werking van ecosystemen PDF

Title werking van ecosystemen
Author Lo SE
Course Biologie
Institution ASO
Pages 6
File Size 142.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 37
Total Views 126

Summary

Samenvatting van Werking van ecosystemen...


Description

Thema 6: werking van ecosystemen 1 Ecologie bestudeerd ecosystemen Ecosysteem Het geheel van relaties  De organismen van een levensgemeenschap  De organismen van de abiotische factoren  Ecologie: wetenschap die de ecosystemen bestudeerd zie voorbeeld p132

Niveaus van ecologisch onderzoek  

Niveau van het individu Niveau van de populatie o Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied



Niveau van de levensgemeenschap o Levensgemeenschap: de verschillende populaties in een bepaald biotoop Niveau van het ecosysteem



Voorbeelden van ecologisch onderzoek Ecologen bestuderen de gevolgen van het windmolenpark voor het Noodzeeecosysteem  Ecologen bestuderen de gevolgen van exoten voor de levensgemeenschap o Exoten: planten en dieren die door de mens - gewild of ongewild – buiten hun normale verspreidingsgebied terechtgekomen zijn  Verdringen de inheemse soorten 

Voordelen van de toenemende kennis over ecosystemen Om snelle achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen:  

Vangstquota Doelgerichte beheerswerken

2. Voedselrelaties in een ecosysteem Voedselketen en voedselweb = aaneenschakeling van organismen of schakels, waarbij een organismen uit de keten zich voedt met de vorige schakel en zelf voedsel is voor de volgende schakel = bestaat uit vele, met elkaar verbonden voedselketens, afleiden dat een prooi door meerdere predators kan gegeten worden

Bv: Eikenblad  rups  koolmees  boomvalk  

Predator: een dier dat zijn prooi actief bejaagd om het te doden Toppredator de laatste predator van de voedselketen

Voedselkringloop Producenten Energiearme, anorganische stoffen  Energierijke, organische stoffen Autotrofen  Begin van elke voedselketen  Planten + plantaardig plankton (=fytoplankton) Consumenten voeden zich met energierijke, organische stoffen Heterotrofen     

Herbivoren Carnivoren Omnivoren Detrivoren: detrituseters: eten organisch afval Aaseters

Reducenten Voedselbron: resten van producenten / consumenten sluiten de voedselkringloop  Breken organisch afval of tot anorganische stoffen = Mineralisatie  voorraad voedingstoffen voor producten wordt continu aangevuld  Opruimers

Voedselpiramiden = kwantitatieve voorstelling van voedselrelaties in een ecosystemen

Piramide van aantallen elk voedselniveau vertegenwoordigt een bepaald aantal organismen

Piramide van biomassa Biomassa= totale hoeveelheid droge massa Droge massa = massa – massa van de hoeveelheid water   

Organismen sterven zonder dat ze gegeten worden Prooien worden niet helemaal opgegeten Veel biomassa dient als brandstof voor het op gang houden van de eigen levensprocessen



Uitwerpselen bevatten nog veel onverteerd materiaal

Piramide van energie  

Chemische energie = vastgelegd in organische stoffen Energieverlies van 90%

3. Energiestroom in een ecosysteem Energie, aanwezig in de biomassa van een bepaald voedselniveau, stroomt door naar het volgende voedselniveau of stroomt weg uit de voedselketen 

Producenten slechts 1% lichtenergie om in chemische energie in organische stoffen  doorgeven aan consumenten

Energieverlies     

Organismen streven zonder dat ze worden gegeten  reducenten warmte Slechts een deel van het organisme opgegeten Via de uitwerpselen  reducenten  warmte Celademhaling  voor de cel- of lichaamsfuncties Warmte

4. Materiekringlopen in een ecosysteem Koolstofkringloop = de weg die koolstof kan afleggen in ecosystemen. 

 

Koolstofassimilatie via fotosynthese Fotosynthese  C uit CO2 wordt door producenten vastgezet in organische stoffen (Glucose, …) Celademhaling  door verbranding van organische stoffen komt CO2 terug vrij in de lucht Verbranding van fossiele brandstoffen  CO2 vrij in de lucht door industrie, verkeer, verwarming, vulkanen …

Zuurstofkringloop = de weg die een zuurstofatoom kan afleggen in ecosystemen.  

Bladgroen  fotosynthese  O2 in de lucht O2 is onontbeerlijk voor celademhaling, verbranding fossiele brandstoffen Zuurstof- en koolstofkringloop met elkaar verbonden  Evenwicht  kan verstoord worden door: - verbranding van fossiele brandstoffen: extra uitstoot CO2 - Ontbossing: minder omzetting

Stikstofkringloop = de route die een stikstofatoom kan afleggen in ecosystemen.     

Stikstofassimilatie: NH4+ en NO3-  plantaardige organische stikstofverbindingen Stikstoffixatie: N2  NH4+ en NO3Ammonificatie: Eiwitten in organisch afval  NH4+ Nitrificatie: NH4+  NO3Denitrificatie: NO3-  N2

5. Stabiliteit van een ecosysteem Factoren die de stabiliteit van een ecosysteem beïnvloeden De populatiegrootte is afhankelijk van verschillende factoren:     

Hoeveelheid beschikbaar voedsel Aantal voedselconcurrenten Aantal predators Ziekten Abiotische factoren

Dynamisch evenwicht van een ecosysteem = schommelde evenwicht = dynamisch evenwicht    

Aantal organismen en soorten min of meer gelijk Verstoorde evenwicht herstelt zich na enige tijd Zelfregeling  schommelend evenwicht Ernstige verstoring  uit evenwicht Als er een schakel uitvalt  uit evenwicht

6. wijzigingen in een ecosysteem Dynamiek van een ecosysteem Lage dynamiek   

Bv. Hooiweide, oud bos Abiotische factoren veranderen nauwelijks Soortensamenstelling +/- constant

Hoge dynamiek   

Bv. Gazon, slikken en schorren Sterk schommelende abiotische factoren (t° verschillen, variatie in water- of zoutgehalte, veel wind …) Soortensamenstelling sterk schommelend

Successie = geleidelijke verandering van de soortsamenstelling in een levensgemeenschap 

Primaire successie o Een gebied met totale afwezigheid van organische stoffen en plantenzaden o Successie komt hier traag opgang en neemt meer tijd in beslag o Vb. gesmolten gletsjer



Secundaire successie o Een gebied waar organische stoffen en plantenzaden aanwezig zijn o Successie komt hier snel op gang o Vb. successie van een kale vlakte na een bosbrand, verlanding van vijver

Pioniersfasen 1. Pionierssoorten: bacteriën, algen, korstmossen 2. Pioniersplanten: mossen  humuslaagje Nut: vasthouden van water, stof en zaden 3. Kruidachtige pioniersplanten met diepe wortels, grote bladeren en veel en lichte zaden  humuslaag wordt dikker 4. Pioniersstruiken en pioniersbomen  schaduw schaduwminnende planten

Climax 

Climaxvegetatie: de begroeiing die zich spontaan heeft ontwikkeld na verschillende stadia van successie in een gebied dat de mens onaangeroerd heeft gelaten  stabielste vorm van vegetatie die op die plaats mogelijk is  climaxecosysteem Bv. Regenwoud, Zoniënwoud

Biomassa Vegetatie

Biodiversiteit Voedselweb Verandering van abiotische factoren

Pioniersecosysteem Neemt toe Één laag = pioniersvegetatie

Soortenarm Eenvoudig Sterk verwisselend

climaxecosysteem Blijft gelijk Meerdere lagen: mossen, varens, kruiden struiken bomen =climaxvegetatie Soortenrijk Complex Weinig verandering

7. Beheerswerken om climaxvegetatie te voorkomen = via beheerswerken een bepaald successiestadium vast te houden  geen climaxvegetatie  diversiteit biotopen verhogen  biodiversiteit verhoogd

Maaibeheer Begrazing en plaggen Plaggen = de heidebegroeiing, de strooisellaag en het humuslaagje van de bodem verwijderen...


Similar Free PDFs