OG-2 - ogs PDF

Title OG-2 - ogs
Course Internationaal en Europees recht
Institution Universiteit Hasselt
Pages 7
File Size 135.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 69
Total Views 134

Summary

ogs...


Description

OG 2: Besluitvorming binnen de Europese Unie 2.1 Supranationale versus nationale besluitvorming In welke mate is de communautaire besluitvormingsprocedure verschillend van de wijze van besluitvorming binnen een parlementaire democratie zoals België of Nederland, bijvoorbeeld inzake: a) Het recht om een wetgevend initiatief te nemen? Binnen de communautaire besluitvormingsprocedure ligt het initiatiefrecht meestal bij de Commissie. Nationaal: art 74 en 74 GW En Europees: -

-

Sinds het Verdrag van Lissabon schrijven de Verdragen uitdrukkelijk voor dat tenzij in de Verdragen anders is bepaald, wetgevingshandelingen van de Unie alleen op voorstel van de Commissie kunnen worden vastgelegd (art. 17, lid 2 VEU) en art 97 lid 2 VWEU Art 11 lid 4 VWEU; Parlement: art 225 VWEU De raad art 241 VWEU Initiatiefrecht van de Commissie volledig exclusief of hebben andere instanties ook bevoegdheden? In heel beperkte gevallen komt het initiatiefrecht ook bij het Hof van Justitie of bij de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank.  bv. Monetair beleid op basis van haar functie van de Europese Centrale Bank.

 met uitzondering van het Gemeenschappelijk Buitenlands en VeiligheidsBeleid, bestrijkt het initiatiefrecht van de Commissie alle bevoegdheidsgebieden van de Unie. - Ook de burgers (art. 11, lid 4 VEU) hebben af en toe een initiatiefrecht (=burgersinitiatief) De EU-burgers hebben de mogelijkheid om gezamenlijk de Commissie te verzoeken een voorstel in te dienen. - Art 293 lid 2 VWEU: voorstel kan nog steeds gewijzigd worden zolang het besluit niet genomen is.  De wetgevers (Parlement en de Raad) geen initiatiefrecht terwijl dit op Belgische niveau niet is. Er kan wel gevraagd door het Europees Parlement worden aan de Commissie om initiatief te nemen (225 VWEU). De Europese Wetgever blijft wellis waar afhankelijk van de Commissie, ze moet er niet perse rekening mee houden maar dit moet goed gemotiveerd of toegelicht worden.  Art 289 VWEU Binnen een parlementaire democratie ligt de besluitvorming soms anders.  De Koning, het Senaat en de Kamer hebben het recht om zelf een wetsvoorstel in te dienen. We noemen dat een initiatiefwetsvoorstel (art. 75 GW). b) De mogelijkheid van parlementsleden om effectief te bepalen of een wet wordt goedgekeurd en wat er in deze wet staat?

Nationaal parlement rol: parlement heeft doorslaggevende invloed op de inhoud en goedkeuring van de wetgevingsvoorstellen. Op Europees niveau: Ondanks zijn rechtstreekse democratische legitimiteit neemt het Europees Parlement niet in alle gevallen deel aan het wetgevingsproces.  geen specifieke lijn maar het is afhankelijk van de wetgevingsprocedure, dit is er gekomen door de evolutie van de inspraak van de Unieburgers via het Europees Parlement.  de gewone wetgevingsprocedure: het Parlement treedt samen met de Raad op als een echte wetgever. Zij zijn hier op gelijke voet (art. 294, al.8, 12 en 13 VWEU). Ze treden op voet van gelijkheid, hebben alle 2 een vetorecht en amenderingsrecht  de bijzondere wetgevingsprocedure: verschillende graden van inspraak voor het Europees Parlement: - de Raad moet het Europees Parlement RAADPLEGEN * facultatief: het mag het advies inwinnen maar hoef het verder niet meenemen: art 109 VWEU of * verplicht: de Raad is verplicht advies te vragen of te raadplegen maar ze zijn niet verplicht deze te volgen maar ze moeten met een open oor luisteren en aangeven dat ze effectief geraadpleegd hebben.; indien geen advies wordt ingewonnen door het parlement terwijl dit verplicht was, dan kan deze rechtshandeling aangevochten worden voor de nietigverklaring; - INSTEMMING van het Europese Parlement: zonder instemming geen wetgeving door de Raad  ze kunnen geen wijzigingen doorvoeren wel wensen uiten.  er is geen specifieke wetbepaling, je vindt het terug in de rechtsbasis (een artikel waarop het verdrag gebaseerd is) van het Verdrag. Zowel de wetsontwerpen als de wetsvoorstellen komen terecht in het Parlement waardoor de stemming gebeurd in het Parlement (art. 76 GW). Dit gebeurd eerst in de Commissie en de Fracties maar dit zijn vertegenwoordigers van het Parlement. Zij kunne de meeste wijzigingen doorvoeren en amendementen inbrengen. We kunnen het op nationaal niveau vergelijken met de gewone wetgevingsprocedure c) De mogelijkheid van regeringsleden (ministers, staatssecretarissen) om effectief te bepalen of een wet wordt goedgekeurd en wat er in deze wet staat?

Op nationaal niveau: regering heeft initiatiefrecht en kunnen indienen bij het Parlement en amenderingsrecht: parlement heeft het laatste woord en beslist of een wet al dan niet doorkomt. Op europees niveau: De Raad kan gezien worden als de Raad van Ministers. Zij bestaat ook uit Staatshoofden en Regeringsleiders. De Raad is de voornaamste wetgevende instantie.  de gewone wetgevingsprocedure: samen met het Parlement goedkeuren en kiezen wat erin moet. Dit gebeurd op gelijke voet dus ze hebben niet het ‘VETO’recht.

 de bijzonder wetgevingsprocedure: het Parlement moet al dan niet worden geraadpleegd. Maar hiermee moet de Raad geen rekening houden. Zij bepaalt wat in de wetten komt. In welke mate kunnen individuele ministers invloed uitoefenen binnen de Raad? Art 16 VEU, gekwalificeerde meerderheid; als je als individuele regeringslid niet eens bent, dan kun je niet automatisch tegenstemmen en het wetgevingsvoorstel niet wordt aangenomen. Een regeringslid kan dus niet automatisch het standpunt dat hij verdedigt van zijn lidstaat doordrukken. Initiatiefrecht: de Regering van een parlementaire democratie maat een wetsvoorstel. Het ontwerp van Wet wordt overgemaakt aan het Parlement. Amenderingsrecht: De Regering kan nog amendementen indienen. Het Parlement is niet verplicht om zich aan de amendementen van de Regering te houden.  het Parlement heeft het uiteindelijke besluit van de Wet in handen. d) De mogelijkheid van parlementsleden om een minister of staatssecretaris tot aftreden te dwingen, of desnoods zelfs het vertrouwen in de hele regering op te zeggen? MOTIE VAN WANTROUWEN:  de federale regering biedt haar ontslag aan de Koning bij motie van wantrouwen (art. 96 GW); een motie van wantrouwen in de Kamer kan leiden tot de collectieve val van de regering. = Nationaal Europees=  art 234 VWEU: Europees parlement kan door een motie van afkeuring de leden van de commissie dwingen ontslag te nemen; maar enkel bij de Commissie (belangen van de doelstellingen van de Unie om deze te verwezenlijken)  de Raad: het Europees Parlement kan vragen stellen maar de Raad zijn politiek verantwoordelijk voor de nationale parlementen. De raad kan gevraagd worden bij een zitting in het Europees Parlement: Art 17 lid 8 VEU; Art 234 VWEU; Tov de Raad heeft het Europees parlement geen politieke verantwoordelijkheid want de leden van de raad dragen op zich al een politieke verantwoordelijkheid; er is een beperkte mogelijkheid voor het Europees Parlement om toch toezicht te houden; namelijk art 230 alinea 3 VWEU de Raad horen.  vergelijking tussen COMMISSIE en REGERING: belangen van de Unie of de Lidstaat formuleren in wetten.

2.2 Rechtsgronden De Europese Unie wil nieuwe wetgeving maken op het gebied van energie en op het gebied van ondrwijs

a) Waar zal de Unie rekening mee moeten houden vooraleer er wordt gestart met het maken van regels? 1. BEVOEGDHEID 2. TYPE BEVOEGDHEID Zij zal er rekening mee moeten houden of zij al dan niet een exclusieve, een gedeelde of een ondersteunende, coördinerende en aanvullende bevoegdheid heeft op het gebied van energie en van onderwijs.  energie: een gedeelde bevoegdheid  onderwijs: een ondersteunende, coördinerende en aanvullende bevoegdheid 3. BEGINSEL VAN SUBSIDIARITEIT (bij gedeelde en bij ondersteunende, coördinerende en aanvullende bevoegdheid)  ze moeten kijken naar de omvang en de gevolgen en zodoende ook het onderwerp (het moet betekenis hebben voor de Unie in zijn geheel en inhoudelijk met het over het algemeen gelden en niet te specifiek) BEGINSEL VAN EVENREDIGHEID b) Wat is de rechtsgrondslag? Energie  gedeelde bevoegdheid (art. 4 VWEU)  rechtsgrond: art. 194, lid 2 VWEU -

Specifieke bevoegdheid (onderwerp): verwijzing lid 1  duidelijk wat het onderwerp is: ENERGIE Instrument: maatregel Besluitvormingsprocedure: gewone

Onderwijs

-

 ondersteunende, aanvullende bevoegdheid (art. 6 VWEU)  rechtsgrond: art. 165, lid 4 VWEU

Specifieke bevoegdheid: doelstellingen van het artikel Instrument: stimuleringsmaatregelen en aanbevelingen Besluitvorming: gewone

!!!! EXTRA: geen harmonisatie = limiet die Unie niet mag overschrijden. c) Waarom is het zo belangrijk dat de juiste rechtsgrondslag wordt gekozen? Rechtszekerheid De Europese Commissie wil een nieuw voorstel indienen voor een richtlijn inzake landbouw. d) Waarom zou zij voor een richtlijn kiezen? Hadden de Europese instellingen eventueel voor een verordening kunnen kiezen? Richtlijn: aanpassen/omzetten VERPLICHT (art. 288 VWEU) Overwegingen: -

Verordening art. 288, lid 2 VWEU

-

Richtlijn (omzettingstermijn)

Rechtsgrond geen specifiek instrument DE EUROPESE UNIE WIL NIEUWE WETGEVING MAKEN OP HET GEBIED VAN TRANSPORT EN TOERISME: Transport  Toepasselijke rechtsgrond? o Specifieke rechtsgrond art 91 VWEU  Aard vd EU bevoegdheid o Een niet- exclusieve bevoegdheid→ een gewone gedeelde bevoegdheid art 4 lid 2, i) VWEU  Wijze van uitoefening van EU- bevoegdheid o Besluitvormingsprocedure: gewone wetgevingsprocedure o Normeringsinstrumenten? Alle mogelijke maatregelen o Subsidiariteitsbeginsel art 5 lid 3 VEU o Evenredigheidsbeginsel art 5 lid 4 VEU Toerisme  Toepasselijke rechtsgrond? o Specifieke rechtsgrond art art 195 lid 2 VWEU  Aard vd EU-bevoegdheid o Niet- exclusieve bevoegdheid→ Een ondersteunende bevoegdheid art 6, d) VWEU  Wijze van uitoefening van EU- bevoegdheid? o Besluitvormingsprocedure? Gewone wetgevingsprocedure o Normeringsinstrumenten? Alle maatregelen ter verwezenlijking van in dit art genoemde doelstellingen o Subsidiariteitsbeginsel o Evenredigheidsbeginsel

2.3 Nutella Art 4 WEU gedeelde bevoegdheid en art 192 VWEU grondslag milieu Art 294 VWEU gekwalificeerde meerderheid Lidstaten moeten opletten dat ze hun wetgeving aanpassen aan Europese wetgeving;

Art 2-6 VEU zijn geen zelfstandige rechtsgronden! Op vlak van toerisme Transport Nutella 1) Bestaan van materiële EU-bevoegdheid en omvang? (= beginsel van bevoegdheidstoebedeling art 4 lid 1 en 5 VEU; de EU heeft alleen de bvh’en die aan haar worden overgedragen door de lidstaten via de verdragen) (dus dan moet je opzoek ,gaan naar

een verdragsart, een zogenaamde rechtsgrond, kan ik dit binnen toepassing brengen van een verdragsartikel?) a. Toepasselijke rechtsgrond? i. Specifieke rechtsgrond (alle rechtsgronden van deel III VWEU) Art 192, lid 1 VWEU art 91 lid 1 VWEU art 195 lid 2 VWEU ii. Algemeen rechtsgrond (art 114 of 115 VWEU; algemene bewoordingen betreffende harmonisatiemaatregelen) Art 114 lid 10 VWEU (indien milieu en interne markt onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en geen enkel aan de ander ondergeschikt is; 2 vw’en verbonden: arrest van HvJ: iii. Aanvullende rechtsgrond (art 352 VWEU; kan enkel aangewend worden indien er geen enkele specifieke of algemene rechtsgrond kan worden ingeroepen; dus op examen is het geen aanvullende rechtsgrond, wel een specifieke of algemene rechtsgrond) 2) Aard vd EU- bevoegdheid? a. Exclusieve bvh (def en onomkeerbaar bvhoverdracht naar europees niveau, lidstaten kunnen niet langer tenzij machtiging van EU) b. Niet- exclusieve bvh (lidstaten en EU kunnen wetgevend optreden) i. Gedeeld; art 4 VEU 1. Gewone gedeelde bvh: 294 VWEU (gewone wetgevingsprocedure) (=lidstaten kunnen wetgevend bvh in dezelfde domein voor zover de EU zijn bvh niet heeft uitgeoefend, vanaf het moment dat de EU beslist zijn wetgevende macht uit te oefenen, verliest het nationaal niveau zijn wetgeverstaak; indien op europees niveau wetgeving wordt ingetrokken, kan de nationale terug de bvh hebben; dus van zodra europees niveau bvh uitgeoefend verliest de Nationale niveau zijn wetgevende bvh (beginsel van Pre-emption) 2. Art 91 VWEU GEWONE GEDEELDE 3. Paralelle bvh(geen beginsel van pre- emption mogelijk, EU treedt op zonder dat nationaal niveau zijn wetgevingsbvh verliest; dus paralelle uitoefening mogelijk) ii. Ondersteunend (EU wetgevende maatregelen neemt die wetgeving van lidstaten ondersteund of aanvult zonder de bvh van de nationale wetgever te beperken) Art 6 lid 3) Wijze van uitoefening EU- bevoegdheid a. Besluitvormingsprocedure? Art 192 en 114 VWEU (gewone wetgevingsprocedure) Berekening mbt de Raad: klassieke stemvereiste binnen de Raad: gekwalificeerde meerderheid art 16 lid 4 VEU: 3vw’en: tenmin 55procent leden Raad enz. geblokkeerde minderheid moet 4 leden zijn en min 35 procent vd lidstaten vertegenwoordigen. b. Normeringsinstrumenten? (indien er doelstellingen in een verdragsart staat, kan dit zowel verordeningen als richtlijnen enz zijn) alle maatregelen alle mogelijke maatregelen Alle maatregelen c. Subsidiariteit? Art 5 lid 3 VEU (decentralisatiecriterium: voorgestelde doelstellingen die je beoogd kunnen niet voldoende bereikt of verwezenlijkt worden door de lidstaten; en efficiëntiecriterium: voorgestelde doelstellingen kunnen beter worden

verwezenlijkt via het optreden door de EU omwille van de omvang en het is niet voldoende bereikbaar op nationaal niveau) d. Proportionaliteit (2 vw’en: geschiktheid: unieoptreden moet geschikt zijn en noodzakelijk zijn kwa inhoud en vorm; minder nadelig en ingrijpend voor andere belangen zoals mensenrechten, consumentenbescherming art 5 lid 4 VEU 2.2 C) titaan tioxide arrest HvJ

2.4 Brexit Het moet democratisch zijn maar maar 40procent komt op om te stemmen dus worden niet alle burgers van de Unie vertegenwoordigd= dus tekort aan vertegenwoordiging. In een gewone wetgevingsprocedure heb je een volledige representatieve europese raad In een bijz wetgevingsprocedure is de Europese raad, dus is dit volledig democratische legiteit. De raad is niet rechtstreeks verkozen, bestaat uit ministers van de lidstaten dus ze zijn politiek democratisch verantwoordelijk (de leden vd raad) tov de nationale parlementsleden. Uitgangspunt democratie: volk neemt deel, heeft ook gezag: participatie en controle van het volk kan onrechtstreeks zijn (representatieve democratie dus niet rechtstreeks bevolking die deelneemt in besluitvorming maar kiest een volksvertegenwoordiger die dan deelneemt in het parlement zowel nationaaln als europees arrt 10 lid 1 VEU) en rechtstreeks (volk kan rechtstreeks deelnemen in besluitvorming, burgers nemen rechtstreeks fysiek deel aan besluitvormingsproces, bestaat op nationaal en europees niveau, europees niveau namelijk art 11 lid 4 VEU...


Similar Free PDFs