Svt 2016-2017 - Samenvatting Geschiedenis van het publiekrecht en de politiek PDF

Title Svt 2016-2017 - Samenvatting Geschiedenis van het publiekrecht en de politiek
Author Ll --
Course Geschiedenis van het publiekrecht en de politiek
Institution Universiteit Gent
Pages 70
File Size 1.9 MB
File Type PDF
Total Downloads 73
Total Views 123

Summary

samenvatting van het vak geschiedenis van het publiekrecht en de politiek van het jaar 2016-2017....


Description

HOOFDSTUK 1. INLEIDING: DEFINITIE, DOELSTELLINGEN EN AANPAK

1. DEFINITIE: “GESCHIEDENIS VAN HET PUBLIEKRECHT EN VAN DE POLITIEK” A. Geschiedenis 1) De historische benadering is een metajuridische benadering

 Achteruitkijkspiegel: hoe het beste samenleven? steeds zoekend naar nieuwe, betere en meer verfijnde afspraken en sancties om als groep mensen samen te leven. Geen enkel systeem is zaligmakend/blijven bestaan. Maatschappij: regels en sancties Onderlinge afspraken (privaatrecht Machtsafspraken (publiekrecht)  Niet alles, wel de juridische mijlpalen en dat wat nog invloed kan hebben  Nut: helpt huidige situatie verstaan (en zelfs vooruitzien?)  Rechtsgeschiedenis is metajuridisch Niet ‘positieve recht’ als praktische toepassing, maar interactie van recht en macht, politiek, techniek, religie etc. Vanuit historisch-wetenschappelijke invalshoek  Ook de rechtseconomie = metajuridisch: bestudeert a.d.h.v. economische modellen hoe juridische regels werken en rechtsproblemen opgelost worden.  Vgl. ook: rechtssociologie, rechtsfilosofie ( interdisciplinair)  Uit juridische paradigma stappend (bv. nemo censetur..) Typisch: hoge mate van interdisciplinariteit. De onderzoeker blijft niet opgesloten in de juridische cocon, maar bestudeert het recht vanuit een andere wetenschap.  De historische benadering belangrijke plaats in rechtencurriculum (wel in mindere mate). Als inleidende duiding Wetenschappelijke vorming (infra.) Nawerking van de 19de eeuwse Historische Rechtsschule. = “school”, groep onderzoekers die werken binnen onder elkaar aanvaard wetenschappelijk paradigma

 ontstaan: DUI, onder impuls van Carl Friedrich von Savigny (1779-1861)  positieve recht als de resultante van een historische evolutie.  het recht drukt eigen Volksgeist uit = Elk land heeft zijn eigen, nationaal gekleurd, recht.

2) De wisselwerking tussen recht(swetenschap) en geschiedenis(wetenschap)  Het historische bestanddeel van de rechtenopleiding is de laatste decennia teruggeschroefd. Deels ten bate van het exploderende positieve recht Deels door de toenemende concurrentie van andere metajuridische vakken.  Maar het kan en mag nooit volledig verdwijnen: recht en geschiedenis dienen elkaar Geschiedenis dient het recht (bijdragen van de geschiedenis aan de rechtswetenschap)  Heuristiek: toepassing van de norm in de tijd (tempus regit actum)  (wetshistoriek in ‘geconsolideerde’ wetgeving  IPR regel: locus regit actum = locus regit formam acti.-> analogie: tempus regit formam acti  Bv. formaliteiten van een testament doorheen de tijd. Vóór 1789 moest dit voor de pastoor, na Fr. Rev. slechts 3 geldige testeervormen  (Historische) interpretatie  Rechtshistorische interpretatie: (enge zin) zoek naar indirecte bronnen van bepaalde regel: voorbereidende documenten, ook andere wetgeving, RS en RL.  rechtshistorici zoeken naar de bredere maatschappelijke en wetenschappelijke context waarbinnen een bepaalde regel gegroeid en sinds zijn afkondiging geëvolueerd is  Wetshistorische interpretatie: enkel kijken naar wettekst en de bij totstandkoming geproduceerde voorbereidende documenten: het wetsontwerp, de memoire van toelichting, advies afdeling wetgeving RvS, het verslag van de bespreking van de parlementaire commissie en de amendementen. Belang: bij toepassing van recente wetten, waar nog maar weinig jurisprudentie over bestaat.  zoeken naar de ratio legis (reden van de wet) om de norm volgens de bedoeling van de wet te kunnen toepassen.  Leveren inhoud voor het recht: Historische argumenten voor het constitutionalisme (‘verworven rechten’:): beroep op het verleden is eigen aan het constitutionalisme.  Bv. eind 18de eeuw: prijsvragen Brusselse Academie i.v.m. diverse rechtssystemen die in de loop van de geschiedenis in de Nederlanden gegolden hadden  geswetsch zorgt voor aanleveren inhoud recht, min. bewijs van die aloude rechtsinhoud.  Ook: aanstelling van archivarissen door vorsten en steden: de zorg voor oude documenten = de zorg voor het (bewijs van) verworven rechten  Inhoud (bewijs) feiten: Historische expertise: gerechtelijk expert bv. Negationismeprocessen rechter ka een expert aanduiden, die zal oordelen of het een degenlijk wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op waarheid of op negationisme. Hiervan maakt hij een verslag dat onderdeel is van procesdossier. Rechter kan rekening houden met het verslag, maar is niet verplicht. De juridische waarde van een expertise is zoals die van een advies 1 Geschiedenis AJ 2016-2017

Recht “dient geschiedenis (bijdrage van het recht aan de geschiedenis)  Instellingen  Het recht levert geschreven bronnen (rechtsbronnen vs. historische bronnen en formele vs. materiële rechtsbronnen)  Formele rechtsbronnen (wetgeving, rechtspraak en rechtsleer)  Gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen (ongeschreven rechtsbronnen)  Ook: contracten, testamenten, registers van overdrachten van onroerende goederen, geschreven bewijzen, parochieregisters (voorlopers registers BS), processen, getuigenverhoor  info over leven van voorouders + boedelbeschrijvingen en vereffeningen-verdelingen  info over rijkdom, inrichting huis, economische relaties EXTRA: gerechtigheid van Keizer Otto - Dirk Bouts (Leuven)  15de eeuw) ‘Bourgondische periode’ – ‘Vlaamse Primitieven’  (onafgewerkt bij zijn dood) - Bestelling stadsmagistraat Leuven (1468)  Plaats: stadhuis  inhoud: advies theoloog - Twee panelen, vier scènes -

3) Continuïteit

-

-

Evolutie is de regel, ‘revolutie’ de uitzondering (letterlijke vertaling uit Latijn: terugkeer naar het oude).  Weinig echte breuken in de rechtsontwikkeling, vnl. gekenmerkt door continuïteit: structuren passen zich geleidelijk aan door wetgevend ingrijpen, gewoonterechtelijke evolutie, evoluerende interpretatie, gewijzigde technische mogelijkheden, etc.  Vgl. Franse en ‘Belgische’ revolutie (pragmatisch conservatisme, infra.) (in revoluties veel continuïteit) Materiële continuïtei – ‘werkelijke land’: wanneer eenzelfde probleem in 2 verschillende tijdperken op inhoudelijk dezelfde wijze wordt opgelost, maar a.d.h.v. andere vormen of termen.  Vb. absolutistische vorst, die inspraak duldt van vertegenwoordigers van het volk/adviescolleges, is democratischer dan een democratisch verkozen president Formele continuïteit: wettelijke schijn dat er niets is veranderd, maar in het werkelijke land zijn er wel degelijk wijzigingen.  Vb. schuttersgilden Vlaamse steden/dorpen: eeuwenoude instellingen, oorspronkelijk veel publiekrechtelijke en militaire macht. Nu: folkloristische gezelschappen. Of Fr. Rev.: einde aan vorstelijk absolutisme, niet aan absolute macht.

B. Politiek  Macht (= het vermogen om iets te realiseren tegen weerstanden in en met gebruik van feitelijke dwang) - Sociologen: machtsverhouding in elke context met 2 of meer personen samen. - Machtsmiddelen: uiteenlopende aard  psychologische beïnvloeding, fysieke dwang, economische druk, omkoping, .. . Ook kennis is macht.

 O.a. het publieke leven (Gr. ‘Polis’) - Verhouding overheid-subject + verhouding overheden onderling - Gezag = wanneer publieke macht zich kan legitimeren.  Regels publiekrecht. Positieve publieke recht is het product van politieke macht: recht is gestolde politiek.  Spel: politiek (van Grieks: politikè “staatkunde” (kennis en kunst om de samenleving te organiseren). Hier moet het in de

-

meest brede betekenis begrepen worden: zowel positieve als negatieve:  positieve betekenis: streven naar de beste samenleving (iets ideaals). Elk individu zet zich in om de groep en elke medemens zo goed mogelijk van nut te zijn. (ethische spankracht)  negatieve betekenis: een spel > kennis, netwerken, oratorisch talent en psychologisch doorzicht worden ingezet om zoveel mogelijk macht voor zichzelf en/of groep te verwerven.  cf. huidige partijpolitiek: negatieve connotaties (politieke benoemingen), vanaf 19de eeuw, maar al langer politieke verhoudingen in de zin van machtsverhoudingen. Belgisch juridisch begrip ‘politiek’: ‘politieke misdrijven’ voor Hof van Assisen (Gw.)  hoofdrolspelers in Belgische omwenteling vlogen achter tralies onder Hollands bewind. + verbod uitlevering wegens politiek misdrijf  Marx en Hugo vonden veilige haven in België. Vandaag: verdragen maken uitlevering voor zware feiten mogelijk, ook al ingegeven door politieke motieven > ‘Politiek’ onder druk. ‘Politieke staking’: werkgevers zijn de dupe, maar in eerste plaats gericht tegen plannen van de overheid.

C. Publiekrecht 1) Wat is publiekrecht?

Beheerst verticale verhoudingen (machthebber-machtonderhorige) + tussen diverse staten, overheden, bestuursniveaus en -organen en verschillende rechtsstelsels. - Omvat:  Staatsrecht = publiekrecht sensu stricto  het recht dat de organisatie van de staat regelt (instellingen). Staatsrecht + fundamentele rechten = grondwettelijk recht (meeste grondwetten vallen uiteen in 2 luiken)  Andere deeltakken: strafrecht, fiscaal recht, administratief recht, procesrecht, volkenrecht, ..: publiekrecht sensu lato. - Precieze aflijning is quasi onmogelijk. – Onderscheid problematisch 2 Geschiedenis AJ 2016-2017

-

 Op een concrete casus zijn meestal zowel privaat- als publiekrechtelijke regels van toepasing. (vb.: zelfstandig beroep, publiekrechtelijke plicht tot sociaal verzekeren, maar vrij in keuze van privaatrechtelijke verzekeraar.)  Niet duidelijk (verschillende invalshoeken)

-

Onderscheid a.d.h.v. criteria

 Niet: aard van de partij (bv. “burgerlijke aansprakelijkheid” ook al is overheid)  Wel: doel publiekrecht: openbaar nut vs. particulier nut en machts- of geweldmonopolie (cf. onteigening)

Ook voor gespecialiseerde juristen is het onderscheid niet steeds duidelijk: wie als leerling van een vrije (private) school van zijn vrije (private) keuze meende ten onrechte gezakt te zijn voor een examen, moest goed navragen bij welke rechtbank dit aan te vechten. Schoolexamencommissie is een private instelling, geen administratieve overheid, maar is officieel erkend en verleent door de overheid erkende diploma’s. Hof van Cassatie zegt dat het een functionele openbare dienst is  beslissingen moeten voor de administratieve rechter aangevochten worden. Vlaamse overheid decreet: elke schoolorganisatie moet zelf beroepsinstantie inrichten, tegen beslissingen is beroep bij RvS mogelijk. [machtsmonopolie: het nemen van derden-bindende beslissingen]  Belang van onderscheid: niet enkel theoretisch of wetenschappelijk. - Heuristiek: weten waar de oplossing gezocht moet worden. - Gerechtelijke bevoegdheid: Welke rechtbank - Dezelfde termen, andere betekenissen (‘concessie: alleenverkoop vs. soort huur openbaar domein) - Verschillende beginselen/denkcategorieën ten grondslag aan juridische oplossing

2) Het ontstaan van het publiekrecht LET OP: geen eeuwenoud fenomeen.  Terminologie - Romeinen – ius publicum ≠vandaag  Publicus: via poplicus afgeleid van populus, “volk”, oorspronkelijk “leger”. Res publica dus in eerste betekenis verband met het militaire regime (1).

 Justiniaanse codificatie is ius publicum = het recht dat zich o.a. bezighoudt met de openbare eredienst (2)  vandaag buiten het staatsrecht valt (scheiding kerk/staat).

-

 Wél onderscheid tussen regelingen van publiek nut en regelingen van privaat nut, maar geen aparte rechtstakken. Middeleeuwen –

 Vroege: (Kerk!) Isodorus van Sevilla (+636): onderscheid in Etymologiae/Origines bij trefwoord lex: onderscheid tussen utilitas publica en privata commoda

 12de eeuw – Decretum Gratiani (1140)  wet ten bate van alle burgers moet worden opgesteld en niet voor het

private belang. In de praktijk anders: legisten in dienst van de middeleeuwse vorsten gebruikten vaak geleerde terminologie, maar verwarden daarbij geregeld het algemeen belang met het persoonlijk voordeel van hun broodheer. Er is ook nog geen sprake van een aparte rechtstak, enkel terminologische wendingen.  Late Middeleeuwen – utilitas publica als argument op verschillende vlakken: Advocaten van handelaren beroepen zich op de publica commerciorum utilitas om rechtsregels in het voordeel van hun cliënt te interpreteren. - Vroegmoderne tijd (17de eeuw) – Franse rechtsgeleerden maken het onderscheid tussen privaat- en publiekrecht a.d.h.v. de formele rechtsbron i.p.v. a.d.h.v. de geregelde materie.  François Launay in zijn commentaar op de Institutes coutumières van Antoine Loysel in 1688: Droit Commun / Droit Public. (eveneens ander gebruik van “gemeen recht”) Gebrek aan onderscheid is wezenskenmerk: veel publiekrechtelijke ontwikkelingen in Europa zijn resultaat van privaatrechtelijke huwelijken en erfenisverdelingen, ten gevolge van de patrimoniumgedachte.  Onderscheid bij ons ontstaat in ME/VmT: eerst het probleem, dan pas de oplossing? - Eerste vermelding: Vlaamse jurist Filips Wielant (1441-1520), licentiaat in de rechten Leuven (eerste leerstoel), burgemeester van het Brugse Vrije, voorzitter van de Raad van Vlaanderen, raadsheer in de Grote Raad van Mechelen en auteur van verschillende belangrijke juridische handboeken.

-

-

-

Voor onze regio: Ius publicum (quo arcana et jura principis exponuntur) van Antoon Perez (1657 met geheimen en rechten van de vorst  eerste boek Eerste leerstoel  receptie van het geleerde recht: Leuven legisten/civilisten en canonisten, leerboek van de Instituten (basiselementen van het recht).  4 delen (verwijzing naar perfecte samenstelling van de wereld uit de 4 elementen of naar de 4 seizoenen van het jaar): de personen, de zaken, de wijzen waarop zaken verhandeld worden en de manier waarop over dit alles moet geprocedeerd worden.  eerste 3 boeken nog altijd structuur BW. 4de sinds Napoleon afzonderlijk wetboek (Code procédure civile), sinds 1967: Gerechtelijk Wetboek.  deze historische benadering doen vele juristen het burgerlijk recht als het “echte”/meest oorspronkelijke recht beschouwen. Reden: patrimoniumgedachte “’publieke’” macht is ‘privaat’ vermogen (feodaliteit, huwelijk, erfrecht)  Internationaal vlak  oorlogen zijn familiale kwesties, huwelijken en kinderen op het schaakbord  Nationaal vlak  bv. eenmaking Nederlanden onder Bourgondiërs  Lokaal vlak bv. testament over heerlijkheid Vb. 14de eeuw: beperking in Blijde Inkomst (Johanna en Wenceclas, infra.) Rechtshistorische oorzaak? Eerder juridisch ‘middel’  Receptie als middel in politieke strijd  C.I.C. (o.a. instituten: 4 boeken vgl. BW) civilisten = legisten  CICan.: canonisten 3

Geschiedenis

AJ 2016-2017

Inzet door soevereine vorsten (infra.)  gewoonterecht  wet (bijkomend en homologatie), regeling instellingen (o.a. strafrecht in opgetekende gewoonte), “publieke” aandacht voor “privaatrecht” in wet (gericht aan rechter, discussie vermijden o.a. door hiëarchie normen, verjaring, patrimoniumgedachte Reactie eind 18de E: fundamentele rechten + volkswil tegen vorst 

-

OPM: wetgeving kent enorme ontwikkeling: mondelinge gewoonterecht wordt opgetekend en gehomologeerd. Gewoonterecht wordt gevonden en geacht onveranderlijk te zijn, geleerde recht en daarop geïnspireerde wetgeving wordt eerder gezien als middel om staat uit te bouwen. Bij optekening aandacht in eerste plaats uit naar de publiekrechtelijke verhoudingen.  in de middeleeuwse landrechten ontbreekt nogal eens het burgerlijk recht, want is voor (macht van) een landsheer van ondergeschikt belang. Bv. het strafrecht interesseert hem: door handhaving van de openbare orde, draait de economie beter, stijgt de fiscale opbrengst en incasseert de vorst steeds een deel van de boeten. Ook de werking van de bestuurlijke en gerechtelijke instellingen en de onderscheiden bevoegdheden van de met bestuur en rechtsmacht beklede personen komen in de opgetekende gewoonterechten ruimschoots aan bod.

 Aparte regels en aparte doelstelling  aparte gerechtelijke instellingen: verklaart het ontstaan van administratieve

rechtbanken. In België wordt de RvS pas na WOII opgericht, de plannen waren er al in 19de eeuw. Oprichting van een constitutioneel hof slechts stap voor stap: oprichting Arbitragehof in kader van de staatshervorming.

2. DE DOELSTELLINGEN VAN DEZE CURSUS A. Publiekrechtelijke basisbegrippen

 Het juridische discours hanteert een strikte terminologie. Maar toch evoluerend (bv. monarchie)

-

Niet overal en altijd dezelfde lading . Voorbeelden:

 “Soevereiniteit”: van eerder persoonlijke relaties (feodaliteit), via machtsaanspraken van de stam of stad  statelijke

oppermacht  beperking door de erkenning van supranationale instellingen.

 Betekenisgeving door formele bronnen: vnl. door wet maar geleidelijk ook door RS en RL interpretatief bv.  “Gelijkheid”: al sinds 1831 in de Gw., maar steeds meer verfijnde invulling (oprichting RvS, Arbitragehof). +

gelijkheidsbeginsel van de Franse revolutionairen in 1789 nog zeer gematigd, echt doorgevoerd in de 2de fase onder Jacobijnen en Robespierre: kavels toegewezen aan de armen en op termijn afbetalen. Gelijkheidsbeginsel is anders in 1789, 1792, 1831 en vandaag = Geen absoluut begrip, het evolueert door de eeuwen heen - “legal transplants”: overname/receptie  Direct  vreemde “heerser” voert in  Indirect  wij bootsen anderen na  Idem voor “de” democratie, “de” rechtsstaat, “de” republiek, “de” scheiding der machten, etc.. = ideaaltypes, wellicht nooit in hun volle betekenis werkelijk (zullen) bestaan (hebben).  slechts mengvormen in geschiedenis. Voordeel van de rechtsgeschiedenis: op een afstand een bepaalde staatsstructuur bekijken, maakt het makkelijker om de klemtonen er in te onderscheiden. E  Andere begrippen die evolueren: ‘rechter’  ME “officier” (namens vorst) die de rechtbank “maant”/samenroept, vordert dat er vonnis gewezen wordt toeziet dat uitspraken worden uitgevoerd.

-

Vertegenwoordiger van de vorst: ‘amman’, ‘meier’, ‘schout’, ‘baljuw’. Voorloper van het OM. + bestuurlijke taken en taken op wetgevend vlak: publicatie ordonnanties (plakkaten, edicten, decreten, ..), rekenplichtige opdrachten en verantwoordelijk voor de ordehandhaving. > “rechten”/“richten” in oude betekenis: orde scheppen. > Bijbel, Boek der Richteren, kunnen we lezen dat “richter” meer bevoegdheden heeft dan enkel de rechtsprekende. “officier”: historische betekenis ≠ hoge militair van vandaag, maar de vroegere brede betekenis van ambtenaar. > afkomstig van officium, dienst in het Latijn: ieder die in opdracht van een ander een dienst uitoefent is een officier. eigenlijke rechters in ME/VmT: schepenen van heerlijkheid/stad of leenmannen in leenhof

Termen “natie”, “staat”, “volk” - Staat – meest objectieve begrip.  Etymologisch: “status rei publicae” (de toestand van de publieke zaak).  Theoretisch ontwikkeld vanaf de Late Middeleeuwen.  Praktijk: staten beginnen autonoom, als aparte rechtspersonen op te treden in VmT  Kenmerken/elementen: grondgebied, bevolking (die legitiem gezag aanvaardt) en eigen rechtssysteem. + essentieel: erkend door andere staten van internationale gemeenschap.  Een politieke en publiekrechtelijke organisatie= (volkenrechtelijk erkende) rechtspersoon - Natie – subjectiever begrip. Het is wel een politieke groep, maar niet zozeer een publiekrechtelijk georganiseerde structuur.  “wij-gevoel”: een groep mensen voelt een zekere samenhorigheid als natuurlijk aan (natie, natuur en nasci [geboren worden]: dezelfde stam ‘van nature’)  Vb’en: ME  studenten uit de Lage Landen in Bologno kwamen samen in de Vlaamse natio. 12de eeuw  Brugge, handelaars verenigen zich (Castilianen, Florentijnen, Genovezen, Engelsen, “Oosterlingen”): eigen reglementen en privileges, natiehuis onder leiding van een consul.  Een utopie gebouwd op gezamenlijke afstamming, taal en geschiedenis  belangrijke legitimerende rol van stichtingsmythes.

4 Geschiedenis

AJ 2016-2017

-

Vb: (1) Vergilius – Aeneis, op vraag van Octavianus > de nobele gens Iulia stammen van Aeneas...


Similar Free PDFs