 22.12. Andere oorzaken van neurocognitieve stoornis 

         

frontotemporale neurocognitieve stoornis  vorming van abnormale structuren in de hersenen  gedrags- en taalvariant:  Gedrag: ontremming, apathie, verlies van empathie, dwangmatig / stereotiep, of hyperoraliteit & wijzigende voedselvoorkeur  Taal: problemen met spraakproductie, woordvinding, voorwerpen benoemen, grammatica of woordbegrip de ziekte van Parkinson  erfelijke neurologische aandoening die het motorisch functioneren aantast en waarbij in het laatste stadium vaak een neurocognitieve stoornis voorkomt de ziekte van Huntington  erfelijke degeneratieve ziekte die wordt gekenmerkt door zenuwachtige, trekkerige bewegingen, paranoia en geestelijke achteruitgang Neurocognitieve stoornis met lewylichaampjes (Lewy-body disease)  Voortschrijdende hersenziekte, waarbij zogenaamde Lewy-lichaampjes in diverse plekken in de hersenen ontstaan Uitgebreide of beperkte neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel  bij ernstig hoofdtrauma of bij meerdere hoofdtrauma’s vb. boksen Uitgebreide of beperkte neurocognitieve stoornis door een middel/medicatie Uitgebreide of beperkte neurocognitieve stoornis door HIV-infectie Uitgebreide of beperkte neurocognitieve stoornis door prionziekte  de ziekte van Creutzfelt-Jakob: hersenziekte waarbij er holten ontstaan in de hersenen Uitgebreide of beperkte neurocognitieve stoornis door een andere somatische aandoening Uitgebreide of beperkte neurocognitieve stoornis door multipele oorzaken Ongespecificeerde neurocognitieve stoornis

22.12. Ordening   

Primair versus secundair  oorzaak in of buiten de hersenen Degeneratief versus vasculair  oorzaak aftakelen van de hersenen of vasculair Seniel versus preseniel (« jongdementie »)  ontstaan voor of op de leeftijd van 65

22.13. Behandeling & begeleiding  

Lichamelijke conditie optimaal Psycho-educatie

            

Ondersteunen van de mantelzorg Psychofarmaca ROT (realiteitsoriëntatie training) Reminiscentie (samen positieve herinneringen ophalen) Validation (methodiek om beter met mensen met een neurocognitieve stoornis empathisch te kunnen communiceren) (de ‘waarheid’ is niet belangrijk) (aansluiten bij de gevoelswereld van de persoon) Beleving van dementerende centraal Rustig praten, tempo aanpassen, eenduidige opdrachten, geen complexe taken Wijs indirect op realiteit, informatie doseren Draaglast-draagkracht Zelfvertrouwen stimuleren Interessesfeer verruimen Structureren Familie betrekken in de zorg

22.14. Mantelzorg Deïnstitutionalisering geestelijke gezondheidszorg Meer en meer opvang van en zorg voor cliënten in gewone omgeving  Rol mantelzorgers en informele zorgverstrekkers essentieel MANTELZORG     

langdurige zorg niet in kader van een hulpverlenend beroep door personen uit de directie omgeving waarbij de zorgverlening voortvloeit uit de sociale relatie niet bewust zelf gekozen “men rolt er in op basis van de relatie”

VRIJWILLIGERSZORG   

hulp op vrijwillige basis aan personen buiten het eigen sociaal netwerk kan ook ter ondersteuning en vervanging van mantelzorg

MANTELZORG BIJ NEUROCOGNITIEVE STOORNIS       

blijkt vooral bij één persoon terecht te komen = primaire of centrale zorggever andere betrokkenen zijn de secundaire zorgverleners . Vaak substitutieprincipe: na elkaar afwisselen van zorg. Vooral door vrouwen (64%) Vrouwelijke mantelzorgers geven ook meer blijk van lijden onder de stressvolle zorgsituatie, ervaren het als meer belastend  verhoogde kans op ontwikkelen depressie Meeste bejaarden met neurocognitieve stoornis worden in familie opgevangen (66 tot 75 %) Stoornis verloopt meestal gradueel en mantelzorgers blijken er geleidelijk aan ‘in te groeien’

22.15. Zorglast      

taakbelasting financiële belasting emotionele belasting druk op sociale leven belastend voor de gezinsrelaties belasting door interactie met het zorgsysteem

 kan negatieve invloed hebben op het psychische functioneren en ontstaan gezondheidsklachten VERSCHILLEN IN DE ZORGLAST VOLGENS AAR VAN VERWANTSCHAP MET ZORGBEHOEVENDE Ouders  chronische rouw Partners  sociaal leven, daling kwaliteit partnerrelatie Kinderen  rolomkering, sociaal isolement Brussen  sociaal isolement, mentaal onwelbevinden, emotioneel belastend ZORGLAST EN VEERKRACHT

  

Nieuwe visie: Ook positieve aspecten aan zorg: voldoening, beloning en emotionele ondersteuning Begrip zorgervaring i.p.v. subjectieve belasting  evaluatie van zowel positieve als negatieve aspecten van zorg door de betrokkene Concept ‘veerkracht’ (weerbaarheid)  nadruk op sterktes i.p.v. zwaktes van de zorgdragers  een proces van positieve aanpassing in een context van tegenspoed: zorg kan de aanleiding zijn tot het ontwikkelen van sterktes

KWALITEIT VAN DE ZORGRELATIE 



 

Indien geen goede kwaliteit:  meer emotionele belasting en minder tevredenheid m.b.t. zorg  meer psychische klachten en onwelbevinden  meer kans op stopzetting thuiszorg Belangrijke factoren die de kwaliteit beïnvloeden:  Probleemgedrag van de zorgontvanger Vb. ’s nachts beginnen ronddwalen. Sommige mensen met dementie vertonen op een bepaald moment moeilijk hanteerbaar gedrag (slaan, roepen, verwijten…) Het kan ook voorkomen dat mensen seksueel ontremd gedrag vertonen. Dit kan voor een familielid heel confronterend en beschamend zijn. Vb. voortdurend beschuldigd worden dat je geld wegneemt en zwart worden gemaakt tegenover de familie. Vb. omgaan met de angst en onrust van de persoon vraagt ook heel wat innerlijke rust en kalmte van de mantelzorger. Vb. omgaan met het verdriet van de persoon: ook hij of zij verwerkt de ziekte op een bepaalde manier. Perceptie van dit probleemgedrag door de mantelzorger cf. maken van interne attributies Sociale steun en sociaal contact

22.16. Hulpverlening          

Zorgrelatie ter sprake brengen Actieve vorming aanbieden (cf. over de problematiek, omgaan met probleemgedrag) Werken aan beeldvorming (cf. vooroordelen, misverstanden en stigma’s) Verstevigen van het sociaal netwerk en preventie tegen sociale isolatie van de mantelzorger Aanzetten van de mantelzorgers tot zelfzorg Stimuleren tot gebruik maken van diensten voor kortverblijf of thuisoppas (mantel)zorgnet rond een cliënt verbreden ook ondersteunen materiële situatie (aanpassingen in woning mogelijk maken) niet enkel richten op draagkracht mantelzorger maar ‘bredere’ omkadering van de zorgrelatie brug creëren tussen informele mantelzorg en professionele hulpverlening  samenwerking en dialoog noodzakelijk  beter gecoördineerde en gecontinueerde hulpverlening noodzakelijk

22.17. Rouwverwerking matelzorgers neurocognitieve stoornis 

 

    

Anticipatorisch rouwen: rouwen om het toekomstig verlies maar vooral over het huidige verlies van de relatie, wederkerigheid,... door de karakterveranderingen, de stoornissen in het geheugen, het verlies van vaardigheden ervaren ze de persoon niet meer als dezelfde persoon. Hij wordt een nabije vreemde voor hen. Dit aanvoelen brengt vaak een gevoel van kwaadheid teweeg: “Waar hebben wij dat aan verdiend? Waarom overkomt ons dat?” “Moeder wordt niet goed verzorgd” Soms hoop op ‘foute’ diagnose – hoop op omkeerbaarheid die kan leiden tot:  eisen van normaal gedrag van de persoon: “Waarom wil je nu toch steeds naar bed? Ik heb je toch al 5 keer gezegd dat het pas middag is!”  herhaaldelijk vragen stellen om geheugen te testen: “Wat hebben we vanmiddag gegeten?”  interpreteren van het gedrag van de persoon als kwade wil: “ Hij doet dit expres om mij te pesten” gevoelens van angst : angst om wat hen nog allemaal te wachten staat, angst omwille van het verlies van oude zekerheden en vaste rollenpatronen, angst om de dag van morgen vragen waarop geen antwoord is gevoelens van onzekerheid “Doe ik het wel goed?”, “Heb ik niet te weinig geduld?” gevoelens van jaloersheid “Waarom kunnen wij niet meer op reis gaan en de buren wel?” schuldgevoelens t.o.v. de zorgbehoevende: na bijvoorbeeld de wens dat de persoon zou overlijden of als ze hun geduld zijn verloren of boos geworden zijn & t.o.v. anderen: voelen zich vaak tekort schieten t.a.v. partner, kinderen, werk,... gevoelens van verdriet

verlies van relatie, intimiteit en wederkerigheid en geen mogelijkheid om het te bespreken met de persoon zelf Vb. niet meer herkend worden afscheid nemen: geen controle over de snelheid waarmee de relatie verloren gaat 22.18. Invloed op relaties      

rolverschuiving brengt spanningen mee loyaliteit tot de ouder of partner met de stoornis is drijvende kracht achter het bieden van zorg = kans om terug te geven balans van geven en ontvangen raakt uit evenwicht : verlies wederkerigheid wordt door velen ervaren als een groot gemis conflicten met familieleden omtrent de te geven zorg : vanuit eigen voorgeschiedenis en relatie met de zorgbehoevende persoon ervaren vaak een gebrek aan waardering ‘boundary ambiguity’: onduidelijkheid over de aan- of afwezigheid in een gezinssysteem kan leiden tot depressiviteit bij mantelzorgers

Maar ook ervaren van kansen  

 

Tijd krijgen om afscheid te nemen Biedt kans om te werken aan de band tussen familieleden.  waardering door het zien van de inspanningen en de zorg van elkeen,  versterken het gevoel van samenhorigheid,  herontdekken de kracht van familiebanden  kansen tot herstel van fouten en kwetsuren uit het verleden Persoonlijke groei:  leren van eigen kwaliteiten  herontdekken de tederheid als uniek middel tot communicatie en contact met hun familielid. Zingeving:  Sommigen...


Similar Free PDFs