Uitleg over de verschillende tijden in het Duits...
Duits Grammatica
wederkerend erend voornaamwoor voornaamwoord d Hoofdstuk 19 Het wederk Ich Du er-sie-es wir ihr sie Sie
mich dich sich uns euch sich sich
Hoofdstuk 20 Het betrekk betrekkelijk elijk voornaam voornaamwoord woord
1e 2e 3e 4e
naamval naamval naamval naamval
Mannelijk Der Dessen Dem Den
Vrouwelijk Die Deren Der Die
Onzijdig Das Dessen Dem Das
Meervoud Die Deren Denen Die
Mit = 3e naamval Für = 4e naamval Neben = 3e naamval of 4e naamval Hoofdstuk 21 Haben, sein en werden
Haben; ik heb jij hebt hij heeft zij heeft het heeft wij hebben jullie hebben zij hebben u heeft
ich habe du hast er hat sie hat es hat wir haben ihr habt sie haben Sie haben
ik had jij had hij had Zij had Het had Wij hadden Jullie hadden Zij had U had
ich hatte dus hattest er hatte sie hatte ws hatte wir hatten ihr hattet sie hatten Sie hatten
Ich bin Dus bist Er ist Sie ist Es ist Wir sind Ihr seid
Ik was Jij was Hij was Zij was Het was Wij waren Jullie waren
Ich war Dus warst Er war Sie war Es war Wir waren Ihr wart
Sein; Ik ben Jij bent Hij is Zij is Het is Wij zijn Jullie zijn
Zij zijn U bent
Sie sind Sie sind
Zij waren U was
Sie waren Sie waren
Ich werde du wirst er wird sie wird es wird wir werden ihr werdet sie werden Sie werden
Ik werd jij werd hij werd zij werd het werd wij werden Jullie werden Zij werden u werd
Ich wurde dus wurdest er wurde sie wurde es wurde wir wurden ihr wurdet sie wurden Sie wurden
Worde orden; n; Ik wordt jij wordt hij wordt zij wordt het wordt wij worden jullie worden zij worden u wordt
Het werkwoord werden heeft naast de betekenis ‘worden’ nog een andere betekenis: ‘zullen’. De vervoeging in de tegenwoordige tijd is hetzelfde als in het bovenstaande schema
Zouden; ik werd jij werd hij werd wij werden jullie werden zij werden u werd
ich wurde du wurdest er wurde wir wurden ihr wurdet sie wurden Sie wurden
ik zou jij zou hij zou wij zouden jullie zouden zij zouden u zou
ich würde du würdest er würde wir würden irh würdet sie würden Sie würden
Hoofdstuk 22 Het zwakk zwakke e werkwoord Het kenmerk van een zwakke werkwoord is dat de klinker niet verandert bij de overgang van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd. De tegenwoordige tijd van het zwakke werkwoord; 1. voor het maken van de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd heb je de stam van het werkwoord nodig. Je vind de stam door van het hele woord –en af te halen. Als het werkwoord eindigt op –eln of –ern, dan haal je er alleen de –n af: 2. als je de stam hebt gevonden dan zet je daar een uitgang achter. ich du er-sie-es wir ihr
-e -st -t -en -t
sie Sie
-en -en
Eindigt de stam van een werkwoord op een sisklank (-s, -ß of –z) dan wordt de uitgang bij du niet –st, maar alleen –t Maar als de stam van het werkwoord eindig op –sch dan is de uitgang bij dus wel –st De verleden tijd van het wakke werkwoord 1. Om de verleden tijd van een zwak werkwoord te maken heb je weer de stam nodig. 2. Achter de stam komen dan de volgende uitgangen; ich du er/sie/es wir ihr sie Sie
-te -test -te -ten -tet -ten -ten ten
Het voltooid deelwoord van het zwakke werkwoord Het kenmerk van een voltooid deelwoord is, da er altijd een vorm van een hulpwerkwoord (bijvoorbeeld van haben, sein of werden) in de zin staat. 1. Om het voltooid te maken neem je weer de stam van het werkwoord. 2. Je zet er ge- voor en een –t achter; ge – stam – t Eindigt het werkwoord echter op –ieren (kondolieren, gratulieren, studieren?, dan vervalt in het voltooid deelwoord de vorm GEDit geld ook als de werkwoorden beginnen met ge-, ver-, zer zer-, -, be-, ent ent-, -, en er er-Enkele veelvoorkomende zwakke werkwoorden staan in de basis; blz 80 Een scheidbaar werkwoord houdt in dat je het werkwoord in twee delen kunt splitsen, net als in het Nederlands Voorbeelden van scheidbare werkwoorden; Afhalen Invullen Meesturen Meeverdienen
abholen ausfüllen mitschicken mitverdienen
Aandoen Uitdoen
einschalten ausschalten
Hoofdstuk 23 Het zwakk zwakke e werkwoord met de stam op –d/-t Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een –d of –t, dan krijgt de uitgang in de tegenwoordige tijd bij du, er/ sie /es en ihr een extra -e In de verleden tijd krijgt de uitgang in alle gevallen een extra –e Vb; Arbeiten, Stam; arbeitTegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ich Du Er/sie/es Wir Ihr Sie Sie
ich du er/sie/es wir ihr sie Sie
arbeit-e arbeit-e-st -e-st arbeit-e-t -e-t arbeit-en arbeit-e-t -e-t arbeit-en arbeit-en
arbeit--e-te arbeit-e-test -e-test arbeit-e-te -e-te arbeit--e-ten arbeit-e-tet -e-tet arbeit-e-ten arbeit-e-ten
Nog een paar werkwoorden, die op dezelfde manier worden verbogen en dus een extra –e krijgen; atmen rechnen regnen öffnen begegnen eröffnen zeichnen
ademen rekenen regenen openen ontmoeten heropenen tekenen
De gebiedende wijs De gebiedende wijs is een vorm van het werkwoord, die je gebruikt als je iemand een opdracht wilt geven. In het Duits maak je de gebiedende wijs als volgt 1. zoek de stam van het werkwoord op 2. als je een bevel aan één persoon geeft, zet je er een –e achter 3. als je een bevel aan meerdere personen geeft, dan zet je een –t achter de stam 4. als een bevel geeft aan iemand waartegen je normaal gesproken u zegt, dan zet je –en Sie achter de stam\
Hoofdstuk 24 Het sterke werkwoord Het kenmerk van een sterk werkwoord is dat de klinker verandert als je het werkwoord omzet van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd. In de o.v.t krijgt het sterke werwoord bij ich en er/sie/es geen uitgangen. De andere uitgangen zijn gelijk aan die van de o.t.t Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt op –en Sterke werkwoorden; basis blz. 88
Umlaut ut Hoofdstuk 25 Het sterke werkwoord met Umla Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen in de o.t.t bij du en er/sie/es een Umlaut op de a Als de stam van het werkwoord op een –d eindigt, komt er bij er/sie/es in de o.t.t een –t achter de stam vb; er lädt Als de stam eindigt op een –d of een –t dan komt er tussen de stam en de uitgang een uitspraak –e Deze uitpraak –e vervalt zodra bij du en er-sie-es een umlaut op de a komt Als de stam van het werkwoord op een –t eindigt, komt er bij er-sie-es geen uitgang achter de stamvb; er hält De umlaut komt ook in de tegenwoordige tijd bij de volgende drie werkwoorden: Laufen - du läufst – er/sie/es läuft Saufen – du säufst – er/sie/es säuft Stoßen – dus stößt – er/sie/es stößt
De belangrijke werwoorden met Umlaut staan op blz 93 in het Basis boekje
e/i-W -W -Wechsel echsel Hoofdstuk 26 Het sterke werkwoord met e/i Sterke werkwoorden met een e in de stam krijgen bij du en er, sie, es in de tegenwoordige tijd en in de gebiedende wijs e/i-Wechsel. Bij een sterk werkwoord met een korte e in de stam verander de e in de o.t.t bij du/er du/er-sie-es -sie-es in een ivb; ich spreche – er spricht Bij een sterkt werkwoord met een lange e in de stam verandert de e in de o.t.t bij du/er du/er-sie-es -sie-es in ievb; ich lese – er liest
Een klinker is lang, als hij wordt gevolgd door één medeklinker of als de eerste medeklinker na de e een h is Een klinker ris kort als hij wordt gevolgd door twee medeklinkers. Uitzonderingen; 1. bij gehen, stehen en genesen komt de e/i Wechsel helemaal niet voor 2. geben, nehmen, treten en werden hebben wel een lange en in de stam, maar krijgen toch in de o.t.t bij de/er-sie-es een ‘korte’ i. nehmen en treten zijn helemaal onregelmatig ich du er-sie-es wir ihr sie/Sie
nehme nimmst nimmt nehmen nehmt nehmen
ich du er-sie-es wir ihr sie/Sie
trete trittst tritt treten tretet treten
Werkwoorden met een korte en lange e/i Wechsel staan op blz. 96/97 van Basis Hoofdstuk 27 Gehen+infinitief In het Nederlands kun je het werkwoord ‘gaan’zonder meer met andere werkwoorden verbinden, in het Duits kan dat niet. Daar kun je het werkwoord ‘gaan’ alleen met andere werkwoorden verbinden als er sprake is van een werkelijk (weg-)gaan. Als er geen sprake is van een werkelijk gaan, dan moet je in het Duits een omschrijving geven. Vbwerkelijk gaan: Hij gaat het boek halen; er geht das buch holen Hij gaat boodschappen doen; er geht Einkäufe machen Vbniet-werkelijk gaan; Ik ga een boek lezen; ich will ein Buch lesen Het gaat regenen; Es fängt an zu regnen Hoofdstuk 28 De infinitief met zu
In het Nederlands kun je liggen te, lopen te, staan te en zitten te..met een ander heel werkwoord (infinitief) verbinden. Deze werkwoorden kunnen in het Duits niet letterlijk (met zu) vertaald worden. Je moet hier een omschrijving voor gebruiken In het Duits kan alleen een infinitief met zu komen na de voorzetsels ohne, statt en um Vb Ohne etwas zu sagen, verließ er das Zimmer Hoofstuk 29; Können, wollen, müssen, wissen Können: kunnen ik kan jij kunt hij kan zij kan het kan wij kunnen jullie kunnen zij kunnen u kunt
ch kann du kannst er kann sie kann es kann wir können ihr könnt sie können Sie können
ik kon jij kon hij kon zij kon het kon wij konden jullie konden zij konden u kon
ich konnte du konntest er konnte sie konnte es konnte wir konnten ihr konntet sie konnten Sie konnten
Voltooid deelwoord: ich habe gekonnt Wollen: willen ik wil jij wilt hij wil zij wil het wil wij willen jullie willen zij willen u wilt
ich will du willst er will sie will es will wir wollen ihr wollt sie wollen Sie wollen
ik wilde jij wilde hij wilde zij wilde het wilde wij wilden jullie wilden zij wilden u wilde
ich wollte du wolltest er wollte sie wollte es wollte wir wollten ihr wolltet sie wollten Sie wollten
Voltooid deelwoord: ich habe gewollt Müssen: moeten ik moet jij moet hij moet zij moet het moet wij moeten jullie moeten
ich muß du mußt er muß sie muß es muß wir müssen Ihr müßt
ik moest jij moest hij moest zij moest het moest wij moesten jullie moesten
ich mußte du mußtest er mußte sie mußte es mußte wir mußten ihr mußtet
zij moeten u moet
sie müssen Sie müssen
zij moesten U moest
sie mußten Sie mußten
ik wist jij wist hij wist zij wist het wist wij wisten jullie wisten zij wisten u wist
ich wußte du wußtest er wußte sie wußte es wußte wir wußten ihr wußtet sie wußten Sie wußten
Voltooid deelwoord; ich habe gemußt Wissen: weten ik weet jij weet hij weet zij weet het weet wij weten jullie weten zij weten u weet
ich wei du wei er weiß sie weiß es weiß wir wissen ihr wißt sie wissen Sie wissen
Voltooid deelwoord; gewußt Hoofdstuk 30 könne, wollen, müssen en wissen Sollen; moeten Ik moet Jij moest Hij moet Zij moet Het moet Wij moeten Jullie moeten Zij moeten U moet
Ich soll Du sollst Er soll Sie soll Es soll Wir sollten Ihr sollen Sie sollen Sie sollen
Ik moest Jij moest Hij moest Zij moest Het moest Wij moesten Zij moesten Zij moesten U moest
Ich sollte Du solltest Er sollte Sie sollte Es sollte Ihr solltet Sie sollten Sie sollten Sie sollten
ik mocht jij mocht hij mocht zij mocht het mocht wij mochten jullie mochten zij mochten u mocht
ich durfte du durftest er durfte sie durfte es durfte wir durften ihr durftet sie durften Sie durften
Voltooid deelwoord; ich habe gesollt Dürfen; mogen, toestemming hebben ik mag jij mag hij mag zij mag het mag wij mogen jullie mogen zij mogen u mag
ich darf du darfst er darf sie darf es darf wir dürfen ihr dürft sie dürfen Sie dürfen
Voltooid deelwoord; ich habe gedurft Mögen; graag willen, lusten, houden van ik houd van, wil graag jij houdt van, wilt graag hij houdt van, wilt graat zij houdt van, wil graag het houd van, wil graag wij houden van, willen graag jullie houden van, willen graag zij houden van, willen graag u houdt van, wilt graag
ich mag du magst er mag sie mag es mag wir mögen ihr mögt sie mögen Sie mögen
Voltooid deelwoord; ich habe gemocht
ik hield van, wilde graag jij hield van, wilde graag hij hield van, wilde graag zij hield van, wilde graag het hield van, wilde graag wij hielde van, wilden graag jullie hielden van, wilden graag zij hielde van, wilden graag u hield van, wilde graag
ich mochte du mochtest er mochte sie mochte es mochte mochten ihr mochtet sie mochten Sie mochten...