Samenvatting boek - Mens & Mensenrechten PDF

Title Samenvatting boek - Mens & Mensenrechten
Course Rechtsfilosofie
Institution Radboud Universiteit Nijmegen
Pages 22
File Size 289.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 46
Total Views 148

Summary

Samenvatting van de hoofdstukken: 1, 2, 4, 6, 8, 9, 11, 13, 15 en 17.
( = alle stof uit het boek van leerjaar 2016/17) ...


Description

Samenvatting Rechtsfilosofie, mens & mensenrechten. Thomas Mertens Hoofdstuk 1 Rechtsfilosofie en mensenrechten Filosofie Filosofie oorspronkelijk ‘wetenschap’. Filosofie nu enerzijds een theoretische aangelegenheid die zich bezighoudt met vraagstukken zoals die naar de mogelijkheid van kennis en wetenschap. Anderzijds een praktische aangelegenheid die zich bezighoudt met de mogelijkheid van het goede voor de mens en voor de samenleving. ‘praktische filosofie’. Ook wel ethiek, ethos, ‘gewoonte’ of ‘zede’. De manieren waarop we in huis met elkaar en met onszelf omgaan. Welke manieren goed zijn en welke niet. De rechtsfilosofie vraagt naar een moreel goede juridische inrichting van de samenleving; daarmee staat zij dicht bij de politiek en de politieke filosofie. Houden zich bezig met de vraag wanneer een politieke orde rechtvaardig is. Kan betrekking hebben op kleine dingen, zoals strafmaat, maar ook op grote dingen, zoals of er wel een rechtvaardiging is voor strafrecht. Proberen geen echt antwoord te geven, maar opvattingen. De rechtsfilosofie volstaat niet met het bepalen van wat het recht op een bepaald moment is, maar kijkt ook naar dat recht vanuit het perspectief van goed en kwaad, van rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid. Descriptief. Recht Positieve recht: het geheel van gestelde, regelende en afdwingbare regels dat binnen een bepaald territorium geldt. Het geheel stellende recht. Brengt het begrip bevoegdheid met zich mee. Zoals een bevoegde autoriteit, de wetgever. Rechter VS, Oliver Holmes: het recht is niets meer dan een voorspelling van wat rechters gaan doen in een concreet geval. De uitkomst wordt niet bepaald door de regel, maar door de wijze waarop dat conflict door een rechter in bepaalde concrete omstandigheden wordt geïnterpreteerd. Ook onderscheid regelende en dwingende regels. Sommige regels ordenen het vrijwillige verkeer tussen burgers (trouwen). Andere regels regelen het ‘onvrijwillige’ verkeer tussen burgers (sancties). (maar geen dwang, dan roversbende ook een staatsorde) Twee rechtsfilosofische stromingen Klassieke tegenstelling. Ene kant positivisme, in termen van het gestelde recht en de politieke macht waaraan het zijn ‘autoriteit’ ontleent. Andere kant het natuurrecht, het gezag van het gestelde recht is uiteindelijk ook een morele zaak. Hoeft niet per se te kiezen voor een van de ‘kampen’, vaak voor beide iets te zeggen. (tragedie Antigone van Sophocles) Is het recht willekeurig gesteld, of is het aan een hogere norm gebonden? Is het recht dan een gesloten systeem van op zich staande normen, of veeleer bestaand uit een continuüm tussen normen van juridische en van morele aard? Of er een noodzakelijk verband bestaat tussen de rechtsorde en bepaalde morele normen. Ook de vraag of het recht wel geldig kan zijn indien het niet aan bepaalde minimale morele voorwaarden voldoet. (voortaan vaak mensenrechten) Positivisme De geldigheid van het recht staat los van de eisen van de ethiek of de normen van het fatsoen. Volgens het positivisme moet er een scherp onderscheid worden gemaakt tussen het recht zoals het is en het recht zoals dat volgens deze en gene morele opvatting behoort te zijn.

Of iets dus recht is, wordt niet bepaald op grond van zijn (morele) inhoud, maar op grond van handhaving en effectiviteit. Het recht is de sociale orde van een centraal georganiseerde maatschappij, voor zover deze orde is gebaseerd op een machtsmonopolie. (anders geformuleerd, maar Max Weber) De centrale elementen hiervan: maatschappelijke orde en de handhaving daarvan door een centrale instantie die op bevoegde wijze macht kan uitoefenen. John Austin: recht is het geheel van bevelen zoals dat door een soeverein is ‘gesteld’ en dat gewoonlijk wordt gehoorzaamd. Het recht dan drie componenten: (1) het is gesteld door een instantie die daartoe in staat is, (2) deze instantie is zelf niet aan normen onderworpen, maar kan deze wel afdwingen en (3) dat gestelde heeft het karakter van een bevel dat men gehoorzaamt, het is dus niet slechts een aansporing. Er is gestolde macht, macht omdat er effectiviteit moet zijn, deze is gestold omdat hij in rechtsnormen is vastgelegd. Natuurrecht Het eerste argument (voor natuurrecht/tegen positivisme) heeft betrekking op de vraag of een rechtspositivistische definitie van het recht afdoende is. Het recht bestaat niet alleen uit datgene wat als recht in algemene termen is vastgesteld. Zoals de toepassing van het recht door een burger of rechter. Rechtsgelijkheid en billijkheid spelen een grote rol. Maar principes van morele aard en kunnen nooit in de vorm van welomschreven regels worden gegoten. Het recht kan dus niet bestaan uit alleen maar gestelde, algemene regels. Dus geen duidelijke waterscheiding tussen recht en ethiek. Elk geheel van normen, bevelen en wetten bevat een open structuur, waarbinnen speelruimte ontstaat voor de rechter, die bijvoorbeeld afwegingen moet maken wanneer bepaalde rechten met elkaar botsen. Dit kan niet zonder beroep op morele overwegingen, bijvoorbeeld welk recht het zwaarst weegt. Tweede argument: lex iniusta non est lex (een onrechtvaardige wet is geen wet). Evident onrecht kan geen onderdeel zijn van het positieve recht. De aard, de natuur van het recht zou zich tegen dat onrecht verzetten. De claim is dus dat bepaalde duidelijke onrechtvaardigheden nooit in de vorm van het positieve recht kunnen worden gegoten. Vandaag de dag zegt men vaak dat het criterium om echt recht van onecht recht, of onrecht, te onderscheiden gelegen is in de mensenrechten. Zij zijn enerzijds morele aanspraken aan het recht, maar anderzijds deel uitmaken van het positieve recht. De mensenrechten als vorm van rechtvaardigheid Suum cuique tribuere, rechtvaardigheid is iets wat toekomt aan iedereen en vervolgens dat iedereen iets ontvangt, te weten dat wat hem of haar toekomt. Komt toe aan de mens als zodanig, universele rechten. Een mensenrecht hoeft dus strikt genomen ook niet gesteld te worden, maar eerder worden herkend of erkend. Mensenrechten zijn dus niet alleen geografisch en qua tijd onbegrensd, maar ze moeten ook deelbaar zijn, in ten minste twee opzichten. Het moet enerzijds gaan om goederen die breed geaccepteerd worden door mensen uit verschillende culturen en tradities, en anderzijds om goederen waarvan het genot door de een het genot van de ander niet uitsluit. Mensenrechten impliceren ook een beperking, niemand kan met een beroep op zijn vrijheid van godsdienst, de godsdienstvrijheid van anderen verbieden. Dat tast de deelbaarheid van dat recht aan. De drie elementen universaliteit, belang en deelbaarheid zijn nog niet zo eenvoudig overeind te houden waar het concrete mensenrechten betreft. Soms komen ze in conflict met andere waarden.

Hoofdstuk 2

De politieke en juridische context van de Universele Verklaring Het handvest van de Verenigde Naties De schrijvers grijpen terug op de misdaden die tijdens de Tweede Wereldoorlog plaatsvonden. Er moest een nieuwe internationale orde geschapen worden waarbinnen die mensrechten hun plaats konden vinden. Grondslag najaar 1944 op een conferentie tussen de belangrijkste geallieerde staten, Washington D.C. Uiteindelijk opgericht in 1945 in San Francisco. Niet de rechten van de mens staan centraal, maar het respect van de staten voor elkaars politieke soevereiniteit en territoriale integriteit. Veiligheidsraad: orgaan dat dwingend kan toezien op internationale vrijheid en veiligheid. Vijftien lidstaten, waaronder de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog, de permanente leden. Later ook de mensrechten tot een zaak van internationale bekommernis. Internationale verdragen over de mensrechten kwamen pas in 1966 tot stand, om in 1976 geratificeerd te worden. De Sociale Raad riep later een commissie voor de rechten van de mens in het leven, onder het voorzitterschap van Roosevelt (vrijheid van meningsuiting, godsdienst, gebrek en vrees). Bij de eerste twee gaat het erom dat het niet door anderen wordt belemmerd, de laatste vooral een actieve vrijwaring. (positief en negatieve vrijheid). Het ging niet alleen om het opstellen van een lijst van rechten, maar ook om de moeilijke vraag naar de fundering van die rechten. De vraag naar het fundament is opengelaten (kan geen beroep doen op een geloof). Een discussiepunt bij het formuleren van de lijst van mensenrechten was de vraag of die rechten juridisch afdwingbaar zouden zijn en wie op de naleving van die rechten zou moeten toezien. Maar destijds was het een te grote inbreuk op de soevereiniteit van staten en kwam er alleen een verklaring. Een eerste blik op de Universele Verklaring Preambules zeggen iets over de identiteit van de politieke eenheid waarvoor de constitutie geldt. ‘de menselijke waardigheid’, ondanks alle politieke, culturele en religieuze verdeeldheid is de mensheid toch een gemeenschap en die gemeenschap kan alleen door respect voor gelijke rechten gestalte krijgen en in een toestand van vrede verkeren. In de preambule staan ook dingen over machtenscheiding en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. (rechtsstaat en rule of law). Ook hier gaat het niet alleen over afweerrechten tegen bemoeienis van de staat, de staat krijgt ook uitdrukkelijke taken. Het legt niet alleen rechten op aan alle mensen, maar ook plichten, zoals plichten ten opzichte van de gemeenschap waarvan ze deel uitmaken. De Universele Verklaring zegt dat de rechten en de vrijheden van deze verklaring niet mogen worden aangewend ten nadele van de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties zelf. Naast het toekennen van fundamenteel geachte rechten heeft de Universele Verklaring dus ook een utopische dimensie: de droom van een wereldvrede die gebaseerd is op het recht, als contrast met de ‘barbaarse handelingen’ die de wereld net achter zich had gelaten en waaraan nodig iets gedaan moest worden. De processen van Neurenberg Spreken vooral over het proces dat gevoerd werd tegen de overgebleven kopstukken van het naziregime voor het Internationaal Militair Tribunaal tussen eind 1945 en medio 1946. Het ging hier om het eerste grote proces tegen oorlogsmisdadigers die tegelijk leiders waren geweest van een staat. Er werd gebroken met het idee dat een staat immuniteit heeft (en dus als het ware boven de wet staat) en dat de verdachten zich op bevelen van de staat konden beroepen. Een wedergeboorte van het natuurrecht. Het begrip ‘mensheid’ wordt geboren als een juridische

categorie in het delict ‘misdrijven tegen de mensheid’. (daarom Neurenberger processen van een immense betekenis). Het was ook uniek vanwege de juridische obstakels die overwonnen moesten worden. Materieelrechtelijk, er was geen wettelijke grondslag, uiteindelijk ‘Charter van Londen’. Op basis hiervan zou het Tribunaal jurisdictie hebben ten behoeve van (oorlogs)misdadigers, wier misdaden niet tot een bepaalde territoriale eenheid beperkt waren (anders landen zelf bevoegd). Competent bij: het voeren van een agressieoorlog (het begaan van misdaden tegen de vrede), het plegen van oorlogsmisdaden en van misdaden tegen de menselijkheid. Maar er wordt iets met terugwerkende kracht strafbaar gesteld, nulla-poenabeginsel geschonden … Ook de geallieerden zelf hadden het oorlogsrecht geschonden … De strafbaarheid van het uitmoorden van hele bevolkingsgroepen sprak voor zich, daar had men geen strafbaarstelling voor nodig. Sprake van kwaad op zich (malum in se) en niet van iets wat alleen maar een kwaad is omdat het verboden is (malum prohibitum). Het proces van Neurenberg was ook uniek vanwege het feit dat daarin ook twee formeel-rechtelijke obstakels voor het veroordelen van de nazi-misdadigers werden weggenomen. De verdachten zouden als represtanten van de staat of als uitvoerders van bevelen van de staat niet binnen het bereik van het recht vallen (staatsimmuniteit). Een tweede barrière voor het veroordelen van deze verdachten was het beroep dat gedaan werd op bevel van hogerhand. De enige uitzondering is de aangeklaagde geen weet kon hebben van het misdadige karakter van het door hem uitgevoerde bevel of handelde onder zware dwang. (maar een dergelijk beroep kon geen stand houden). Juist omdat er in Neurenberg wel veroordeeld kon worden en het proces aan redelijke eisen van procedurele rechtvaardigheid voldeed en (mede daardoor) bijdroeg aan kennis over wat er aan misdaden had plaatsgevonden, kon het oordeel van Neurenberg inspiratiebron zijn bij het samenstellen van een lijst van universele rechten. Van wettelijk onrecht naar bovenwettelijk recht Gustav Radbruch, ‘wettelijk onrecht en bovenwettelijk recht’. Hij heeft bijgedragen aan een renaissance van het natuurrechtelijke denken in Duitsland. Maar niet alleen een pleidooi over mensenrechten en natuurrecht, hij bespreekt ook casussen die zijns inziens alleen met behulp van dat natuurrecht bevredigend kunnen worden opgelost. Gaat ook over de mogelijkheden en onmogelijkheden van strafrecht na een ingrijpende politieke omwenteling. Wet en recht zijn niet identiek. De gestelde, positieve wetten moeten worden beoordeeld aan de hand van het bovenpositieve recht, een bovenwettelijk criterium (natuurrecht/goddelijk recht/rederecht). ‘machtspositivisme’: de gelijkstelling van recht en macht. Dit werd als mentaliteit zo dominant dat de juristenstand, en zelfs het hele volk, er in zekere zin weerloos door werd gemaakt. Men ging wetten met een willekeurige en misdadige inhoud als rechtmatig beschouwen. De geldigheid van een bepaalde wet is niet alleen afhankelijk van de vraag of hij door een bevoegde autoriteit gesteld is, maar hij mag ook niet ‘op ondraaglijke manier’ onrechtvaardig zijn. De situatie in Nederland Toetsingsarrest (van internet, boek te onduidelijk): de Hoge Raad stelde dat de Nederlandse rechter een verordening van de bezetter niet mocht toetsen aan het Landoorlogreglement, ook mocht hij de innerlijke waarde of billijkheid niet beoordelen. Hierin werd beslist dat de Nederlandse rechter tijdens de Duitse bezetting niet de bevoegdheid had om regelgeving van de bezetter te toetsen aan internationaal recht. Diens verordeningen golden namelijk volgens de Hoge Raad 'onder de huidige omstandigheden' als Nederlandse wetgeving. Leeuwarder arrest: het hof zorgde ervoor dat een veroordeelde zijn gevangenisstraf niet hoefde uit te zitten in het nieuwe strafkamp. De gevangenisstraffen waren in strijd met de wettelijke voorschriften en met de bedoeling van Wetgever en Rechter. Het zou wettelijk onrecht zijn. (alle betrokken rechters werden door de Duitsers ontslagen).

Hoofdstuk 4 Menselijke waardigheid Drie invullingen van de menselijke waardigheid 1, antiek begrip. Waardigheid is vooral een politiek of een maatschappelijk concept dat verwijst naar een verheven of hoge rang van degenen die politieke of maatschappelijk macht bezitten. Waardigheid was iets exclusiefs. Rang of status, kan gewonnen worden maar ook verloren gaan. 2, traditionele begrip. Wordt gebruikt om iets over de mens als zodanig te zeggen, namelijk dat die binnen de natuur een bijzondere plaats inneemt. Komt toe aan alle mensen. Maar nog steeds de betekenis van verhevenheid en van status. 3, modern begrip. Een absolute, innerlijke en onvoorwaardelijke waarde die mensen ‘hebben’, simpelweg op grond van hun mens-zijn. Is niet te verliezen. Verschil 2 en 3, traditioneel dat de mens hoger is dan de rest, maar zegt niks over hoe mensen met elkaar moeten omgaan, wat modern wel zegt. Kant en de moderne ‘waardigheid’ Kant wordt beschouwd als de vader van het moderne begrip van waardigheid. Hij koppelt het begrip ondubbelzinnig aan de mens als zodanig. Hij maakt onderscheid tussen doel en middel, verbod mens enkel als middel te gebruiken. Ook onderscheid tussen waardigheid en prijs. Voor datgene wat een prijs heeft kan ook iets anders in de plaats worden gesteld. Bij de mens is dat niet mogelijk, want die is vanwege zijn waardigheid boven elke prijs verheven. Ook onderscheid tussen marktprijs en een affectieve prijs. De eerste heeft betrekking op zaken met behulp waarvan menselijke neigingen en behoeften worden vervuld. De laatste slaat op datgene wat een zeker esthetisch welgevallen veroorzaakt, zoals zekere geestigheid, humor. Die tweede niet in een marktprijs uit te drukken. Ieder mens heeft een gerechtvaardigde aanspraak op respect van zijn medemensen en is er omgekeerd toe verplicht ieder ander te respecteren. Kants ethiek Volgens de ethiek van Kant dienen we onszelf en anderen met respect te behandelen, en dat betekent dat we onszelf en anderen nooit enkel als middel, maar altijd ook als doel op zich moeten beschouwen. Utilitaristische ethiek: een handeling is moreel goed als deze bijdraagt aan het maximaliseren van het maatschappelijk welzijn. Bij kant staan de volgende begrippen centraal: plicht, de goede intentie, de menselijke waardigheid en de categorische imperatief. Hij zegt dat alleen een goede wil zonder enige restrictie of inperking goed genoemd kan worden. Je hebt verschillende gaven, daar kun je op een goede manier gebruik van maken, maar je kunt ze ook slecht aanwenden. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen een instrumenteel gebruik van het woord ‘goed’ en een morele betekenis van ‘goed’. Bij het moreel goede gaat het om het onvoorwaardelijk goede. Moreel goede volgens Kant: het respecteren van de menselijke waardigheid van mezelf en van anderen. Hypothetische imperatieven: verplichtingen om op een bepaalde manier te handelen met het oog op iets anders (iemand die jurist wil worden, moet rechten studeren). Categorische imperatieven: verplichtingen die hun ‘goedheid’ of hun ‘moeten’ niet aan iets anders ontlenen, maar aan zichzelf (respect voor menselijke waardigheid). Er is nog de vraag of mensen ook werkelijk in staat zijn om die waardigheid als leidinggevend criterium bij hun handelen te hanteren.

Kants morele psychologie De menselijke waardigheid vormt als het ware de morele (grond)wet die vertaald moet worden in meer concrete en positieve morele regels. Hij geeft een verheldering van wat gewone mensen allang als moraliteit begrijpen. En dat is ook de bedoeling van de Universele Verklaring: een verklaring van rechten te zijn die op universele instemming kan rekenen. De mens kan de natuurlijke bepalingsgronden van zijn handelen opschorten. De mens is hiertoe in staat omdat hij zich algemene voorstellingen maakt van wat hij in en met zijn leven wil bereiken. ‘maximes’: algemene beginselen. Door middel van maximes brengt de mens datgene wat hij in allerlei concrete omstandigheden zou kunnen bereiken onder een algemeen doel. Uit die maximes kunnen vervolgens weer allerlei aanwijzingen worden afgeleid, de zogenaamde ‘imperatieven’. Een morele kwalificatie is pas mogelijk wanneer we beschikken over een criterium waarmee die handelingen en levensplannen kunnen worden beoordeeld. Criterium: de aan onszelf en aan anderen verschuldigde waardigheid, de categorische imperatief. Pas wanneer de wil zich laat leiden door maximes en imperatieven die aan dat criterium van respect en waardigheid beantwoorden en in die zin ‘goed’ zijn, is er sprake van een goede wil. De categorische imperatief garandeert dat hetgeen ik met mijn levensplan wil bereiken en voor goed houd, ook voor alle anderen goed is. Wie zich afvraagt of hij handelt op basis van een goede wil, moet zich de vraag stellen of het beginsel dat zijn handelen leidt, ook in redelijkheid door anderen aanvaard kan worden. Je laat je leiden door de morele wet en niet door behoeften en begeerten. Kant beschouwt vrijheid als het enige echte ‘mensenrecht’, dat als volgt wordt gedefinieerd: de onafhankelijkheid van de dwingende wil van een ander, voor zover de vrijheid van de een met de vrijheid van alle anderen volgens een algemene wet mogelijk is. Omdat de mensen wat betreft vrijheid aan elkaar gelijk zijn, moet het positieve recht volgens Kant tegelijk gestalte geven aan de vrijheid en aan de gelijkheid. In de Universele Verklaring is dit niet anders. Je moet de mensheid altijd ook als doel respecteren en nooit alleen als middel gebruiken. Toepassingen Volgens Kant is slavernij in strijd met de principiële gelijkheid die in de menselijke waardigheid ligt besloten. Hij vindt dat de principiële gelijkheid van alle mensen zwaarder weegt dan een eventuele vrijwillige instemming van een mens om zich tot slaaf te maken van een ander. De vrijheid als voorwaarde voor het sluiten van een contract kan niet zelf het object van een contract zijn. John Stu...


Similar Free PDFs