Title | Lijst onregelmatige werkwoorden |
---|---|
Course | Managementvaardigheden |
Institution | Hogeschool Vives |
Pages | 6 |
File Size | 213.7 KB |
File Type | |
Total Downloads | 57 |
Total Views | 139 |
Download Lijst onregelmatige werkwoorden PDF
Basisboek spelling, 2e editie Aafke Moons, Mariëlle Bovenhoff en Gerard Latjes
Lijst onregelmatige (sterke) werkwoorden
In onderstaande lijst zijn ook werkwoorden opgenomen die in de verleden tijd net zoals de zwakke werkwoorden vervoegd worden, maar die een afwijkend voltooid deelwoord hebben. Voorbeeld: hele werkwoord
verleden tijd
voltooid deelwoord
bakken
bakte
gebakken (niet: gebakt)
Voltooide deelwoorden gemarkeerd met een * worden vervoegd met zijn. De overige werkwoorden worden vervoegd met hebben, maar ze kunnen ook met zijn vervoegd worden in de passieve of lijdende vorm. Voorbeeld: Ik heb een taart gebakken, de taart is gisteren gebakken. hele werkwoord
verleden tijd
voltooid deelwoord
bakken
bakte
gebakken
bannen
bande
gebannen
barsten
barstte
gebarsten*
bederven
bedierf
bedorven
bedriegen
bedroog
bedrogen
beginnen
begon
begonnen*
begrijpen
begreep
begrepen
belijden
beleed
beleden
bergen
borg
geborgen
bevelen
beval
bevolen
bezwijken
bezweek
bezweken*
bidden
bad
gebeden
bieden
bood
geboden
bijten
beet
gebeten
binden
bond
gebonden
blazen
blies
geblazen
blijken
bleek
gebleken*
blijven
bleef
gebleven*
blinken
blonk
geblonken
braden
braadde
gebraden
breken
brak
gebroken
brengen
bracht
gebracht
brouwen
brouwde
gebrouwen
buigen
boog
gebogen
delven
dolf
gedolven
denken
dacht
gedacht
dingen
dong
gedongen
doen
deed
gedaan
dragen
droeg
gedragen
drijven
dreef
gedreven
dringen
drong
gedrongen
drinken
dronk
gedronken
druipen
droop
gedropen
duiken
dook
gedoken
dwingen
dwong
gedwongen
ervaren
ervaarde / ervoer
ervaren
eten
at
gegeten
fluiten
floot
gefloten
gaan
ging
gegaan*
gelden
gold
gegolden
genezen
genas
genezen
genieten
genoot
genoten
geven
gaf
gegeven
gieten
goot
gegoten
glijden
gleed
gegleden
glimmen
glom
geglommen
graven
groef
gegraven
grijpen
greep
gegrepen
hangen
hing
gehangen
heffen
hief
geheven
helpen
hielp
geholpen
heten
heette
geheten
hijsen
hees
gehesen
hoeven
hoefde
gehoeven / gehoefd
houden
hield
gehouden
houwen
hieuw
gehouwen (echter beeldhouwen is zwak)
jagen
jaagde / joeg
gejaagd
kiezen
koos
gekozen
kijken
keek
gekeken
klimmen
klom
geklommen
klinken
klonk
geklonken
kluiven
kloof
gekloven
knijpen
kneep
geknepen
komen
kwam
gekomen*
kopen
kocht
gekocht
krijgen
kreeg
gekregen
krijten
kreet
gekreten
krimpen
kromp
gekrompen*
kruipen
kroop
gekropen
kunnen
kon
gekund
kwijten
kweet
gekweten
lachen
lachte
gelachen (echter glimlachen is zwak)
laden
laadde
geladen
laten
liet
gelaten
lezen
las
gelezen
liegen
loog
gelogen
liggen
lag
gelegen
lijden
leed
geleden
lijken
leek
geleken
lopen
liep
gelopen
malen
maalde
gemalen
melken
molk
gemolken
meten
mat
gemeten
mijden
meed
gemeden
moeten
moest
gemoeten
mogen
mocht
gemogen
nemen
nam
genomen
nijgen
neeg
genegen
nijpen
neep
genepen
ontginnen
ontgon
ontgonnen
ontluiken
ontlook
ontloken*
overlijden
overleed
overleden*
pluizen
ploos
prijzen
prees
geplozen (betekenis: ontrafelen; pluizen in de betekenis pluisjes afgeven is zwak) geprezen (betekenis: loven; prijzen in de betekenis van een prijs voorzien is zwak)
raden
raadde / ried
geraden
rijden
reed
gereden
rijgen
reeg
geregen
rijten
reet
gereten
rijzen
rees
gerezen*
roepen
riep
geroepen
ruiken
rook
geroken
schelden
schold
gescholden
schenden
schond
geschonden
schenken
schonk
geschonken
scheppen
schiep
geschapen (betekenis: creëren)
scheren
schoor
geschoren (betekenis: haar afsnijden)
schieten
schoot
geschoten
schijnen
scheen
geschenen
schijten
scheet
gescheten
schrijden
schreed
geschreden
schrijven
schreef
geschreven
schrikken
schrok
schuilen
school / schuilde
gescholen / geschuild
schuiven
schoof
geschoven
slaan
sloeg
geslagen
slapen
sliep
geslapen
slijpen
sleep
geslepen
slijten
sleet
gesleten
slinken
slonk
geslonken*
sluipen
sloop
geslopen
sluiten
sloot
gesloten
smelten
smolt
gesmolten
smijten
smeet
gesmeten
snijden
sneed
gesneden
snuiten
snoot
gesnoten
snuiven
snoof
gesnoven
spannen
spande
gespannen
spijten
speet
gespeten
spinnen
spon
gesponnen
splijten
spleet
gespleten
spreken
sprak
gesproken
springen
sprong
gesprongen
spruiten
sproot
gesproten*
spugen
spoog / spuugde
gespogen / gespuugd
geschrokken* (echter afschrikken, verschrikken en opschrikken zijn zwak)
spuiten
spoot
gespoten
staan
stond
gestaan
steken
stak
gestoken
stelen
stal
gestolen
sterven
stierf
gestorven*
stijgen
steeg
gestegen*
stijven
steef
stinken
stonk
gestonken
stoten
stootte
gestoten
strijden
streed
gestreden
strijken
streek
gestreken
stuiven
stoof
gestoven
tijgen
toog
getogen*
treden
trad
getreden
treffen
trof
getroffen
trekken
trok
getrokken
vallen
viel
gevallen*
vangen
ving
gevangen
varen
vaarde / voer
gevaren
vechten
vocht
gevochten (echter bekvechten is zwak)
verdwijnen
verdween
verdwenen*
vergelijken
vergeleek
vergeleken
vergeten
vergat
vergeten
vergeven
vergaf
vergeven
verlaten
verliet
verlaten
verliezen
verloor
verloren
verschijnen
verscheen
verschenen*
verslinden
verslond
verslonden
vertrekken
vertrok
vertrokken*
verzinnen
verzon
verzonnen
verzwelgen
verzwolg
verzwolgen*
vinden
vond
gevonden
vlechten
vlocht
gevlochten
vliegen
vloog
gevlogen (echter zweefvliegen is zwak)
vóórkomen
kwam voor
voorgekomen*
voorkómen
voorkwam
voorkomen*
vouwen
vouwde
gevouwen
vragen
vroeg
gevraagd
gesteven* (betekenis: met stijfsel behandelen)
vreten
vrat
gevreten
vriezen
vroor
gevroren
waaien
waaide / woei
gewaaid
wassen
wies
gewassen* (betekenis: groeien)
wegen
woog
gewogen
werpen
wierp
geworpen
werven
wierf
geworven
weten
wist
geweten
wijken
week
geweken*
wijten
weet
geweten
wijzen
wees
gewezen
winden
wond
gewonden
winnen
won
gewonnen
worden
werd
geworden*
wreken
wreekte
gewroken
wrijven
wreef
gewreven
wringen
wrong
gewrongen
zeggen
zei
gezegd
zenden
zond
gezonden
zien
zag
gezien
zijn
was
geweest*
zingen
zong
gezongen
zinken
zonk
gezonken*
zitten
zat
gezeten
zoeken
zocht
gezocht
zouten
zoutte
gezouten
zuigen
zoog
gezogen (echter stofzuigen is zwak)
zuipen
zoop
gezopen
zwellen
zwol
gezwollen
zwemmen
zwom
gezwommen
zweren
zwoer
gezworen (de betekenis: een eed of trouw zweren)
zweren
zwoor, zweerde
gezworen (betekenis: etteren)
zwerven
zwierf
gezworven
zwijgen
zweeg
gezwegen...