Leidraad bij handleiding van de wisc III PDF

Title Leidraad bij handleiding van de wisc III
Course Welzijn in een sociaal-economische context
Institution Hogeschool Vives
Pages 3
File Size 77.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 10
Total Views 141

Summary

Leidraad bij handleiding van de WISC III...


Description

Leidraad bij handleiding van de WISC III 

Vragen bij hoofdstuk 1: inleiding 1. De meetpretentie van deze algemene factor kan worden omschreven als de manier waarop vaardigheden worden georganiseerd ten einde op een effectieve wijze met de buitenwereld om te kunnen gaan. Het is deze algemene factor die duidelijk aanwezig is in het intelligentiebegrip zoals dat in de Wechslerschalen als uitgangspunt wordt genomen. 2. ‘Het vermogen van het individu om doelgericht te handelen, rationeel te denken en effectief met de omgeving om te kunnen gaan.’ 3. Intelligentie kan niet door één enkele subtest worden gemeten maar het zal altijd nodig zijn verschillende testonderdelen in combinatie met elkaar te gebruiken om een goed beeld van de algemene intelligentie van een individu krijgen. 4. De meetpretentie van de meting van algemene intelligentie heeft een verscheidenheid aan zowel gedragsmatige aspecten als de daaraan ten grondslag liggende cognitieve inhouden te bevatten. De testopgaven dienen daarbij , volgens Wechsler, vooral betrekking te hebben op vaardigheden en kennisaspecten die in het dagelijks leven van belang zijn. 5. Wechsler heeft aansluiting gezocht bij de methode van factoranalyse zoals die in het begin van de twintigste eeuw door Spearman werd ontwikkeld en waarbij, op basis van correlaties tussen de verschillende testonderdelen, tot een gemeenschappelijke intelligentiefactor (g factor) kon worden gekomen. Uitgaande van dit factoranalytisch model werd het voor Wechsler mogelijk de resultaten op de afzonderlijke testonderdelen tot één geheel samen te voegen en vervolgens de totaalscore te gebruiken als maat voor het IQ, oftewel algemene intelligentie. 6. 1. WIPPSI (kinderen van 3 – 7 jaar) 2. WAIS (volwassenen van 16 – 75 jaar) Gemeenschappelijk: vaardigheden die worden gemeten, de structuur van de schalen en de manier waarop het IQ wordt vastgesteld. 7. Bij ongewijzigde normen zullen de gemiddelde IQ’s langzamerhand steeds hoger worden en daarmee in toenemende mate een vertekend beeld geven van de intellectuele vaardigheden van het kind. Dit betekent dat bij het gebruik van verouderde normen het IQ van het kind ten onrechte hoger geschat wordt dan wanneer actuele normen gebruikt worden. 8. Verbaal en performaal. 9. De resultaten die het kind op de verschillende subtests behaalt worden samengevat in een drietal scores. De som van alle scores op de verbale subtests levert het verbaal IQ op en de som van alle





scores op de performale subtests levert het performaal IQ op. De scores op alle 10 de subtests leveren tezamen het totaal IQ op. 10. Bij afname van één of beide aanvullende subtest(s) in aanvulling op de standaard subtests, worden de scores niet meegenomen bij de berekening van het IQ. Als een aanvullende subtests echter in de plaats komt van één van de standaard subtests wordt de score daarop wel meegenomen bij de berekening van het IQ. De subtest symbolen vergelijken kan naar keuze worden afgenomen en vervangt geen van de standaard subtests bij de berekening van de IQ score. 11. Voor psychologische beoordeling beoordeling in verband met educatieve vragen, beslissingen over plaatsing van kinderen, vraagstellingen die samenhangen met hoogbegaafdheid of leerproblemen bij schoolgaande kinderen en klinisch en neuropsychologisch onderzoek. 12. Er moet best minstens 1 jaar tussen gelaten worden, anders kan er het gewenningseffect optreden met toename in de testscore tot gevolg door de eerdere ervaring met de test. 13. ‘Een toegepaste wetenschap die zich bezighoudt met de wijze waarop het dysfunctioneren van de hersenen gedragsmatig tot uiting komt.’ Vragen bij hoofdstuk 2: ontwikkeling en normering van de WISC III. 1. –Actualisering van de normen. -Behoud van de onderliggende structuur van de test en de testinhoud. -Versterking van de factorstructuur. -Actualisering van de inhoud van subtests, afnameprocedures en scoringsregels. 2. –Door het Flynn effect -Om het niveau van cognitieve ontwikkeling over de jaren heen telkens op vergelijkbare wijze te kunnen meten. 3. Informatie, overeenkomsten rekenen, woordkennis en begrijpen. Reden: veel aandacht besteed aan de vergelijkbaarheid van de verbale subtests voor de Nederlands en Vlaamse populatie. 4. Testscores moeten vergeleken kunnen worden met een standaard. Vragen bij hoofdstuk 3: betrouwbaarheid en validiteit. 1. De betrouwbaarheid van een test verwijst enerzijds naar de mate van interne consistentie van de meting en anderzijds naar de stabiliteit van de scores over tijd. 2. De standaardmeetfout (SEM) is een adequate maat om de nauwkeurigheid van de testscores aan te geven, het is de standaardafwijking van de geobserveerde score (rond de ware score). 3. Ze geven het scorebereik aan waarbinnen de werkelijke score van het kind naar alle waarschijnlijkheid zal liggen.



4. Betrouwbaarheids- en validiteitsonderzoek over de hele wereld verricht laat zien dat de WISC III een voldoende betrouwbaar en valide is om als individueel af te nemen intelligentietest gebruikt te worden voor het bepalen van het intellectueel functioneren van kinderen en adolescenten. 5. Het is noodzakelijk om er rekening mee te houden dat verschillen die op het eerste zichtgroot lijken niet noodzakelijkerwijs ook statistisch significant hoeven te zijn. Steeds dient te worden bedacht dat de scoreverschillen ook te wijten kunnen zijn aan meetfouten en dat verschillen tussen samengestelde scores over het algemeen betrouwbaarder zijn dan verschillen tussen subtestscores. 6. Het is noodzakelijk na te gaan hoe groot het verschil tussen de IQ scores of factorscores dient te zijn voordat dit verschil als significant mag worden geïnterpreteerd. Tabel B4 geeft per leeftijdsgroep de minimaal noodzakelijke verschillen tussen het VIQ en PIQ of tussen factorscores, behorend bij een significantieniveau van 15% en 5%. De verschillen zijn berekend op basis van de standaardmeetfout en het verschil tussen de scores 7. –soortgenootvaliditeit: schoolprestaties. -begripsvaliditeit: kunnen gevonden worden in de correlaties tussen de afzonderlijke subtests en tussen groepen van subtests. -predictieve validiteit: De gebuikte criteria voor het basisonderwijs zijn de schoolprestaties. -congruente validiteit: De congruente validiteit van de WISC III werd nagegaan in een afzonderlijk, recent onderziek bij 143 Nederlandse kinderen in het reguliere onderwijs. Vragen bij hoofdstuk 5: de testafname: 1. Kinderen van 6 – 16 jaar. 2. 50 – 70 minuten. Het is beter om de test niet te onderbreken. 3. Ja, maar liever niet. Ze mogen niet in het gezichtsveld van het kind aanwezig zijn en liefst zo weinig mogelijk in de ruimte aanwezig zijn. 4. Bekijk goed figuur 5.1 op pg. 89. 5. Informele vragen stellen, een kind behandelen als een kind. Naar zijn hobby’s vragen, … 6. Ik ga je een paar vraagjes stellen … 7. Geïnteresseerd, neutraal (niet zeggen: goed antwoord of fout antwoord). 8. Wat meer tijd geven. Je moet de test gebruiken zoals het moet (kwantitatief). Je moet in je verslag zetten dat het over tijd is maar goed is opgelost (kwalitatief)....


Similar Free PDFs