VWO 5 - Module Poezie - een broodje ma piema en patatje ma pang pang PDF

Title VWO 5 - Module Poezie - een broodje ma piema en patatje ma pang pang
Course Development of life on Earth
Institution Eötvös Loránd Tudományegyetem
Pages 29
File Size 1.6 MB
File Type PDF
Total Downloads 100
Total Views 127

Summary

een broodje ma piema en patatje ma pang pang...


Description

Module Poëzie Geschiedenis en Analyse

Adriaan Roland Holst College Vwo 5 Schooljaar 2018-2019

VWO 5

Module Poëzie – geschiedenis en analyse De komende weken ga je je bezighouden met de wondere wereld van de poëzie. Aan de hand van artikelen van Ellen Deckwitz (dichter, 1985), theorie uit Dautzenberg en materiaal van jullie docenten zullen jullie op de hoogte gebracht worden van de literatuurgeschiedenis poëzie vanaf 1880 en zullen jullie een begrippenapparaat tot jullie beschikking krijgen waarmee je poëzie kunt analyseren. Jullie sluiten deze module af met een toets. Voor de toets moet je zelf 4 gedichten aanleveren die je geanalyseerd hebt. Op de toets komt een van die gedichten terug. Wat moet je kennen en kunnen aan het eind van deze module? Onderdeel Poëziegeschiedenis - Je weet wie de Tachtigers waren en wat hun poëzie kenmerkte. - Je weet wie A. Roland Holst was en bij welke stroming hij wordt ingedeeld. - Je weet wat avant-garde betekent. - Je weet wat het dadaïsme is. - Je weet wat het expressionisme is. - Je weet wie Paul van Ostaijen was en bij welke stromingen hij wordt ingedeeld. - Je weet wie H. Marsman was en bij welke stromingen hij wordt ingedeeld. - Je weet wie Martinus Nijhoff is. - Je weet wie Willem Elsschot is. - Je weet wie de Vijftigers zijn. - Je weet wie Lucebert is en bij welke stroming hij wordt ingedeeld. - Je weet wie Remco Campert is en bij welke stroming hij wordt ingedeeld. - Je weet wat de poëzie van Barbarber is. - Je weet wie Gerrit Komrij, Ellen Deckwitz, Ramsey Nasr en Anne Vegter zijn. Poëzieanalyse - Je kunt een definitie geven van poëzie. - Je weet het verschil tussen traditionele poëzie en modernistische poëzie. - Je weet wat strofen en versregels zijn. - Je kunt strofen de juiste naam geven (distichon, terzine, kwatrijn etc.) - Je (her)kent de verschillende vormen van rijm. • Slagrijm, gepaard rijm, gekruist rijm, omarmend rijm. • Volrijm, alliteratie, assonantie, eindrijm, mannelijk rijm, vrouwelijk rijm. - Je kunt een rijmschema destilleren vanuit een gedicht. - Je weet wat enjambement is. - Je weet wat een metrum, antimetrie en een versvoet zijn. - Je (her)kent het verschil tussen een jambe, een trochee, een anapest, een dactylus en een amfibrachys. - Je (her)kent verschillende stijlmiddelen: enumeratie, neologisme, antithese, eufemisme, hyperbool, paradox, retorische vraag, woordspeling. - Je (her)kent verschillende vormen van beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie, synesthesie, metonymia, clichés.

2

Check

Les 1: wat is poëzie? OPDRACHT 1 Bekijk de onderstaande gedichten. a. Bepaal voor elke uiting of je het poëzie vindt of niet. b. Geef bij iedere uiting twee argumenten waarom je het wel of geen poëzie vindt. Neem de tabel over en vul deze in. Gedicht 1

Poëzie ja/nee

Gedicht 2

Poëzie ja/nee

Gedicht 3

Poëzie ja/nee

Etc.

Etc.

Reden 1: Reden 2: Reden 1: Reden 2: Reden 1: Reden 2: Etc.

Gedicht 3

Dagje Drievliet, wie wil dat nou niet! Slogan Pretpark Drievliet

3

Gedicht 4 Gedicht 5 Mijn moeder is mijn naam vergeten Mijn moeder is mijn naam vergeten. Mijn kind weet nog niet hoe ik heet. Hoe moet ik mij geborgen weten? Noem mij, bevestig mijn bestaan, Laat mijn naam zijn als een keten. Noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam. Voor wie ik liefheb, wil ik heten. Neeltje Maria Min

Paul van Ostaijen – Bezette Stad Gedicht 6 Onze moeder I Onze moeder kan een voetstuk op (één teug), ze drinkt al jaren onder de tafel. Van flessenbodems schrapen we gedachtenis af. We zetten ze bij, de vaasjes waarop het blank fluiteschuim bloesemt en soms druipt het, soms knipoogt de fles soms

kruipen er wolken voor de zin. Slokken die de dag van het gelaat vijlen. Wat doet iemand als wij op een plek als enfin. Onze moeder dus die kan een voetstuk op. Nu hop, straks ziet ze dat we het aankunnen. Klappen we voor ouders die niet willen dat er over hen wordt gedroomd,

knip zegt het glas en de kamer gaat uit. Ellen Deckwitz 4

OPDRACHT 2 Wissel met elkaar jullie bevindingen van opdracht 1 uit. Op basis van jullie ingevulde schema’s kun je een aantal kenmerken die jullie aan poëzie toedichten, destilleren. a. Kom met elkaar tot 3 kenmerken die volgens jullie passen bij poëzie. OPDRACHT 3 Lees de artikelen ‘Poëzie is een afspraak met de lezer’ , ‘Poëzie is: baden, zwemmen in een weldaad van woorden’ (zie bijlage) en Dautzenberg §108 (blz. 289, 291) door. a. Noem 4 punten die volgens Deckwitz van belang zijn als je poëzie leest. b. Hoe karakteriseert Dautzenberg poëzie? c. Lees het onderstaande gedicht Raadsel. Beargumenteer waarom dit gedicht een traditioneel gedicht is. Geef 2 argumenten. Raadsel De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag. Een jaar is zo voorbij, terwijl de uren elk wel een eeuwigheid lijken te duren, en morgen wordt als gister en vandaag. De mens is niet gelukkig van nature, en kwelt zichzelf met steeds dezelfde vraag waarop geen antwoord is. Je zou zo graag iets door de spiegel zien, maar het blijft turen. Er valt geen enkel onheil te vermijden, en dat de dood komt, is een zekerheid waaraan je geen gedachte meer wilt wijden. Je raakt de mensen en de dingen kwijt, tot je het leven langzaam voelt verglijden en deel wordt van het raadsel van de tijd. Jean Pierre Rawie

d. Lees het gedicht Water. Beargumenteer waarom dit gedicht een modernistisch gedicht is. Geef 2 argumenten.

Water Als met water zelf, met de gedachte spelen dat je ooit en eindelijk zult weten wat het is. Het is regen geweest, een rivier, een zee, hier was het, hier heb ik het gezien

en zie ik water en weet niet wat het is. Rutger Kopland

5

OPDRACHT 4 Bekijk je schema van opdracht 1 nog eens. a. Moeten er, op basis van wat je net gelezen hebt, wijzigingen doorgevoerd worden in het schema? Zo ja, voer deze wijzigingen door. b. Geef tevens aan, bij de uitingen die je poëzie noemt, welke vorm van poëzie het is: traditioneel of modernistisch. Bekijk de kenmerken die je bij opdracht 2 gemaakt hebt. c. Moeten de kenmerken, op basis van wat je net gelezen hebt, aangepast worden? Zo ja, pas de kenmerken aan. d. Schrijf een korte conclusie (100 woorden) voor jezelf waarin je aangeeft wat je poëzie vindt en wat juist niet. Geef ook aan aan welke kenmerken poëzie moet voldoen.

OPDRACHT 5 a. Zoek een gedicht waarvan jij vindt dat het zeker poëzie is en zoek een ‘gedicht’ uit wat volgens jou geen poëzie is. b. Geef bij elk gedicht twee duidelijke argumenten waarom je het wel/geen poëzie vindt. Gebruik daarvoor de gelezen theorie.

6

Les 2/3: geschiedenis 1880-heden OPDRACHT 1: De Tachtigers 1880 – 1900 A. Bekijk het onderstaande filmpje Literatuurgeschiedenis 19e eeuw – Durf het nieuwe (t/m 5:17) en beantwoord de vragen: http://www.npo.nl/literatuurgeschiedenis-19e-eeuw/01-12-2011/NPS_1190316 1. 2. 3. 4. 5.

Wie zijn de Tachtigers? Waar verzetten zij zich tegen? Wat is het motto van de Tachtigers? Noem enkele Tachtigers. Noem enkele kenmerken van de poëzie van de Tachtigers.

B. Lees het onderstaande gedicht van Willem Kloos (1859-1938).

Sonnet Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon Over mij zelf en 't al, naar rijksgeboôn Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten. En als een heir van donkerwilde machten Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn Voor 't heffen van mijn hand en heldere kroon: Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten. -- En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rond Úw overdierb're leên den arm te slaan, En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed En trots en kalme glorie te vergaan Op úwe lippen in een wilden vloed Van kussen, waar 'k niet langer woorden vond.

1. Hoe zie je het motto De allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie terugkomen in dit gedicht? Citeer twee versregels die je antwoord ondersteunen. 2. Dit gedicht deed bij het verschijnen nogal wat stof opwaaien. Waarom, denk je?

7

OPDRACHT 2: 1900-1930 Hieronder vind je 3 gedichten uit de periode 1900 – 1930. Aan jou de taak om de juiste stroming bij het juiste gedicht te zoeken. Ook moet je enkele genrekenmerken noemen en een korte karakterisering van de stroming geven. Tevens moet je aan de hand van het gedicht de kenmerken van de stroming toepassen. Gebruik voor het zoeken naar informatie: -

Dautzenberg §48, 49, 55, 57, 59. Literatuurgeschiedenis.nl – Twintigste eeuw : o Uit de hoge toren. o De grootste malligheid. o Dynamiet of diamant.

Neem de vragen over en vul de antwoorden in.

Gedicht 1

Stroming:

Vrouw

_______________________ Bloeiperiode:

Lichaam, wentelend al-leven

_______________________

gedrochtlijk staan wij en massaal geheven tegen den rottend-paarsen hemel van verlangen

Kenmerken: _______________________ Hoe zie je de stroming terugkomen in dit gedicht?

hijgende nacht

________________________

mijn vale handen tasten even het slierend kransen van uw blauwe haren, die, gif en scheemring, vachten hemel waren over al-ruimte, uw gelaat, ivoor ovaal, waarin uw oogen, spitse spleten, hangen: een groen signaal. H. Marsman

8

Stroming:

Gedicht 2

_______________________

Zwerversliefde

Bloeiperiode:

Laten wij zacht zijn voor elkander, kind want o, de maatloze verlatenheden, die over onze moegezworven leden onder de sterren waaie' in de oude wind.

_______________________ Kenmerken: _______________________ Hoe zie je de stroming terugkomen in dit gedicht? ________________________

O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet het trotse hoge woord van liefde spreken, want hoeveel harten moesten daarom breken onder den wind in hulpeloos verdriet. Wij zijn maar als de blaren in den wind ritselend langs de zoom van oude wouden, en alles is onzeker, en hoe zouden wij weten wat alleen de wind weet, kind En laten wij omdat wij eenzaam zijn nu onze hoofden bij elkander neigen, en wijl wij same' in 't oude waaien zwijgen binnen één laatste droom gemeenzaam zijn. Veel liefde ging verloren in de wind, en wat de wind wil zullen wij nooit weten; en daarom - voor we elkander weer vergeten laten wij zacht zijn voor elkander, kind.

Gedicht 3 - Theo van Doesburg

Adriaan Roland Holst

Stroming: _______________________ Bloeiperiode: _______________________ Kenmerken: _______________________ Hoe zie je de stroming terugkomen in dit gedicht? ________________________

9

Afsluitende vragen: 1. Welke twee stromingen kun je plaatsen bij de historisch avant-garde? 2. Waarom past die andere stroming daar niet bij?

OPDRACHT 3: Drie belangrijke dichters Vorm een groepje van drie en verdeel de onderstaande dichters. Beantwoord de vragen. Zorg dat het schema zo duidelijk is dat een klasgenoot je aantekeningen snapt. Paul van Ostaijen (Dautzenberg: §60) a. Schets de ontwikkeling die de poëzie van Van Ostaijen heeft doorgemaakt. Noem expliciet de stromingen. b. Kies op http://www.dbnl.org/tekst/osta002verz02_01/ twee gedichten uit waaruit de geschetste ontwikkeling van Van Ostaijen blijkt. c. Citeer uit elk gedicht een versregel waarmee je je antwoord op vraag 2 ondersteunt.

Hendrik Marsman (Dautzenberg: §57) a. Schets de ontwikkeling die de poëzie van Marsman heeft doorgemaakt. b. Kies op http://www.dbnl.org/tekst/mars005verz03_01/ twee gedichten uit waaruit de geschetste ontwikkeling van Marsman blijkt. c. Citeer uit elk gedicht een versregel waarmee je je antwoord op vraag 2 ondersteunt.

Martinus Nijhoff (Dautzenberg: §61) a. Schets enkele kenmerken die Nijhoffs poëzie bezit. b. Zoek een gedicht van Nijhoff uit op http://www.dbnl.org/tekst/nijh004verz05_01/ en leg uit waarom dit gedicht lastig bij een stroming in te delen is.

OPDRACHT 4: het dadaïsme Het is tijd om je creatieve vermogens aan te spreken. De opdracht luidt: maak een dadaïstisch gedicht.

10

OPDRACHT 5: De Vijftigers en De Zestigers A. Vorm een duo en verdeel de volgende onderwerpen: De Vijftigers en de Zestigers (de poëzie van Barbarber). Gebruik hiervoor de site van literatuurgeschiedenis.nl en Dautzenberg. a. Vul het schema in. De Vijftigers

De Zestigers

1. 2. 3.

1. 2.

Opvatting over poëzie Kenmerken poëzie

Reactie op Bekende namen Tijdschrift

b. Zoek beiden een gedicht op dat kenmerkend is voor de groep die je onderzocht hebt. c. Analyseer dit gedicht op de kenmerken poëzie. B. Ga weer bij elkaar zitten en beantwoord de vragen. a. Welke groep schreef de meer verheven gedichten? b. Bij welke stroming van de historisch avant-garde sluiten De Vijftigers het meest aan? Leg uit waarom. c. Bij welke stroming van de historisch avant-garde sluiten De Zestigers het meest aan? Leg uit waarom.

11

d. Lees de onderstaande gedichten. Welk gedicht hoort bij welke groep? Geef bij elk gedicht twee argumenten waarmee je je antwoord ondersteunt. Ik draai een kleine revolutie af ik draai een kleine revolutie af ik draai een kleine mooie revolutie af ik ben niet langer van het land ik ben weer water ik draag schuimende koppen op mijn hoofd ik draag schietende schimmen in mijn hoofd op mijn rug rust een zeemeermin op mijn rug rust de wind de wind en de zeemeermin zingen de schuimende koppen ruisen de schietende schimmen vallen

Ja Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent nee nee nee ik heb je lief zoals je bent nee nee ik heb je lief zoals nee ik heb je lief

ik draai een kleine mooie ritselende revolutie af en ik val en ik ruis en ik zing

OPDRACHT 6: Moderne poëzie: dichten voor een gebeurtenis Hieronder vind je drie gedichten die geschreven zijn door Dichters der Vaderlands. De gedichten horen bij de volgende gebeurtenissen: de introductie van de euro, de verstoring van de 4 mei-herdenking op de Dam en de ramp met de MH17. a. Wat doet een dichter des Vaderland? Lees de drie gedichten op de volgende bladzijde. b. Welk gedicht spreekt je het meest aan. Waarom? Leg dit uit in maximaal 60 woorden. c. Citeer twee versregels die je aanspreken. Dit mag uit alle drie de gedichten zijn.

12

Lees de onderstaande gedichten en beantwoord de vragen.

Een mooie dag om stilte te verscheuren

Spontane bekering 26 januari 2002 (Introductie van de Euro)

Een mooie dag om stilte te verscheuren. Vaarwel, vaarwel, gemene gore gulden,

Oud-strijders staan te beven aan de kant

Dom dubbeltje, kwaad kwartje, saaie cent -

de blikken op zwartwit - en het gebeurt.

Te lang heb ik uw grofheid moeten dulden

Gewoon, omdat het kan. Omdat één man.

En de escapades van uw roversbent. Het is de wet van Nederland. Bij ons Ik zag u languit rollen in de goot,

moet alles vroeg of laat een keer gebeuren

Ik zag u vuile gleuven binnendringen

dus dan ook dit. Elkeen zoekt naar het licht

En u misdragen als de Zilvervloot.

als hamsters in een bak met open deuren.

Rot op, beschamend blikkerige dingen. Ik heb vandaag mijn oorlogsland herdacht Er zweeft iets schoners langs de hemel nu,

en struikel voort in ongeremdheid

Het zweeft er elegant, het zweeft sportief.

zozeer bevrijd dat ik een kind vertrap.

Het heeft zo helemaal en helemaal Vlak voor mijn voeten valt een hoogbejaarde Niets weg van dom en bloedbevlekt metaal.

in zijn soldatenpak. Hij huilt. Ik kijk.

Vlieg haastig binnen euro, eurolief -

Waar alles mag, is ieder vogelvrij.

Uw oude trouwe geldwolf wacht op u. © Gerrit Komrij

MH 17 © Ramsey Nasr Twintig keer naar het journaal gekeken en het is nog steeds waar: zomaar in het web gevlogen van de oorlog van anderen. Bestaat er in het Russischs ook een woord voor schuld, woord voor genade, noem het woord dat macht niet duldt: voor zulke pijn heb je niet eens een woord. Twintig keer naar het journaal gekeken en het is nog steeds moord. Je zoekt de weefsels van dit abrupt verhaal. Je vindt het woord, who cares of het bestaat of niet. Wereldverdriet. © Anne Vegter 13

Les 4: Metrum, rijmschema’s, rijmvormen In de vorige les hebben jullie gekeken wat een gedicht een gedicht maakt. Je docent Nederlands durft er wel een Mars (of een Snicker, als je die lekkerder vindt) om te verwedden dat er meerdere leerlingen in de klas hebben aangegeven dat een gedicht moet rijmen. Niets is minder waar, maar toch zit er in bijna alle gedichten wel een vorm van rijm. Hoe dat kan, leer je in deze les. OPDRACHT 1 Waarschijnlijk weet iedereen wat rijm is, maar het is nog niet zo makkelijk om daar een sluitende definitie voor te geven. Probeer het maar. a. Geef individueel een definitie van rijm en schrijf deze op. b. Leg jullie definities naast elkaar en kijk naar de overeenkomsten en verschillen. Kunnen jullie tot een sluitende definitie komen? c. Zoek in Dautzenberg de definitie van rijm op en vergelijk deze met die van jullie. Komen beide omschrijvingen overeen? Zo niet, waar gingen jullie de mist in?

OPDRACHT 2 Lees de volgende teksten en vul daarna het onderstaande schema in. Het gaat om: ‘Eindrijm is gewoon uit’ en Dautzenberg § 109 . Term Rijm Eindrijm Volrijm Vrouwelijk rijm Mannelijk rijm Assonantie klinkerrijm Alliteratie Beginrijm Middenrijm Rijmschema Slagrijm Gekruist rijm Gepaard rijm Omarmend rijm Strofe Distichon Terzet Kwatrijn

definitie

Voorbeeld

Zie [term invullen] Zie [term invullen]

14

OPDRACHT 3 Met poëzie kun je alle kanten uit: je kunt het (voor)lezen, waarderen, interpreteren en analyseren. Voor dat laatste heb je een begrippenapparaat nodig. Daar heb je bij de vorige opdracht een begin mee gemaakt. Analyseer het gedicht Te water met behulp van de bijbehorende vragen. 1. Hoeveel strofen heeft dit gedicht? 2. Hoe noem je de laatste strofe? 3. Noteer het rijmschema van dit gedicht. 4. Is er sprake van mannelijk of vrouwelijk eindrijm in dit gedicht? 5. Omcirkel (hiernaast) alle vormen van alliteratie in dit gedicht. 6. Onderstreep alle vormen van assonantie. Als je klaar bent, controleer dan je antwoorden met behulp van het antwoordenblad dat je bij je docent kunt krijgen.

Te water Het had flink gevroren die nacht balend stonden we in de mist ik om het rotweer, zij omdat ze wist dat uitmaken haar sterkste kant niet was het had flink gevroren die nacht ze praatte over vriendschap en trouw maar aan haar blik van brekend glas wist ik al wat ze zeggen wou en toen ze weg was, sprong ik in de gracht. Het had flink gevroren die nacht. Ingmar Heytze

Nog wat theorie: Bij poëzie wordt iedere versregel – dat zijn alle woorden op één regel – met aandacht gelezen. Door iedere regel zelfstandig te presenteren, komt er op ieder woord meer nadruk te liggen. Je leest nauwkeuriger, en dat niet alleen: het voegt ook een temporeel element toe. Na iedere regel pauzeer je even, waardoor de regelafbreking eveneens bepalend wordt voor het ritme. Als een dichter nu één zin verdeelt over meerdere versregels, krijgen bepaalde woorden nog meer nadruk. Dit noem je enjambement. Een voorbeeld: Ik wil je kussen op het bed leggen Hier word je als lezer door het enjambement op het verkeerde been gezet. Soms wordt zo’n afbreking ook gebruikt om te zorgen dat twee zinnen rijmen, bijvoorbeeld in de eerste strofe van Te water.

OPDRACHT 4 Op de volgende pagina staat het gedicht ‘Openingsscène’. Lees het en beantwoord daarna de onderstaande vragen. 1. In Openingsscène zitten meerdere enjambementen. In de tweede regel word je als lezer op het verkeerde spoor gezet. Leg uit wat je als ...


Similar Free PDFs