Engels 2: Core Business PDF

Title Engels 2: Core Business
Author Lynn Decleyre
Course Engels 2
Institution Thomas More
Pages 30
File Size 185.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 1
Total Views 144

Summary

Core Business
Piet van der Voort...


Description

14. KUNNEN 1. Tegenwoordige tijd (can) We kunnen uit voorraad leveren. Ik kan niet snel typen. Kunnen

We can deliver from stock. I cannot type fast.

 tegenwoordige tijd: can  ontkennende vorm: cannot  betekenis ‘in staat zijn’: be able to  ontkennende zin: are not able to

2. Verleden tijd (was/were able to/could) We konden op tijd leveren. We konden niet op tijd leveren. Kon/konden

We were able to deliver on time. We were not able to deliver on time. We could not deliver on time.

 betekenis ‘was/waren in staat’: was/were able to  ‘could’ enkel in ontkennende zin

3. Toekomende tijd (will/would be able to) Ik zal kunnen helpen. Hij zou kunnen helpen.

I will be able to help. He would be able to help.

 toekomende tijd ‘can’: will/would be able to

4. Voltooid tegenwoordige tijd (have/has been able to) Ik heb hem niet kunnen.

Ihave not been able to help him.

 Voltooide tijd ‘can’: have/has been able to

5. Verzoek (could) Zou je me kunnen helpen?

Could you help me?

 Could = verzoek uitdrukken

6. Mogelijkheid (may/could/might) Het kan morgen regenen. het zou wel eens kunnen regenen.

It may rain tomorrow. It could/might rain tomorrow.

 Mogelijkheid uitdrukken

7. Had kunnen (could have) Je had schadevergoeding kunnen claimen.  Niet gebeurt could have + voltooid deelwoord

You couldhave claimed damages.

8. Had better Je kunt beter vroeg vertrekken.

You had better leave early.

Advies uitdrukken ‘kunnen beter’: had better + werkwoord 9. Oefeningen

15. MOGEN 1. Tegenwoordige tijd (may/can/be allowed to) Je mag deze software kopiëren. je mag/kunt mijn laptop gebruiken. Mag ik je laptop gebruiken? Je mag deze dieren niet invoeren.

You may copy this software. You can use my laptop. May/can I use your laptop? You may not import these animals. You are not allowed to import these animals.

 Toestemming geven of vragen  ‘can’ – informele situatie  ook mogelijk bij verbod: be allowed to

2. Verleden tijd Ze mocht langer blijven. We mochten roken.

She was allowed to stay longer. We were allowed to smoke.

 Verleden tijd: was/were allowed to

3. Toekomende tijd De azielzoekers zullen niet mogen blijven.

The asylum seekers will not be allowed to stay.

 Toekomende tijd: will be allowed to

4. Voltooide tijd We hebben zijn foto mogen gebruiken.

We have been allowed to use his photo.

 Voltooide tijd: have/has been allowed to

5. Toestemming vragen Mag ik uw telefoon gebruiken?

May/could/can I use your telephone?

 ‘may’ – formele situatie  ‘could/can’ – informeler

6. Had weleens mogen (might have) Je had me weleens migen waarschuwen.  verwijt  might have / voltooid deelwoord

You might have warned me.

7. Mocht(en) Als er problemen mochten zijn, waarschuw me dan. Mocht het regenen, dan blijven we thuis.

If there should be any problems, warn me. Should i train, we will stay at home.

 Iets zou kunnen gebeuren, maar niet erg waarschijnlijk.  ‘dan’ niet wordt vertaald (if it should rain… - zou het regenen)

8. Oefeningen

16. MOETEN/NIET HOEVEN 1. Tegenwoordige tijd Ik moet gaan.

I have to go. i need to go. I must go now. Do you have to go? Do you need to go? Must you go?

Moet je gaan?

 verplichting of noodzaak uitdrukken  have to, must, need to must = sterker

2. Verleden tijd Hij moest werken.

He had to work.  Verleden tijd: had to

3. Toekomende tijd We zullen moeten investeren.

We will have to invest.

 will have to

4. Voltooide tijd Ik hebt moeten wachten.

I have had to wait.

 have had to

5. Should Je moet naar een dokter gaan. Hij zou minder moeten eten. Je (be)hoort dit te weten.

You should see a doctor. He should eat less. You should know this.

 advies of wat iemand hoort te doen  should (=ought to) 6. Had moeten Je had me moeten waarschuwen.

You should have warned me.

 drukt verwijt uit  should have + voltooid deelwoord

7. Niet hoeven Je hoeft niet te wachten.

Je hoefde niet te wachten. Je had niet hoeven wachten.

You do not have to wait. You do not need to wait. You need not wait. You did not have to wait. You did not need to wait. You need not have waited.

 is niet nodig  ’have to’ or ‘need’  had niet hoeven = need not have 8. ‘Must’ voor logische conclusie Na zo’n lange reis moet je wel erg moe zijn. Ze moeten dit geweten hebben.

After such a long journey you must be very tired. They must have known this.

logische conclusie uit te drukken  must 9. Be to De goederen moeten voor 1 april geleverd worden. The goods are to be delivered before 1 April.  regelingen, afspraken, contracten  moeten = be to 10. Oefeningen 11. Extra oefeningen

17. -ing vorm 1. -ing vorm na aantal werkwoorden We look forward to meeting you. Have you finished packing? Do you mind waiting? The shares kept falling. they risked losing a lot of money. Belangrijkste -ing werkwoorden: - finish - enjoy - stop - go on - keep - mind - consider

- delay - postpone - avoid - spend - look forward to - suggest - risk

2. Werkwoorden gevolgd door -ing vorm of to + werkwoord Ze begonnen te laden. We zijn van plan te verhuizen. Ik hou van lezen.

They started to load/loading. We intend to mobe/moving. I like to read/reading.

2 mogelijkheden: ‘-ing’ of ‘to + ww’ 3. -ing vorm in het begin van de zin Adverteren is duur. Het vinden van een huis was niet makkelijk.

Advertising is expensive. Finding a house was not easy.

als de zin begint met een werkwoord 4. -ing vorm na een voorzetsel He left without paying. Thank you for calling.

He was accused of stealing. I look forward to hearing from you.

5. -ing vorm na ‘busy’, ‘worth’ en ‘it is no use’ Het is de moeite waard te proberen. Het heeft geen zin te klagen. Ik was druk bezig met pakken.

It is worth trying. It is no use complaining. I was busy packing.

6. Enkele uitdrukkingen met -ing In het algemeen gesproken Strikt genomen Eerlijk gezegd Gezien de situatie De omstandigheden in aanmerking genomen. 7. Oefeningen

Generally speaking. Strictly speaking Honestly speaking Considering the situation Considering the circumstances

18. Lijdend voorwerp 1. Lijdend voorwerp + to-werkwoord na bepaalde ww Ik wil dat je dit doet. Ik heb liever dat hij eerder komt.

I want you to do this. I would prefer him to come earlier.

wil of toestemming uitdrukken belangrijkste ww: want, would prefer, would like, allow, permit, expect, order 2. Let op de vorm van het lijdend voorwerp Hij wil dat ik ga. Ik wil dat jij gaat. Ik wil dat zij gaat. Ik wil dat hij gaat. Hij wil dat wij gaan. Hij wil dat jullie gaan. Ik wil dat zij gaan.

He wants me to go. I want you to go. I want her to go. I want hi mto go. He wants us to go. He wants you to go. I want them to go.

3. lijdend voorwerp + lijdende vorm Ik wil dat het voorstel besproken wordt. I want the proposal tob e discussed. Ze staan niet toe dat de prijzen worden verhoogd. They do not allow the prices to be raised. to be + voltooid deelwoord 4. Oefeningen

19. Laten 1. Laten = have Ik liet hem de brief vertalen. Ik liet de brief vertalen.

I had him translate the letter. I had the letter translated.

iets door iemand anders laten doen = ‘have + ww’ wie wordt niet vermeld = ‘have + vd’ 2. Laten = make In dze sweatshop laten ze kinderen 12 uur per dag werken.

In this sweatshop they make children work 12 hours a day.

onder dwang = make + ww 3. Andere vertalingen van laten Laten vallen laten zien achterlaten laten wachten uitlaten laten we laten weten 4. Oefeningen

drop show leave keep waiting show out let us let know

I dropped my pen. He showed me his room. where have I left my key? She kept me waiting. I will show you out. Let us take a taxi. letme know when you will arrive.

20. Meervoud 1. Bij meer dan één Honder dollar Vijf jaar Twintig pond Vijftig kilo

a hundred dollars five years twenty pounds fifty kilos

2. Regelmatig meervoud Products, employees, cameras, photos, kiwis meervoud = ‘s’ achter het woord ook na klinker vaste ‘s’ 3. Woorden die eindigen op een sisklank Bus – buses Bonus – bonuses Adress – adresses

branch - branches box - boxes dish – dishes

 s, sh, ch, x = -es 4. Woorden die eindigen op -y Reply – replies delay – delays

company – companies key – keys na medeklinker = ‘y’ wordt ‘ie’ na klinker = ‘y’ blijft

5. Woorden die eindigen op -o Cargo – cargoes Potato – potatoes tomato – tomatoes hero – heroes

euro – euros radio – radios video – videos disco -discos photo – photos

studio - studios piano - pianos casino - casinos memo - memos kilo – kilos

oftewel -oes, oftewel -os (soms beide mogelijk) in prijzen en bedragen mag ook enkelvoud euro gebruikt worden

6. Woorden die eindigen op -f Knife – knives wife – wives life – lives thief – thieves shelf – shelves

leaf - leaves loaf - loaves calf - calves wolf – wolves bovenstaande -f en -fe = -ves (anderen gewoon met -s)

7. Meervoud van afkortingen DVDs PCs MPs

CDs TVs VIPs vaste ‘s’ en met hoofdletters geschreven

8. Enkelvoud in combinaties met koppelteken Een bankbiljet van 50 euro een reis van twee uur

a 50-euro banknote a two-hour journey

gebruikt als telwoord 9. Oefeningen

CD-ROMs CEOs CVs

21. Meervoud 1. Woorden met onregelmatig meervoud man Englishman woman tooth foot child

men Englishmen women teeth feet children

mouse criterion phenomenon medium bacterium

mice criteria phenomena media bacteria

 opgepast! Engmishmen, Irishmen, Frenchmen MAAR Germans 2. Dezelfde vorm in enkelvoud en meervoud Sheep Deer Fish Series Means Savings

Japanese Chinese Vietnamese Portuguese Swiss Aircraft

3. Woorden die altijd meervoud zijn Spectacles/binoculars trousers/jeans scissors

shorts pyjamas glasses

 voor deze woorden een telwoord of ‘a’ = ‘pair of’ gebruiken

4. Nog meer woorden die altijd meervoud zijn proceeds premises damages headquarters savings

Customs contents police cattle surroundings  werkwoord in het meervoud

5. Woorden die altijd enkelvoud zijn Business advice information furniture progress  ’business’ in de betekenis van bedrijf = wel een meervoud ‘businesses’

6. Woorden op -ics Economics mathematics physics linguistics politics  -ics meestal als enkelvoud gebruikt

7. The United States/the Netherlands De V.S. hebben grote politieke invloed. Nederland exporteert landbouwproducten.

The U.S. has great political influence. The Netherlands export(s) agricultural produce.

 U.S. krijgt enkelvoudig ww  the Netherlands enkelvoudig of meervoudig ww  in adres geen ‘the’

8. Namen van bedrijven en voetbalclubs Microsoft announce new operating system. Arsenal buy two new players.  bedrijven en voetbalclubs vaak gevolgd door meervoudig ww

9. Oefeningen

22. Bezitsvorm 1. Personen en dieren de bankpas van Jamila de pincode van Niels de naam van de klant de kooi van de leeuw

Jamila’s bank card Niels’ PIN the customer’s name the lion’s cage

 bij eigennamen = ’s / ‘  personen en dieren die geen eigennaam zijn = ‘s / of  personen en dieren altijd = ‘s

2. Dingen The keyboard of the computer the company’s management / the management of the company  bij dingen gebruik je = of  bij company, firm, city, town, country, world, government, bank kan ‘s 3. Meervoud van personen The luggage of the travellers / the travellers’ luggage o/‘ 4. Namen van landen England’s economy / the economy of England  ‘s / of 5. Woorden van tijd De krant van vandaag een vertraging van een uur een cruise van dire weken

today’s newspaper an hour’s delay a three weeks’ cruise

 ’s  meervoud = alleen apostrof 6. Dubbele bezitsvorm: of + ‘s Een collega van mijn vader

a colleague of my father’s

 hoofdwoord voorafgegaan door a(n) = of + ‘s  dubbele bezitsvorm 7. Oefeningen

23. Het bijwoord 1. Verschil tussen bijwoord en bijvoeglijk naamwoord 1 bijvoeglijk naamwoord 2 bijwoord 3 bijwoord

a slow worker he works slowly it was extremely expensive

 bijvoeglijk naamwoord zegt iets over zelfstandig naamwoord  bijwoord zegt iets over werkwoord of bijvoeglijk naamwoord  bijwoord kan ook iets zeggen over ander bijwoord (vb. he works extremely hard)

2. Hoe maak je een bijwoord? Bijvoeglijk naamwoord: Bijwoord:

careful carefully

 bijvoeglijk naamwoord + ly  wanneer -ic + ally  ook niet afgeleide bijwoorden zoals often, never, sometimes,… bijwoord van ‘good’ = ‘well’

3. Spelling Easy – easily

considerable – considerably  na medeklinker verandert ‘y’ in ‘I’  -ble wordt -bly

4. Bijwoorden zonder -ly A hard worker a fast car an early bird

she works hard she drove fast he gets up early  dezelfde vorm als bijvoeglijk naamwoord

5. Geen bijwoord na: feel/look/taste/seem/smell/sound She looked happy. She did not feel happy. It seemed easy.

This soup tastes good. This aftershave smells nice. This idea sounds good

na bovenstaande werkwoorden geen bijwoord

6. De plaats van het bijwoord van hoedanigheid He worked accurately. She read the letter carefully.  geeft aan hoe iets gebeurt  komt na werkwoord en na lijdend voorwerp 7. De plaats van het bijwoord van graad I completely/entirely/quite agree with you. It was rather/pretty cold. It was extremely expensive. We are fully booked.  geeft aan in welke mate  staat meestal vlak voor woord waar het op slaat vb. considerably staat bijna altijd na werkwoordsvormen

8. Bijwoorden van tijd We krijgen zelden klachten. Ik zou dit nooit gedaan hebben. Hij is vaak naar het buitenland. Ga je vaak uit?

We barely get complaints. I would never have done this. He’s often abroad. Do you often go out?

 geeft aan hoe vaak iets gebeurt  meest voorkomende: always, never, ever, often, sometimes,…  vlak voor het werkwoord  na eerste werkwoord indien er meerdere zijn  na vorm van ‘be’  in een vraagzin na het onderwerp

8. Oefeningen

24. Trappen van vergelijking 1. vorming van de vergrotende en overtreffende trap 1 lettergreep 2 lettergrepen 3 lettergrepen

low -lower - lowest famous – more famous – most famous important – more important – most important  1 letter greep = ‘-er’ en ‘-est’  meer dan 1 lettergreep = ‘more’ en ‘most’  uitgang -y = altijd ‘-er’ en ‘-est’  sommige woorden hebben 2 mogelijkheden (vb. polite)

Basisregel: 1 lettergreep -er/-est; meerdere lettergrepen more/most

2. Spelling Busy – busier

big – bigger

cheap - cheaper

 na medeklinker = ‘y’ wordt ‘I’  na 1 klinker = medeklinker verdubbeld  na 2 klinkers = geen verdubbeling 3. Good/bad/ill Good – better – best

bad – worse – worst

ill – worse - worst

 onregelmatige trappen 4. Much/many/more/most Veel geld = much money – more money -most money veel bedrijven = manycompanies – more companies – most companies  much = enkelvoud  many = meervoud  much vooral in ontkennende en vragende zinnen  in andere zinnen is ‘a lot of’ gebruikelijker Most = grootste deel van the most = meer dan ieder ander

5. Little/less/fewer

Little money – less money – the least money – less expensive few shares – fewer shares – the fewest shares  little/less/least = enkelvoud  few/fewer/fewest = meervoud  Let op! ‘a few’ = een paar/enkele ’less’ ook gebruikt vlak voor bijvoegelijk naamwoord (vb. less attractive) 6. Last/latest/the last few De laatste dagen van het jaar de laatste mode de laatste (paar) maanden

the last day of the year the latest fashion (over) the last few months

 laatste = ‘last’  betekenis = afgelopen dan gebruik je ‘last few’  betekenis = nieuwste dan gebruik je ‘latest’ 7. Vergelijking van bijwoorden Carefully – more carefully – most carefully well – better – best badly – worse – worst

drive more carefully they played better than last time he played worse than last time

 -ly = ‘more’ en ‘most’ ’well’ en ‘badly’ hebben onregelmatige trappen 8. Dan/als Groter dan even groot als niet zo groot als

bigger than as big as not as big as/not so big as dan na vergrotende trap = ‘than’

9. Steeds + vergrotende trap Woorden van 1 lettergreep tablets worden steeds goedkoper tablets are getting cheaper and cheaper

woorden van meer lettergrepen het wordt steeds moeilijker it is becoming more and more difficult

1 lettergreep = cheaper and cheaper / increasingly cheap meer lettergrepen = more and more / increasingly 10. Oefeningen

25. Onbepaald lidwoord 1. A/an A report

a Union

a European

an idea

an hour

an attractive de al

 een = ‘a’  uitspraak begint met klinker = ‘an’ 2. A/an voor een beroep, functie, godsdienst

Zij is accountant Hij is Moslim Ze was student Hij is kapitein van dit schip Zij was voorzitter van de vergadering

she is an accountant he is a Muslim she was a student he is captain of this ship she was chairperson of the meeting

 a(n) wordt gebruikt voor een beroep, functie of godsdienst  geen a(n) wanneer beroep of functie door maar 1 persoon tegelijk kan uitgevoerd worden 3. A hundred/a thousand/a million/a billion A hundred euros

a thousand euros

a million euros

a billion euros

 voor hundred, thousand, million en billion gebruik je ‘a’ 4. Without a/half a Zonder kassabon een half uur

without a receipt half an hour  ‘a’ gebruik je na without/half

5. Uitdrukkingen met ‘a’ Met winst Met verlies Winst maken Verlies lijden Als gevolg van Op grote schaal Op zakenreis Wat doe je voor de kost? De kost verdienen Het is jammer In de gelegenheid zijn Verkouden zijn

at a profit at a loss make a profit make a loss as a result of on a large scale on a business trip What do you do for a living? earn a living it is a pity be in a position have a cold

Hoofpijn hebben Haast hebben 10 euro’s per kilo 50 mijl per uur Eens per week Twee keer per jaar Korte tijd later Er is kans dat Belangstelling hebben voor Korting geven/krijgen 6. Oefeningen

have a headache be in a hurry 10 euros a/per kilo fifty miles an/per hour once a/per week twice a/per year a short time later there is a chance that take an interest in give/get a discount

26. Bepaald lidwoord 1. Woorden in algemene zin Prices are rising. The prices of houses are rising. Unemployment is increasing. The unemployment in the 1990s. Spring is our best season. They met in the spring of 2099.  geen ‘the’  specifiek geval = wel ‘the’ unemployment, education, society, nature, life, posterity, happiness, people, spring, summer, winter, fall 2. Gebouwen Gebruik School begins at 8.30. She is in hospital. He was in prison. They we...


Similar Free PDFs