Duits-grammatica - Samenvatting Duits 1 PDF

Preview

Summary

Grammatica...

Description

Duits grammatica Nominatief/Accusatief/Datief? 1) Nominatief - Onderwerp - NWD (sein, bleiben, werden, scheinen, heiβen) 2) Accusatief - LV - Es gibt - Tijdsaanduiding zonder voorzetsel 3) Datief - MV - Tijdsaanduiding met voorzetsel

Bepaald lidwoord Nominativ Akkusativ Dativ

Männlich Der Den Dem

Weiblich Die Die Der

Sächlich Das Das Dem

Plural Die Die Den + n

Weiblich Eine Eine Einer

Sächlich Ein Ein Einem

Plural Keine Keine Keinen + n

Onbepaald lidwoord Nominativ Akkusativ Dativ

Männlich Ein Einen Einem

Artikelwörter (volgens het bepaald lidwoord) -

DiesJenJedSolchManchWelchViel-

Possesivpronomen (volgens onbepaald lidwoord) -

Mein Dein Sein-ihr-sein Unser Euer (eur als er iets achter komt) Ihr-ihr

Personalpronomen Nominatief Ich Du Er Sie Es Wir Ihr Sie Sie

1 P SG 2 P SG 3 P SG 1 P PL 2 P PL 3 P PL

Accusatief Mich Dich Ihn Sie Es Uns Euch Sie Sie

Datief Mir Dir Ihm Ihr Ihm Uns Euch Ihnen Ihnen

Opmerking: 1) 2) 3) 4)

2 substantieven : eerst datief, dan accusatief Datief = personalpronomen en accusatief = substantief  eerst datief, dan accusatief Datief = substantief, accusatief = personalpronomen  eerst accusatief, dan datief Datief = personalpronomen, accusatief = personalpronomen  eerst accusatief, dan datief

Das reflexivpronomen Accusatief Mich Dich Sich Uns Euch Sich

Datief Mir Dir Sich Uns Euch Sich

Vraagwoorden Nominatief Accusatief Datief Voorzetsels 1) Accusatief - Bis= tot - Durch= door - Für = voor - Gegen = tegen - Ohne = zonder - Um = om - Entlang= langs

Personen Wer Wen Wem

zaken Was Was /

2) Datief - Aus = uit - Bei = bij - Mit = met - Nach = naar - Seit = sedert - Von= van - Zu = naar, tot - Gegenüber= tegenover - An … vorbei, an … vorüber = voorbij Opmering: Zu + der = zur Bei + dem = beim Von + dem= vom Zu + dem = zum An + dem = am An + das = ans In + dem = im In + das = ins 3)

Speciale voorzetsels

De volgende voorzetsels zijn er speciale. Soms staan ze met de datief, soms met de akkusatief. AKKUSATIEF: Beweging

WOHIN?

DATIEF:

WO?

Toestand

An

bij, tegen

Auf

uit

Hinter

achter

Neben

naast

In

in

Unter

onder

Über

over

Vor

voor

Zwischen

tussen

Naar waar? Waar?

Werkwoorden 1) Accusatief - Bitten - Fragen 2) Datief - Gefallen - Helfen - Begegnen - Folgen - Schaden - Glauben - Danken - Gratulieren - Es geht - Antworten - Fehlen - Gehören

Werkwoorden Tijd Nederlands

Tijd Duits

Voorbeeld Nederlands

Voorbeeld Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

Präsens

Het huis moet gebouwd worden.

Das Haus muss gebaut werden.

Onvoltooid verleden tijd

Präteritum

Het huis moest gebouwd worden.

Das Haus musste gebaut werden.

Voltooid tegenwoordige tijd

Perfekt

Het huis heeft gebouwd moeten worden.

Das Haus hat gebaut werden müssen.

Voltooid verleden tijd

Plusquamperfek t

Het huis had gebouwd moeten worden.

Das Haus hatte gebaut werden müssen.

1) Regelmatige werkwoorden : (FE)ESTTENTEN ich

spiel-e

du

spiel-st

er/sie/es

spiel-t

wir

spiel-en

ihr

spiel-t

sie/Sie

spiel-en

2) Werkwoorden met S-klank Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een sisklank: s, z, Ringel-s wijken af in de tweede persoon enkelvoud: de uitgang is hier niet -st maar -t.

REISEN ich

reis-e

du

reis-t

er/sie/es

reis-t

wir

reis-en

ihr

reis-t

sie/Sie

reis-en

3) Werkwoorden met stam op d/t of medeklinker gevolgd door m/n

Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d, een t, of een medeklinker + m of n wijken af in de tweede en derde persoon enkelvoud en de tweede persoon meervoud. Daar wordt namelijk overal een e voor de uitgang gezet. antworten ich

antwort-e

du

antwort-est

er/sie/es

antwort-et

wir

antwort-en

ihr

antwort-et

sie/Sie

antwort-en

Let op: Bij sterke werkwoorden met a of e in de stam komt na du en voor -d of -t - st (in plaats van -est).

halten (houden) du hältst gelten (gelden) du giltst Na er, sie, es: halten (houden) er/sie/es hält gelten (gelden) er/sie/es gilt laden (laden) er/sie/es lädt

4) Werkwoorden met een a of e in de stam Bij werkwoorden met een a of e in de stam verandert de klinker in de tweede en derde persoon enkelvoud respectievelijk in ä en i of ie. Als de e kort is, wordt deze i en bij een lange e verandert de klinker in ie.

Uitzonderingen: Enkele werkwoorden met een lange e in de stam krijgen toch een i. Soms wordt de volgende medeklinker dan verdubbeld. geben

(geven)

du gibst er/sie/es gibt gib nehmen (nemen) du nimmst er/sie/es nimmt nimm (geb. wijs) treten (trappen) du trittst er/sie/es tritt tritt (geb. wijs) werden (zullen) du wirst er/sie/es wird MAAR ... werde (geb. wijs)

5) Modale ww können dürfen

mögen

müssen

ich

darf

kann

mag

muss

du

darfst

kannst

magst

musst

er, sie, es

darf

kann

mag

muss

wir

dürfen

können

mögen

müssen

ihr

dürft

könnt

mögt

müsst

sie

dürfen

können

mögen

müssen

Sie

dürfen

können

mögen

müssen

wollen

wissen

ich

soll

will

weiß

du

sollst

willst

weißt

er, sie, es

soll

will

weiß

wir

sollen

wollen

wissen

ihr

sollt

wollt

wisst

sie

sollen

wollen

wissen

Sie

sollen

wollen

wissen

sollen

6) Haben/sein/ werden haben (= hebben)

werden (= worden, zullen)

sein (= zijn) ich (= ik)

bin

habe

werde

du (= jij)

bist

hast

wirst

er (= hij)

ist

hat

wird

wir (= wij)

sind

haben

werden

ihr (= jullie)

seid

habt

werdet

sie (= zij)

sind

haben

werden

Sie (= u)

sind

haben

werden

Perfekt Vorming 

  

zwakke werkwoorden: o ge- + stam + -t: kauf/en ---> ge-kauf-t; mach/en ---> ge-mach-t o stam eindigt op -ieren: geen ge- : studier/en ---> studier-t o stam eindigt op -t of -d: extra -e-: antwort/en: ge-antwort-et; red/en: ge-red-et o stam eindigt op -m of -n voorafgegaan door een medeklinker (maar niet m/l/n/r): extra -e-: regn/en ---> ge-regn-et; atm/en ---> ge-atm-et o MAAR dus wel: film/en ---> ge-film-t; lern/en ---> ge-lern-t sterke werkwoorden: ge- + stam (met meestal Lautwechsel) + -en: find/en ---> gefund-en; helfen ---> ge-holf-en; schlaf/en ---> ge-schlaf-en; lesen ---> ge-les-en scheidbare werkwoorden: extra -ge- tussenvoegen: ausmach/en ---> aus-ge-mach-t; ankomm/en---> an-ge-komm-en niet scheidbare werkwoorden: geen ge- : ent-kleid/en ---> ent-kleid-et; emp-fehl/en ---> emp-fohl-en

Präteritum De vervoegingsuitgangen zijn "-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten"

Algemene vervoeging Bijzondere vervoegingen (loben)

ich

lobte

du

lobtest

er - sie - es

lobte

wir

lobten

ihr

lobtet

sie sie

lobten waren

(haben)

(werden)

hatte

wurde

hattest

wurdest

hatte

wurde

hatten

wurden

hattet

wurdet

hatten

wurden

Telwoorden  voorzetsel? Kijken naar geslacht van substantief Der erste Die zweite Das dritte

Der/die/das vierte, fünfte, zehnte

Wann/ um wie viel uhr? UM 7.00u = Um sieben Wie lange? Eine Stunde/ Zwei Stunden...