Title | Literatuur voor 1800 |
---|---|
Author | Diete Thury |
Course | Inleiding tot de studie van de Europese literatuur en cultuur: voor 1800 |
Institution | Katholieke Universiteit Leuven |
Pages | 64 |
File Size | 1.2 MB |
File Type | |
Total Downloads | 11 |
Total Views | 147 |
Download Literatuur voor 1800 PDF
Inleiding tot de Europese literatuur en cultuur voor 1800 Literatuur
1
I. Inleiding Wat is literatuur? o
enge definitie: roman, poëzie, theater
o
brede definitie: elke uiting van cultuur in orale of geschreven (“littera”) vorm
o
o o
–
religieuze teksten
–
wetenschappelijke traktaten
–
filosofische teksten, wijsgerige traktaten
–
politieke teksten, redevoeringen
–
geschiedschrijving
–
...
”verhalen – “helden” – Zeker in vroegere tradities, epen – Begrip verandert met de tijd: vrouw, antiheld… orale transmissie is ook literatuur! maar op een andere manier geschreven transmissie of transscripties – enorm veel verloren gegaan! cf. materialiteit van het schrif bv eerste 3 boeken De Republica, Cicero ontdekt onder palimpsest (hergebruikt schrif) Augustinus, 1820, in Vaticaanse bibliotheek
o
Alexandrië, 2e eeuw na Chr.: eerste literatuur- en taal & tekstwetenschappers – Homerische kwestie: wat is literatuur? Stelden meest gezaghebbende versie op
Ontstaan van het boek o
Egypte: papyrusrollen
o
Romeinse Rijk: manuscripten op perkament (1e E) – codex: boek met pagina’s
o
China: papier – vanaf 8e eeuw door Arabieren overgenomen, vanaf 12e eeuw overal in Byzantium (Oost-Romeinse Rijk), verdere verspreiding via Islamitisch Spanje
o
1455: Johannes Gutenberg: boekdrukkunst (‘ware revolutie’)
o
–
eerste boek = de Bijbel = erkenning van ”de canon”
–
tussen 1455 en 1500: 12 miljoen boeken in Europa!
tijdperk van boek = begin van idee van 1 waarheid bv de Bijbel (eerste geschreven boek)
1
DIGITAAL TIJDPERK Boek:
Internet
–
totaliteit, geslotenheid
–
stabiliteit, fixatie
–
ordening
–
cfr. Bijbel: ”het woord van God,” voor altijd neergeschreven
Interpretatie van de tekst
– – –
openheid volatiliteit juxtapositie (interconnectie)
maar: – –
statuut literatuur? statuut schrijver?
II. Fundamentele begrippen De canon o
maatstaf, regel voor teksten die exemplarisch en belangrijk zijn: –
o
ontstaan in religieuze context: –
o
o
lijst van namen, van voorbeelden authentieke canon van boeken (door God geïnspireerd) vs. Apocriefen (delen van de Bijbel zonder goedkeuring)
literaire invulling: –
”klassieke” auteurs
–
voorbeeldfunctie, navolgingswaard
–
”erkend” en ”gelezen” (literatuurgeschiedenissen, anthologieën)
Constructie: – –
selectie resultaat van wisselende esthetische (én politieke, religieuze,...) normen
Imitatio en aemulatio o
navolging (imitatie) van eerdere werken die men bewondert
o
ontstaan in retoricascholen in de Oudheid –
o
overtreffen (aemulatio) van voorbeeld: –
o
o
goed voorbeeld vinden vb. imitatio van Homerus (Grieks) door Vergilius (Latijn) leidt tot aemulatio van Odysseia door Aeneis
Renaissance: –
Dante: imitatio en aemulatio van Cicero
–
Petrarca: imitatio en aemulatio van Ovidius
–
imitatio en aemulatio als model om dialect (volkstaal) tot cultuurtaal te verheffen
–
zorgt voor continuïteit tussen oudheid en moderniteit
Soms ook conflict: 17e E: la querelle des anciens et des modernes –
Anciens : oudheid = perfect voorbeeld vs. Modernes: originaliteit is belangrijker
Bv in sonnet Petrarca (liefdesgedicht): liefde is verwarring, tegenstelling Zomer – winter, warm – koud Inspiratie voor in Renaissance: – Pléiadedichters: vb. Ronsard – Louise Labé (1555): "J'ai chaud extrême en endurant froidure" 2
–
Clément Marot (1497-1544): "Sonnet à Anne": Anne par jeu me jeta de la neige, Que je cuidais froide certainement Mais c'était feu (...)
liefde = spanning tussen koud en warm dus imitatio: zowel continuïteit (herkenning, identificatie) als gemeenplaats (”cliché”) o
o
belangrijke factor in doorgeven van klassieke beschaving: –
continuïteit qua literaire genres en vormen gedeelde traditie
–
continuïteit qua thematiek
positieve lading!: herkenning, meerwaarde MAAR na Romantiek (begin 19de eeuw): negatieve lading –
concept van “auteur” en ”originaliteit”
Mimesis o
fundamentele principe van literatuur en kunst: kunst als nabootsing van de werkelijkheid
o
Twee verschillende houdingen: –
Platonische visie: Plato, De Staat, boek 10 kritische houding: kunst (imitatie) versus ”Idee” (waarheid, realiteit, essentie) kunst = slechts nabootsing van de Idee, met de mankementen van de taal
–
Aristotelische visie: Aristoteles, Poetica: waarde van mimesis als fictie fictie om te tonen wat zou kunnen gebeuren, ode aan de verbeelding
[Het blijkt voorts] dat het niet de specifieke taak van de dichter is te spreken van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden, maar van dingen die zodanig zijn dat ze zouden kunnen gebeuren, ik bedoel: van wat mogelijk is volgens de waarschijnlijkheid of de noodzakelijkheid. (Aristoteles, Poetica, vert. van der Ben & Bremer, 1988:44) o
Tweedeling blijf literatuuropvattingen verdelen:
1. Platonische houding: achterdocht: –
17E: neo-augustijnen of Jansenisten (volgers Jansenius): veroordeling van theater als schijn, valse waarden, valse ideeën
–
18E: kritiek van literatuurtheoretici t.o.v. roman: lezer van roman is lui en laat zich door passie meevoeren
–
computergames
2. Aristotelische houding: positief: toeschouwer/lezer kan fictie van werkelijkheid onderscheiden: –
Aristoteles over tragedie: catharsis versus passie
–
19e eeuw, Romantiek: Coleridge: "willing suspension of disbelief": bewust je bewustzijn uitschakelen als meerwaarde
Genredriedeling o
Volgens De Staat van Plato
o
definitie van het type werk (genre) hangt af van de mate waarin de auteur zelf in het werk optreedt:
3
A
drama (voorloper ”theater”): personages spreken in directe rede zonder tussenkomst van auteur = meest ‘verfoeilijke’: auteur verstopt zich achter personages, maskers
B
lyriek (voorloper ”poëzie”): auteur spreekt
C
epiek (voorloper ”roman”): afwisselend auteur die vertelt en helden die spreken
Drama A TRAGEDIE ALS VOORBEELD o
o
Aristoteles, Poetica: tragedie, ernstige materie: (was geïnteresseerd in ‘mooie’ taal) –
genre met hoogstaande personages (koningen, helden, aristocraten)
–
plot schets beweging van geluk naar ongeluk (zorgt voor tragisch verloop)
–
val, ommezwaai, door hamartia (zwakte, fout in karakter bv. hoogmoed)
–
legitimiteit van krachten (onontkoombaar, onvermijdelijk door noodlot)
–
catharsis (effect van loutering bij publiek)
–
3 eenheden •
Tijd: 24 uur
•
Plaats: een plaats, bv. stad
•
Handeling: geen extra plot
roept angst + medelijden op: mensen die zo hoog geplaatst zijn, gelukkig zijn, kunnen ook vallen
tragedie als dominant (prestigieus, erkend) genre in Griekse Oudheid en lang erna tragikomedie en komedie als populaire (vaak subversieve) genres o o
minder tragisch, populair lachen met de hooggeplaatste mensen
TRAGEDIE DOORHEEN DE TIJD o
Griekse tragedie (5E AC): conflict tussen mens en god Mythologisch kader
o
o
Elizabethaanse tragedie (16E): conflict tussen hoogstaand personage en het lot of de menselijke natuur •
Wordt teruggenomen naar Romeinse klassiekers
•
Meer mensen, minder goden, bv. King Lear, Macbeth
•
Complexer, meer subplot
•
Vaak aan het hof (nog steeds hoogstaande personen!)
Burgerlijke tragedie (18E): conflict tussen individu en sociale omgeving •
Burgerlijke, dagelijkse omgeving bv. Ibsen Idee tragedie verandert door de eeuwen heen
Lyriek B ALGEMEEN o
Griekse oorsprong: lied begeleid op een lier (ook op andere instrumenten!)
o
uitdrukking van het innerlijke, het subjectieve
4
o
non fictie (!) : ”echte” en authentieke gevoelens
o
twee soorten lyriek:
Elegie: –
antiek gedicht in disticha (enkelvoud: distichon): strofen bestaande uit 2 versregels
–
elk lyrisch gedicht rond dood van geliefde of andere tragische gebeurtenis
–
klaaglied, klaagzang, treurzang, drukt gemis uit
–
minder over virtuositeit, eerder uitdrukking gemis
Ode: –
meer complexe strofen bouw
–
verheven onderwerp
–
wordt weer populairder in 19e eeuw, in de Romantiek
Sonnet: o
14 verzen: twee kwatrijnen (vier regels) en twee terzetten (samen een sextet)
o
ontstaan in 13e eeuw
o
dé dichtvorm bij uitstek van de Renaissance
o
3 grote types (verschillend rijmschema): Petrarca sonnet: 4/4/3/3 abba abba cdc cdc (of cde cde)
–
zeer invloedrijk, heef veel imitatio en aemulatio geïnspireerd Ronsard type: 4/4/3/3 abba abba ccd eed (of ccd ede)
–
Kent sonnet zo goed, dat hij het verbetert (geen plagiaat maar eerbetoon) Shakespeare sonnet: 4/4/4/2 abab cdcd efef gg (= couplet)
–
past deeltje vd structuur aan, maar herkenbaar genoeg om nog van het sonnet te genieten
Epiek o
o
epos of heldendicht: –
omvangrijk (zie adj. ”episch”: groot en indrukwekkend)
–
versvorm
voorloper meer verhalende media, maar in versvorm – –
grootse daden van goden en mensen (helden: achtergrond verbonden met goden) held beleef ‘avonturen’: reis of missie met verschillende obstakels om te overwinnen opm. weinig heldinnen
– o
belangrijke historische of legendarische gebeurtenis bv. mythe van Europa met migratiecontext
snijvlak van orale en schrifelijke literatuur – wordt geleidelijk aan opgeschreven, zie ook Alexandrijnen –
zangers of aedon verbonden aan hof van vorst (kwestie van betalen)
o
aristocratisch publiek
o
Aanvankelijk orale transmissie (sagen) en later schrifelijke weergave (epos): –
improvisatie
–
–
chronologische structuur met vooruitwijzingen
formules: bvb. incipit: "je commence", "ik bezing", "muze zing"
–
parallellisme
korte zinnen
–
herhalingen
– 5
o
volksepos: Ilias, Odyssee, Edda, Beowulf, Nibelungenlied, Chanson de Roland, Arthurlegenden... = transmissie van generatie op generatie
o
kunstepos: Aeneis = product van één individu (Vergilius)
6
De Oudheid Griekenland I. Inleiding Historisch perspectief ACHTERGROND •
sinds 1400 AC: regio van migratie en beïnvloeding
•
Minoïsche & Myceense beschavingen (1400-1200 AC)
•
’Duistere eeuwen’ (1200-800AC)
•
Hellas: preklassieke tijd (800-500AC): ontstaan polis klassieke tijd:(500-323 AC): ontstaan democratieën – onrust & oorlogen Hellenisme (323-31 AC): wereldrijk – gevold door fragmentatie – dan incorporatie Romeinse Rijk
Cultuurhistorisch perspectief Perzische oorlogen: ontwikkeling Grieks zelfbewustzijn
•
leidersrol Athene bloeitijd klassieke cultuur blijvende invloed ’klassieke’ smaak & waarden in Europese cultuur
•
orde, maat, evenwicht democratie
Literair perspectief einde duistere eeuwen & preklassieke periode: • epiek: Homerus • lyriek: Sappho klassieke periode: • tragedie: de grote drie: Aeschylos – Sofokles – Euripides • komedie • retorica • geschiedschrijving • filosofie Hellinistische periode: • canonisering & tekststudie
Griekse literatuur 1
2 7
Preklassiek Griekenland: –
epiek: Homerus
–
lyriek: Sappho
–
fabels: Aesopus
Klassieke tijd:
3
–
tragedie: Aeschylus, Sophocles en Euripides
–
filosofie: Plato en Aristoteles
–
komedie: Aristophanes
Hellenistische tijd: –
epiek: Apollonius van Rhodos
–
komedie: Menander
II. Epiek: Homerus (750-700 v.C.) Homerische kwestie: –
– –
relatie tussen de Ilias en Odyssee? Beiden gebaseerd op Trojaanse oorlog Relatie mensen – goden Maar: Ilias: eerder gevechten, militair, positie verschillende edelen tegen elkaar Odyssee: reisverhaal, meer verschillende acties, over de reis zelf authenticiteit? (orale overlevering versus transscriptie) auteur?
ILIAS o
epos of heldendicht
o
thema: Trojaanse Oorlog (Ilion) bron: min of meer historische kern, (Troje heef meerdere bloei- en vervalperiodes gekend waar wij weinig over weten), verteld vanuit mythologisch perspectief (goden en mensen)
o
context en publiek: aanvankelijk gezongen (geïmproviseerd?) door aiodos, daarna geciteerd door rapsoden – hof van machthebber overgang naar vaste tekst
o
24 boeken (”zangen”), opgesteld in 15.693 hexameters (zesvoetig ritme) = enorm! specifieke Homerische stijl: memorisatie, geleidelijk pas opgeschreven –
vertelde tijd: speelt zich in de laatste dagen (50) van de 10 jarige oorlog
–
voorgeschiedenis: kennis verondersteld! – – – – –
Helena (vrouw Menelaos) werd ontvoerd door Paris (zoon Priamus) de twistappel voor de mooiste godin van Eris (huwelijksfeest Peleus) zorgt voor ruzie tussen Athene, Juno, Aphrodite Aphrodite zorgt voor vrouw voor Paris (= Helena) Menelaos (koning) en Agamemnon (broer en aanleider) Achilles (de Griekse kampioen) bekampt Hektor (Trojaanse held)
= bekende verhalen (bronnenschat) Relatie met de goden: gevoelens goden moeten maar gevolgd worden door de mensen –
actie of plot: twist (vooral: twist tussen Achilles en Agamemnon over vrouw) / (leidt tot) wrok (Achilles trekt zich terug uit het leger) / wraak (Achilles doodt Hektor na dood Achilles’ vriend) - verleden aanvang resultaat - actie is noodwendig (= wil van de goden)
De wrok, godin, van Peleus' zoon Achilles moet u bezingen. Hij was dodelijk, 8
bracht voor de Achaiërs rampspoed zonder einde en stuurde naar de Hades vele schimmen van forse helden; lijken werden voer voor honden en vogels allerhande. Maar zo voltrok zich het besluit van Zeus. Begin vanaf de dag toen twist een breuk bracht tussen Atreus' zoon, bevelhebber van krijgsvolk, en de godlijke Achilles. Achilles is NIET edelmoedig, WEL trots en gedreven door wrok Ontvlambaar, lichtgeraakt, edelman bezorgd om prestige (aristocratische waarden) Weinig psychologische diepte, vertegenwoordigt wrok VORM zie algemene kenmerken epiek:
•
formules, herhalingen, vooruitwijzingen, nevenschikking van korte zinnen… •
terugkerende epitheta (epitheton ornans)
•
Homerische vergelijkingen
•
invloedrijke representatie realiteit: realistische details in een episch & mythologisch canvas exteriorisatie lange digressies in groter geheel
TEKSTFRAGMENT: zang 22 ACTIE: o
Achilles (omschreven als ”snelvoetig” en ”godlijk” = epitheton ornans, attribuut) neerbuigend toegesproken god Apollo (die kant van Trojanen kiest)
o
Achilles is vastbesloten Hektor (”helmboswuivend”) te doden
o
ondertussen: Koning Priamos en Hekabe smeken Hektor om niet te strijden
o
dan: Achilles achtervolgt Hektor
o
Zeus (”vader van de goden” ”met de flikkerende bliksem”): medelijden met Hektor, maar Athene (”fonkelende ogen) kiest de kant van de Grieken
o
Athene helpt Achilles (neemt de gedaante van Deïfobos aan – een list!)
THEMA: noodlot en heroïek (ethos van de hogere ”nobele”) moed en schaamte, vechten of niet vechten? Wat is het schandelijkst, ergst? Tweestrijd in Hektor o
schaamte is nooit een optie!
STIJL: o
metrum (hexameters): gemakkelijker om te herhalen
o
korte, functionele zinnen (nevenschikking met voegwoorden) gebeurtenissen gebeuren strak op elkaar
o 9
vaste terugkerende epitheta (”snelvoetig” ”met de flikkerende bliksem”) (epitheton ornans)
formules, motief, term die regelmatig wordt herhaald bv. gieren, knagen aan de lijken, honden!
o
suggereert dat gedichten opgezegd werden: herhaling is gemakkelijker Homerische vergelijkingen: bv. Achilles en paard, om snelheid te illustreren
o
Wapenuitrusting en opkomende ster, die nog eens beschreven wordt Havik en Achilles wanneer die op Hektor afvliegt realistische beschrijvingen: bv. beeld van de slang die vergelijken wordt met Hektor (moed)
o
fontein actie speelt zich af in absoluut heden: wereld bestaat, zal blijven bestaan EFFECT: complexiteit van psychologie door snelle successie van actie en verandering van emoties spanning? Realistische details (honden, geweld) versus episch karakter (het grote gevaar dat we weer naar een tijdloze mythologische wereld gaan) Echte versus nobele (moeten we vechten, is er een alternatief) emoties? (cfr. doel van mimesis)
o o
ODYSSEE INHOUD •
12.000 hexameters – 24 boeken
•
vertelde tijd: 40 dagen uit de laatste tien jaar van Odysseus’ leven – lange flashbacks van de voorbije tien jaar, spel tussen heden en verleden
•
plot: de terugkeer naar Ithaka na de Trojaanse Oorlog
•
thema: 1) avonturenverhaal (magische elementen) 2) verhaal over trouw: Penelope, die al 20 jaar alleen is met jonge aanbidders
Incipit Odyssee: Zing van de man van de duizend listen, Muze, die zoveel Rondzwierf, nadat hij de heilige stad van Troje verwoest had, Die van veel mensen zag hoe ze woonden en wist hoe ze dachten, Die veel ellende kreeg te verduren op zee, terwijl hij Vocht voor het leven en voor de thuiskomst van zijn vrienden. Odysseus: ”de man van duizend listen” = ander soort held dan Achilles, eerder schrander en listig Odyssee: epos (noodlot en heroïek), maar met meer avontuurlijke inslag -
zeereis
-
zeevaarder die telkens weer in nieuwe situaties terechtkomt
<...