Frans - Samenvatting Grammaire innovactive PDF

Preview

Summary

Samenvatting via het boekje en de powerpoints van Sofia...

Description

Frans Module 1: Du vin, du pain, du boursin De + le = Du Des + les = Des à + le = au a + les = aux Articles = un, une, les, le, la, l’ !Il faut toujours un article en français! Aussi quand il n’y a pas un en Néerlandais! j’ai DES amis j’ai UN ami j’ai DE L’argent DU, DE LA, DES zijn delende lidwoorden die "een onbekende hoeveelheid", ofwel "een gedeelte van" een geheel aanduiden van het zelfstandig naamwoord dat er na komt, maar waarbij er in het Nederlands geen lidwoord staat LE, LA, LES zijn bepalende lidwoorden die met precisie (bepalend) het zelfstandig naamwoord aangeven dat er na komt LES hommes savent pourquoi DES  → Tous les hommes savent J’ai vu DES hommes LES hommes viennent de Mars, LES femmes viennent de Vénus

2 exceptions 1) La quantité → + de a) Il a BEAUCOUP D’argent b) J’ai BEAUCOUP D’amis 2) La négation → + de a) Tu veux de la bière? Non, je bois pas D'alcool b) J’ai pas D’argent

Module 2: Ta valise? C’est la mienne!

une nouvelle idée = ma nouvelle idée  une idée = mon idée

Module 3: Poser une question 1) Est-ce que a) Est-ce que tu viens? b) Est-ce que vous travaillez? c) Est-ce qu’ils ont parlé? 2) Inversion a) Viens-tu? b) Dors-tu? c) Ont-ils parlé? !!!!!! troisième personne singulier & pluriel !!!!!!! ● Il parle → Parle - T - il? ● Marie est partie → Marie est - ELLE - partie? ● Ces produits sont vendus → Ces produits sont - ILS - vendus?

Waarom zijn de bananen krom? - POURQUOI est-ce que les bananes sont courbées - POURQUOI les bananes-sont courbées? → Pourquoi, où, quand, comment, combien, qui staat ALTIJD vanvoor in een vraagzin Wat (denken jullie van haar kapsel) = - Qu’est-ce que (vous pensez de sa nouvelle coiffure) - Que (trouvez-vous de cette coiffure)

→ Que + est-ce que → Que + inversion

Wat is de prijs - Quel est le prix Wat is het juiste antwoord - Quelle est la réponse Wat zijn uw troeven - Quels sont vos atouts Wat zijn de mogelijkheden - Quelles sont les possibilités

-

Il y a deux menus. Lequel préférez-vous? J’ai une solution. Ah oui? Laquelle? Je veux des produits pour les peaux. Lesquels sont vraiment efficaces? J’aime les couleurs claires pour l’été! Lesquelles seront à la mode?

Module 4: j’achète et je vends!!!

il est en train de manger = is aan het il vient de manger = zopas, juist il va manger = weldra gaan, hij gaat

Impératif → gebiedende wijs, drukt een bevel uit

1ste persoon enkelvoud (-je) → Een bevel geven aan 1 persoon je range  je ferme  je fais  2de persoon meervoud (-vous) → Een bevel aan meerdere personen / iets beleefd vragen aan 1 persoon Vous rangez  la cuisine! Vous fermez la porte! Vous faites attention!

Module 5: je t’aimais, je t’aime et t’aimerai!!!! Les temps simples: L’imparfait → Onvoltooid verleden tijd, duidt beschrijving/situatie uit verleden aan Indicatif présent: NOUS vorm -ONS + ais, ais, ait, ions, iez, aint Ik at → je mangeais Ik begon → je commençais Jullie deden/ u deed → vous faisiez !! UITZONDERING!! être: J’étais Tu étais Il était Nous étions Vous étiez Ils étaient

→ Ik was → Jij was → Hij was → Wij waren → Jullie waren/ u was → Zij waren

Le futur simple → Toekomende tijd, duidt toekomstige gebeurtenis aan Infinitif + ai, as, a, ons, ez, ont Je parlerai Il finira MAAR Rendr(e) → Nous rendrons Recev(oi)r → Vous recevrez

Gaan we Ontvangen jullie/ ontvangt u

Onregelmatige werkwoorden van de futur simple

Le conditionnel → De zou-tijd Infinitif + ais, ais, ait, ions, iez, aient Je parlerais Il finirait → Nous rendrions Rendr(e) Recev(oi)r → Vous recevriez

We zouden teruggeven We zouden ontvangen/u zou ontvangen

Les temps composés Le passé composé → Voltooid verleden tijd, duidt een gebeurtenis aan uit verleden Hulpwerkwoord + voltooid deelwoord (in de participe passé)

De onregelmatige vorming

Le plus-que-parfait → Voltooid verleden tijd Imparfait avoir/être + participe passé

Le passé récent → geeft een recente gebeurtenis in het verleden aan Indicatif présent van VENIR + de/d’ + infinitif Je viens de téléphoner Ik heb NET/PAS/JUIST/... getelefoneerd nous venons d’achter Wij hebben NET/PAS/JUIST/... gekocht

Le futur proche → Duidt een gebeurtenis aan in de nabije toekomst indicatif présent van ALLER + infinitif Je vais payer toute suite Ik ga onmiddellijk betalen Vous allez venir Jullie gaan komen Elles vont remettre Ze gaan terugzetten

Module 6: Hier je suis allé au cinéma Alles wat een beweging of iets krachtiger uitdrukt = Ook als je er 2 verschillende zinnen van kan maken Bijvoorbeeld: - Gisteren ben ik naar de film geweest - Gisteren ging ik naar de film = Hier je suis allé au cinéma - Gisteren ben ik mijn badpak verloren - Gisteren verloor ik mijn badpak = Hier j’ai perdu mon maillot de bain

passé composé

Alles wat iets beschrijft Bijvoorbeeld: - Toen ik de foto nam, regende het hard = Quand j’ai pris le photo, il pleuvait très fort

imparfait

=

Module 7: Toi, moi et eux !!!!

Na de woorden avec, sans, pour, sur, après, à, de, chez,... ● Moi (je) ● Toi (tu) ● Lui (il/elle) ● Soi (on) ● Eux (ils/elles)

Kan je na het werkwoord à quelqu'un : Kan je de à  er niet tussen zetten:

Lui(ook vrouwelijk) / Leur La/ Le/ Les

HEN + WERKWOORD HUN + BEZIT

= =

LEUR ZONDER S LEURS

À + chose

=

Y

→

À + lieu

=

Y

→

Penses tu déjà à tes examens? Oui, j’y pense tout les temps Où vont elles? À Bruxelles? Oui, elles y vont pour les affaires

De + chose

=

De + lieu

Parlent-ils de notre nouveau projet?  Bien sûr, ils en parlent depuis une semaine = EN → D 'où viens-tu? De la discothèque? Oui, j’en viens, pourquoi? Y en EN is enkel voor dingen/plaatsen, niet voor personen EN

→

Module 8: Gratuit ou gratuitement Je neemt van een adjective de vrouwelijke vorm + Ment poliment poli efficacement efficiënt Facilement facile Vraiment vrai Heureusement heureux Positivement positive Automatiquement automatique évidemment évident Fréquemment fréquent Prudemment prudent Récemment récent constamment constant Couramment courant (vaak, gewoonlijk) Suffisamment suffisant (volstaan) Brillamment brillant detaille, optimiste, interessant,... → waar we niet zomaar ment aan kunnen plakken = De manière détaillée = De façon détaillée GRATUIT

OÙ

(être+ adjectif) L’inscription est gratuite (subjectif+ adjectif)

GRATUITEMENT Vous pouvez vous inscrire gratuitement (verbe + adverbe)

CHER, LOURD, FORT verandert nooit GOED

→

als adjectief = Bon(s)/bonne(s);

als adverbe = Bien Je vous entends bien

SLECHT

→

als adjectif = Mauvais/mauvaise(s);

als adverbe = mal

Module 9: Des frites aussi bonnes que les nôtres Veel properder … als = Veel meer dan = Veel minder dan =

Plus blanc … que Beaucoup plus … que Beaucoup moins … que

Avec un chiffre Meer dan + cijfer = Plus de + chiffre (geen que) Minder dan + cijfer = Moins de + chiffre (geen que) Van meer dan = De plus de + chiffre C’est un ordinateur de plus de 300,00 euro evenveel … als = Autant de …. que Ils mangent-autant de frites que les belges even … als = Aussi … que Sont-elles aussi bonnes que les frites belges Adverbe Goed bien Adjectif bon/bonne

Beter mieux

Best le mieux / le meilleur

meilleur

le meilleur

Module 10: La vache qui rit QUE

QUI DONT

OÙ LEQUEL

Als er een onderwerp volgt dan komt er que Lijdend voorwerp Niet enkel voor dingen! Wordt vertaald met van Komt er geen onderwerp dan komt er qui, Is niet enkel voor personen! Vertaald “die” of “dat” Remplace de (avoir besoin de, discuter de,...) Dit woord heeft een DE nodig maar die is verdwenen Le dossier d  ont elle a besoin Le dossier d  ont elle s’occupe Le dossier d  ont elle est responsable Le dossier d  ont vous discuter Vertaald “waarover” of “die” of “waarmee” of “dat” Verwijzing naar moment of een plaats OP HET MOMENT DAT = AU MOMENT OÙ Avec, sur, dans, pour, … + lequel, laquelle Personne ou chose OPGEPAST! à + lequel → auquel, auxquels, auquelle, auxquelles...