Vervoegingen onregelmatige werkwoorden Duits PDF

Preview

Summary

Vervoegingen onregelmatige werkwoorden Duits...

Description

[b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] bieden = bieten, bot, geboten, er bietet [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] vragen = bitten , bat , gebeten , er bittet [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] breken = brechen , brach , gebrochen , er bricht [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] mogen = dürfen , durfte , gedurft , er darf [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] eten = essen , aß , gegessen , er isst [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] rijden = fahren , fuhr , gefahren , er fährt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] vallen = fallen , fiel , gefallen , er fällt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] vangen = fangen , fing , gefangen , er fängt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] vinden = finden , fand , gefunden , er findet [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] geven = geben , gab , gegeben , er gibt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] gaan = gehen , ging , gegangen , er geht [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] hebben = haben , hatte , gehabt , er hat [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] houden = halten , hielt , gehalten , er hält [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] heten = heißen , hieß , geheißen , er heißt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] helpen = helfen , half , geholfen , er hilft [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] kunnen = können , konnte , gekonnt , er kann [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] komen = kommen , kam , gekommen , er kommt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] uitnodigen = laden , lud , geladen , er lädt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] laten = lassen , ließ , gelassen , er lässt

[b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] lopen = laufen , lief , gelaufen , er läuft [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] lezen = lesen , las , gelesen , er liest [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] mogen (graag hebben) = mögen , mochte , gemocht , er mag [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] moeten = müssen , musste , gemusst , er muss [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] nemen = nehmen , nahm , genommen , er nimmt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] slapen = schlafen , schlief , geschlafen , er schläft [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] slaan = schlagen , schlug , geschlagen , er schlägt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] zien = sehen, sah , gesehen , er sieht [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] zijn = sein , war , gewesen , er ist [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] spreken = sprechen , sprach , gesprochen , er spricht [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] staan = stehen , stand , gestanden , er steht [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] dragen = tragen , trug , getragen , er trägt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] treffen, ontmoeten = treffen , traf , getroffen , er trifft [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] stappen = treten , trat , getreten , er tritt [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] vergeten = vergessen , vergaß , vergessen , er vergisst [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] wassen = waschen , wusch , gewaschen , er wäscht [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] worden = werden , wurde , geworden , er wird [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] willen = wollen , wollte , gewollt , er will [b]GEEF DE VERTALING + de verleden tijd + onvoltooid deelwoord + 3e persoon enkelvoud v/d präsens (er ...):[/b] weten = wissen , wusste , gewusst , er weiß...