Oefenvragen ufora oplossing PDF

Title Oefenvragen ufora oplossing
Author Axelle Taccoen
Course Economie
Institution Universiteit Gent
Pages 26
File Size 1.4 MB
File Type PDF
Total Downloads 95
Total Views 134

Summary

Lege mogelijke voorbeeldvragen van het vak economie van 1ste bachelor....


Description

Hfst 7 De crisis als Minsky-moment Doelstellingen hoofdstuk: dynamische aard van economische groei, optimisme en crisis uitwerken (a.d.h.v. het werk van Minsky), de factoren achter de grote financieel-economische crisis van 20072009 situeren, verklaren hoe een lokaal fenomeen zoals de sterke daling van de Amerikaanse vastgoedprijzen kon leiden tot een wereldwijde financiële crisis, het contrast duidelijk maken tussen het mediaverhaal over de financiële crisis ('niemand zag dit aankomen') en de realiteit. Welke vragen moet je zeker kunnen beantwoorden na het lezen van dit hoofdstuk? 1. Wat is de 'financial instability hypothesis'? Geef een voorbeeld om de redeneringen achter deze hypothese te illustreren. Wie formuleerde deze hypothese? Deze hypothese werd geformuleerd door Hyman Minsky. De hypothese stelt dat een goed draaiende economie zal leiden tot optimisme en een soepel leenbeleid van de banken. Hierdoor stijgen de prijzen ( bijvoorbeeld: van woningen) sterker dan de reële ontwikkelingen kunnen verantwoorden; er ontstaan speculatieve golven met een crisis tot gevolg.

2. Wat bedoelt Rajan met 'Let them eat credit' (Box 7.3)? Raghuram Rajan is een topeconoom die aandacht besteed aan het verband tussen ongelijkheid een vlakke inkomensevolutie voor gezinnen en de forse toename van de schulden in de Amerikaanse economie. Het besteedbare inkomen stijgt niet ( voor bepaalde gezinnen daalt het zelfs) volgens Raian; vinden we een verklaring voor deze stagnatie in het opleidingsniveau van de bevolking. Omdat te weinig mensen de skills bezitten om optimaal te kunnen functioneren in de hedendaagse kenniseconomie. Hierdoor hebben ze geen toegang tot de jobs met hoge lonen. Omdat er teveel kandidaten zijn voor jobs die weinig skills vragen, dalen hierdoor de lonen. = Verdienen die nog minder geld. Het zelfde deed zich voor in het Westen door globalisering (= daling jobs voor laaggeschoolden). Rajan vindt een beter onderwijssysteem de fundamentele hefboom om al deze problematiek aan te pakken. => radicale hervorming van het onderwijs is nodig. Politici kozen de weg van goedkope krediet omdat het heel duur is en lang duurt voor je resultaten kan zien van onderwijshervormingen. Consumenten vandaag kunnen door de creativiteit en risicoappetijt van de financiële sector alsmaar meer lenen en consumeren. (= consument kan zijn inkomensbeperkingen tijdelijk vergeten door combinatie van aankopen enthousiast profileren) Tevreden consumenten = moe van het shoppen = liggen minder wakker van politiek en maatschappelijke kwesties. Volgens Rajan hebben politici in landen zoals de VS goedkoop krediet als een tijdelijke zoethouder gebruikt. Rajan stelt: gemakkelijk krediet heeft grote, positieve, onmiddellijke en wijdverspreide voordelen, terwijl de kosten allemaal in de toekomst liggen. Populisme en krediet zijn bekende bedgenoten over de hele wereld. Als de inkomens van het gepeupel niet stijgen laat je hen gewoon krediet eten.

3. Leg uit hoe de scherpe daling van de Amerikaanse vastgoedprijzen na 2006 snel heeft geleid tot een wereldwijde financiële crisis die ook de Belgische grootbanken in zeer grote problemen heeft gebracht. In de decennia voorafgaande aan de crisis, was er verregaande financiële innovatie, (met name securitization) waarbij pakketten van hypothecaire leningen tot een nieuw financieel product werden samengevoegd en doorverkocht aan andere financiële instellingen. Zo’n pakket werd in de markt verkocht onder de naam van een CDO ( = Collateral Debt Obligation). Deze bieden een hoger rendement dan veilige spaarproducten omdat dit rendement (hypothecaire rente) het risico op wanbetaling weerspiegelt. De vele ‘subprime’ leningen zijn zeer risicovol maar bij stijgende vastgoedprijzen kunnen de woningen na wanbetaling met winst verkocht worden op de markt. Als gevolg van het hoge rendement werden deze financiële producten ook massaal aangekocht door Europese en Belgische banken om deze door te verkopen aan hun klanten (investeerders, pensioenfondsen,…). Belgische banken investeerden direct en indirect miljarden in CDO’s. Wanneer wanbetalingen op de subprime leningen in de VS stegen, startte hierdoor een domino-effect: de achterliggende waarde van de CDO’s verdween en deze waardedalingen lokten een verkoopgolf uit waardoor de prijzen verder daalden. De beleggingen in CDO’s bleken plots zo goed als waardeloos te zijn. Verliezen stapelden zich op binnen het financiële systeem in de VS en in andere Europese landen zoals België. 4. Klopt het dat niemand deze crisis had zien aankomen? NEEN. Er werd gezegd “economen zagen het niet aangekomen” maar dit is deskundig georkestreerd. Financiële instellingen, beleidsmakers en toezichthouders proberen hun eigen verantwoordelijkheid te minimaliseren door voor te nemen dat niemand hun had gewaarschuwd voor de crisis. Maar verscheiden economen hebben dit wel gedaan. 1) Hyman Minsky; benadrukt al lang dat het kapitalistisch systeem inherent stabiel is. 2) Nouriel Roubini waarschuwde ook dat wanneer de Amerikaanse vastgoedzeepbel zou barsten er een grote brede economische recessie volgde. De mensen noemde hem Doctor Doom maar hij zag zichzelf als Mister Realist. 3) Max Otte schreef ‘Der Crash Kommt’ 2005 4) Ann Pettifor van PRIME; in het bijzonder extreem tegen kleine elite die globale financiële sector controleert & steeds rijker wordt, terwijl risico’s terechtkomen bij belastingbetaler. 5) Andere economen met correcte analyse die waarschuwden: Steven Keen, Dean Baker Andy Haldane, Jim Rickards  Bekritiseren afbouw van regulering & lakse houding van beleidsmakers tegenover opbouw niet-duurzame schuldenposities = MAAR MEN WAS NIET STRENG GENOEG Sommige fondsbeheerder & investeerders zagen dit en namen een financiële positie in om veel geld te verdienen aan de crisis. Zo verkochten bepaalden Amerikaanse banken riskante CDO’s aan onwetende klanten & speculeerden daarna op prijsdaling. = 2 keer langs de kassa gaan = financiële markten werden gemanipuleerd. ===== crony capitalism = vriendjeskapitalisme ( succes is afhankelijk van hechte relaties tussen ondernemers & overheidsfunctionarissen)

5. Wat betekent 'too big to fail' (in de context van de financieel-economische crisis)? Grootbanken weten van zichzelf dat ze ‘too big to fail’ zijn. In een echte (neo)liberale marktomgeving zouden banken met onhoudbare verliezen failliet moeten gaan. Omdat hierdoor al hun klanten getroffen worden (zowel de miljonairs als de normale burger), kan de overheid zich dat niet veroorloven en zal dus altijd de bank redden (bijvoorbeeld: door de belastingbelater). Banken weten dit en nemen daardoor meer risico’s dan verantwoord. Hfst 8 - Bedrijven Doelstellingen hoofdstuk: origine economische vrijheden (in het bijzonder het recht om ondernemingen op aandelen op te richten) historisch situeren, verklaren waarom ondernemingen opgericht worden (als alternatief voor het inkopen van diensten op markten), theorie van Coase (transactiekosten) koppelen aan bedrijven en arbeidsovereenkomsten, problematiek imperfecte informatie op werkvloer inleiden ('principal-agent' probleem), lage overlevingskansen voor nieuwe ondernemingen kwantificeren (tabel 8.2), potentieel destructieve kant van winstmaximalisatie illustreren, maximale winst verklaren vanuit marginale benadering (MO = MK, Box 8.7), elementaire kostencategorieën onderscheiden (TK = CK + VK, etc), winstformule uitwerken (Winst = (P -GTK)*Q) als voorbereiding op Hfst 9) Welke vragen moet je zeker kunnen beantwoorden na het lezen van dit hoofdstuk? 1. Welk type onderneming heeft de Industriële Revolutie laten evolueren tot een ongeziene economische transformatie? Na 1750: ontstaat onderneming op basis van aandelen = Joint Stock Company = aansprakelijkheid van de partners blijft beperkt tot hun EIGEN inbreng -> beperkte aansprakelijkheid 2. Waarom worden ondernemingen opgericht terwijl de meeste diensten op de vrije markt ingekocht kunnen worden? Ondernemingen sluiten contracten voor eenmalige transacties of voor onbepaald termijn ( bv: arbeidsovereenkomsten). Door contracten af te sluiten creëert een onderneming: STABILITEIT waardoor ze kunnen investeren in nieuwe activiteiten en specialisatie (heeft veel voordelen) Het bestaan van onderneming is minder evident dan het lijkt. Marktmechanisme is meest flexibele institutie in de economie. Onderneming = dirigistische organisatie = heeft centrale leiding/gezag Onderneming sluit een zeer algemeen contract met de werknemer (geen precieze arbeidsomschrijving). Ondernemingen moeten reageren op veranderingen in de markt die erg onvoorspelbaar is. Arbeidscontract legt eigenlijke hiërarchische relatie tussen werknemer en werkgever vast.

3. Wat bedoelt Herbert Simon met de 'organisatie-economie'? Herbert Simon (gedrag-economische school) Organisatie economie > markteconomie WANT meeste transacties gebeuren tussen organisaties en tussen consumenten en organisaties. Weinig transacties gebeuren rechtstreeks op de markt. (veel economen overschatten dus het belang van de markteconomie)

4. Wat wordt bedoeld met 'publieke tewerkstelling als buffer' (Box 8.2)?

5. Wat is het 'principal-agent' probleem? Om de winst te maximaliseren hopen de eigenaars dat alle andere individuen in de onderneming -managers en overige werknemers- zo goed mogelijk presteren. Maar de eigenaar/manager kampt met imperfecte informatie; ze kunnen niet alle werknemers continu observeren. Werknemers weten dat en kunnen het af en toe rustig aan doen. Imperfecte informatie brengt ons bij het ‘principal-agent’-probleem: hoe kan een ‘principal’ zoals de manager ervoor zorgen dat de ‘agent’ of werknemer zijn of haar taken goed uitvoert wanneer de principal kampt met imperfecte informatie? Als oplossing voor dit probleem kiezen vele bedrijven ervoor om alle medewerkers in de winst te laten delen. Andere bedrijven hopen in hun selectie van werknemers net mensen te vinden die al intrinsiek gemotiveerd rd zijn. In een omgeving met duidelijke prikkels en beloningen wordt de intrinsieke motivatie van deze werknemers bevestigd, wat kan leiden tot positieve resultaten. ‘Principal-agent’-probleem: hoe kan een manager ervoor zorgen dat zijn werknemers zo goed mogelijk presteren terwijl hij kampt met het probleem van imperfecte informatie? Oplossing: alle werknemers in de winst laten delen of medewerkers zoeken die intrinsiek gemotiveerd zijn -> levert positieve resultaten op. Ook zal de juiste ontspanning ervoor zorgen dat werknemers beter renderen. 6. Hoe werkt het 'economy for the common good' concept van Christian Felber? Om net te vermijden dat ondernemingen die bewust bijdragen tot het algemeen belang weggeconcurreerd worden door kortzichtigere ondernemingen, ontwikkelde Christian Felber met zijn ‘Economy for the Common Good’ een tegenbeweging. Hierbij nemen ondernemingen in hun externe rapportering een Common Good Balance Sheet op waaruit blijkt hoe zij bijdragen tot de Common Good / algemeen belang. Christian Felber wilt dus bedrijven een instrument bieden om te kunnen communiceren over hun inspanningen voor het algemeen belang ( Common Good: energie, arbeidsomstandigheden,…). Ondernemingen kunnen zo punten verdienen dankzij een matrix van maatregelen of keuzes die net het algemeen belang ten goede komen. Hierdoor kunnen deze bedrijven door de consument beloond worden, wat hun marktaandeel ten goede komt. Vandaag de dag meer dan 2000 ondernemingen en organisaties die participeren in de Economy for the Common Good. Deze ondernemingen maken een duidelijk statement voor een alternatief economisch model waarin private winst en het algemeen belang geen tegenpolen zijn.

7. Wat is het verschil tussen 'economische winst' en 'boekhoudkundige winst'? Boekhoudkundige winst = boekhouder die het over winst heeft; berekent de boekhoudkundige winst door de opbrengsten enkel te verminderen met kosten die expliciet in de boekhouding voorkomen. De opportuniteitskost van de beste alternatieve tewerkstelling van de producent/bedrijfseigenaar EN opportuniteitskost van ingebrachte kapitaal door eigenaar/oprichter wordt in de boekhoudkundige winst GEEN REKENING MEE GEHOUDEN. Voorbeeld: Carla richt een bedrijf op en ze investeert 100.000 euro van eigen middelen. ( WORDT GEEN REKENING MEE GEHOUDEN) De totale verkopen van haar bedrijf zijn gelijk aan 200.000 euro en de totaal gefactureerde kosten zijn 160.000 euro. Boekhoudkundige winst van 40.000 euro Economische winst = economen die het over winst hebben; de totale opbrengsten (TO) verminderd met de totale kosten (TK), inclusief de opportuniteitskosten zoals een normale vergoeding voor de ondernemer. Voorbeeld: Indien Carla haar 100.000 euro als alternatief had kunnen beleggen aan 4%, derft ze deze opportuniteit door het geld in de onderneming te investeren. (= 4.000 euro) Carla had ook als werknemer bij een andere onderneming 30.000 euro kunnen verdienen. Economische winst = boekhoudkundige winst minus opportuniteitskosten. = 40.000 – 34.000 = 6.000 euro economische winst Hfst 9 - Markten Welke vragen moet je zeker kunnen beantwoorden na het lezen van dit hoofdstuk? 1. Hoe bepaalt een onderneming in volkomen concurrentie de optimale productiehoeveelheid? Illustreer adhv een grafiek? Markt met perfecte concurrentie heeft volgende eigenschappen:  veel kopers en verkopers in de markt individuele koper/verkoper is klein t.o.v. totale markt; kan prijs niet beïnvloeden door productiebeslissingen; alle marktpartijen zijn prijsnemer  aangeboden goederen identiek of erg vergelijkbaar  producenten kunnen vrij toetreden of uittreden (geen toetredingsbarrières)  alle informatie beschikbaar voor iedereen (geen asymmetrische informatie)

Doel; bepalen hoeveelheid (Q) die leidt tot winstmaximalisatie. Dwz hoeveelheid produceren die verschil tussen totale opbrengsten en totale kosten maximaliseert (Winst = totale opbrengsten – totale kosten). Kan door de juiste productiehoeveelheid te kiezen, want prijs ligt vast: -

zolang marginale kosten (MK) onder prijs (=MO) liggen bij een gegeven Q, zal winst stijgen door meer te produceren (MW > 0) zodra MK boven MO liggen bij een gegeven Q, zal winst (MW < 0) dalen door meer te produceren (dus stijgen door minder te produceren) dus winst is maximaal voor Q waarbij 𝑀 𝑀=𝑀 𝑀 W = (p –GTK).Q (((Opmerking: minimaal verlies ipv van maximale winst is ook een mogelijkheid))))

Winst is gelijk aan totale opbrengsten min de totale kosten, maar de totale kosten omvatten hier alle opportuniteitskosten (((economische winst ≠ boekhoudkundige winst (zie hoofdstuk 8)))) In het nulwinst-evenwicht wordt het bedrijf dus afdoende gecompenseerd voor het geld en de tijd die de eigenaars besteden aan het bedrijf DAAROM verlaten competitieve bedrijven de sector niet wanneer ze geen winst maken.

2. Wat is een monopolie en hoe ontstaan monopolies? Illustreer adhv een grafiek. Monopolie: een marktvorm waarbij er slechts één producent-aanbieder van het specifieke goed is en waar er geen substituten voor bestaan. Deze unieke producent = een monopolist. Vb: Farys. Een zeer dominantie positie in de markt => invloed uitoefenen. Enige verkoper van een product. Dit komt eigenlijk niet zovaak voor. De onderneming heeft eerder een monopoliemacht. Vb: Microsoft; ze is niet de enige maar heeft een marktaandeel van 80%. Kenmerken:  prijszetter  1 product  toetreding barrières ( toegang tot de markt beperken of verhinderen)

3. Hoe bepaalt een monopolist de optimale productiehoeveelheid? De monopolist maximaliseert winst door de hoeveelheid te produceren waarbij MO=MK. De prijs= P2= Pe Figuur: in punt P1 snijden MO en MK elkaar, dit geeft de winstmaximaliserende hoeveelheid Qe. Winst= W= (P-GTK) x Qe of B + D -> bij monopolie ligt de prijs hoger dan de MK. Het verschil tussen beide is de mark-up = uiting van markmacht (afstand tussen Pe en MK of P1 en P2)

4. Vergelijk een monopolie met volkomen concurrentie vanuit een welvaartsperspectief. Werk uit adhv een grafiek. In geval van perfecte concurrentie, zou er geproduceerd worden in waar de kost van een extra eenheid gelijk is aan de prijs die de consument ervoor betaalt. (P= MO= MK) -> punt P3 Welvaartimplicaties: Perfecte concurrentie Monopolie Verschil

CS A+B+C A B+C

PS D+E+F B+D+F -B + E

Totaal A+B+C+D+E+F A+B+D+F C+E

Consumenten verliezen B + C; producenten winnen B maar verliezen E. In totaal verliest de maatschappij C + E (= welvaartverlies, dead weightloss). Dit verlies is het gevolg van een lagere hoeveelheid en een hogere prijs.

Mark-up

5. Wat is monopolistische concurrentie? Geef enkele voorbeelden van producten of diensten die in deze marktvorm aangeboden worden. Gebruik een grafiek om de productiebeslissing van een monopolistische concurrent uit te werken. Monopolistische concurrentie: markten die zowel kenmerken hebben van perfecte concurrentie als van een monopolie.  Veel producenten: veel bedrijven die dezelfde consumenten willen bereiken en met elkaar concurreren (er is altijd concurrentie)  Producten: gelijkaardig, dwz met kleine verschillen  Vrije toetreding: producenten kunnen zonder restrictie tot de markt toetreden (of de markt verlaten) incentive entry/exit Gevolg: er komen concurrenten bij tot de winst verdwenen is;  Productdifferentiatie: vermindert substitueerbaarheid, verhoogt merkgetrouwheid gerichte marketing en consistente branding. => quasi monopolist in eigen nicheactiviteit. vb: tijdschriften, Adidas, nike, coca cola..Gevolg: producent heeft marktmacht, waardoor vraagcurve niet horizontaal, maar dalend verloopt Vraagcurve is wel prijsgevoeliger of elastischer dan bij monopolist (dwz vlakker)(= dalenede vraagcurve) hoge verkoop enkel mogelijk bij een lagere prijs. => prijsgevoeligere vraag omdat er meer marktspelers zijn.

De consument kan nu kiezen uit een ruimer aanbod van gelijkaardige producten, de vraagcurve verschuift dus naar links voor de individuele aanbieder. Er is nu een lagere vraag naar zijn specifiek product. Na toetreding is er een nieuwe vraagcurve V2.= winst is kleiner geworden. Nieuwe aanbieders zullen tot deze markt blijven toetreden tot de economische winst helemaal verdwenen is. Uiteindelijk ontstaat er een lange termijnsituatie zoals hieronder geïllustreerd. De vraagcurve raakt de GTK curve. Welvaart bij monopolistische concurrentie:

CONTRA  prijs > marginale kost consumenten die additionele eenheden meer waarderen dan kost die producenten maken! inefficiëntie die te vergelijken valt met monopolie (maar kleiner) PRO  consumenten waarderen grotere productvariatie en dus grotere keuzemogelijkheid

CONCLUSIE: soms vergroot monopolistische concurrentie welvaart, soms ook niet

Productstandaardisatie op termijn! VHS, Betamax, Video2000; uiteindelijk allen VHS / universele telefoonoplader wettelijk verplicht in EU

6. Wat is Bertrand-competitie? Werk uit adhv een voorbeeld.

In de markt voor smartphones zijn er vandaag de dag 2 marktleiders: Apple en Samsung. Zij hadden 40% van het marktaandeel. Waarom spenderen veel bedrijven grote bedragen aan reclamecampagnes?  marketing beïnvloed de keuze van de consument => adverteren is de beste strategie wanneer het andere bedrijf ook adverteert. Bertrand-competitie: wanneer de concurrentiestrijd beslecht wordt op basis van prijsverschillen tussen verschillende aanbieders. Nash-evenwicht is hier meestal de MK.  leidt tot uitkomst van perfecte concurrentie. Veronderstel identieke producten o

Bijvoorbeeld een LP of een CD

 twee concurrenten kiezen hun prijs o

diegene met de laagste prijs zal de hele markt bedienen

o

diegene met de hoogste prijs zal niets verkopen

o

elk zal de helft van de markt bedienen als ze dezelfde prijs zetten

Voorbeeld: Stel dat de marginale kost gelijk is aan 20 en ze beiden beginnen aan een prijs van 30? geen Nash-evenwicht, want beiden kunnen winst vergroten door prijs ietsje te verlagen! prijs daalt minimaal, maar je verkoopt de helft meer lokt een ‘race to the bottom’ uit, …… maar waar is bottom?  Evenwicht: PA = PB = MK = 20 => geen economische winst meer  leidt tot uitkomst perfecte concurrentie!!  Realiteit? Internet en online han...


Similar Free PDFs