Samenvatting Leerboek verbintenissenrecht, boek 1bis Sophie Stijns PDF

Title Samenvatting Leerboek verbintenissenrecht, boek 1bis Sophie Stijns
Author Jacques Huppes
Course Privaatrecht
Institution Universiteit Hasselt
Pages 29
File Size 683.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 98
Total Views 145

Summary

Download Samenvatting Leerboek verbintenissenrecht, boek 1bis Sophie Stijns PDF


Description

2008-2009 Universiteit Hasselt

Jonathan Himpe

Samenvatting Privaatrecht

Samenvatting van het boek: LEERBOEK VERBINTENISSENRECHT Boek 1bis

Auteur: Sophie Stijns

DISCLAIMER - De auteur van deze samenvatting is niet verantwoordelijk voor eventuele fouten of onvolledigheden. Deze samenvatting is een hulpmiddel voor studenten van de Universiteit Hasselt om het handboek beter te begrijpen, en vormt in geen geval een substituut van de leerstof zoals opgegeven door het onderwijsteam.

Jonathan Himpe

Privaatrecht

2008-2009

Titel III. Verbintenissen uit de wet Hoofdstuk 1: De gronden van aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad (p. 1-45) Afdeling 1. Inleidende begrippen § 1 Foutaansprakelijkheid en foutloze aansprakelijkheid Art. 1382 e.v. BW: gemeen buitencontractueel aansprakelijkheidsregime  Uitgangspunt = het slachtoffer draagt zelf zijn schade Foutaansprakelijkheid: als de schade is ontstaan door een fout, dan kan het slachtoffer de schade verhalen op een ander, nl. op de dader. = aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad Foutloze / objectieve aansprakelijkheid: iemand kan tot schadevergoeding gehouden zijn zonder dat bewezen moet worden dat hij een fout beging, die de oorzaak is van de schade. Wel moet nog het oorzakelijk verband met de (rechtmatige) daad bewezen worden.  Risicoaansprakelijkheid: het volstaat dat de aangesprokenen een bepaalde band heeft met het schadeverwekkend feit. Bv. de aansprakelijkheid van scheepseigenaren voor de olievervuiling van tankers. § 2 Persoonlijke en kwalitatieve aansprakelijkheid Persoonlijke aansprakelijkheid = de aansprakelijkheid vloeit voort uit de eigen fout van de aansprakelijke (art. 1382–1383 BW). Kwalitatieve aansprakelijkheid = de aansprakelijkheid vloeit in een beperkte mate van een persoon, dier of zaak waarvoor men instaat.  Art. 1384-1386 BW: -ouders voor hun minderjarige kinderen (art. 1384, lid 2) -aanstellers voor hun aangestelden (lid 3) -onderwijzers / ambachtslieden voor hun lln / leerjongens (lid 4)  Gebruik van vermoedens van fout in hoofde van de aansprakelijk geachte personen  Weerlegbare vermoedens: op ouders, onderwijzers en ambachtslieden  Onweerlegbare vermoedens: op de aansprakelijke personen voor zaken, aangestelden, dieren en gebouwen.

Afdeling 2. Aansprakelijkheid voor eigen foutieve daad § 1 Drie voorwaarden voor aansprakelijkheid Uit de artikelen 1382-1383 BW kunnen we drie klassieke toepassingsvoorwaarden afleiden: 1. Een fout 2. Een schade 3. Een oorzakelijk verband

Jonathan Himpe

Privaatrecht

2008-2009

§ 2 Twee bestanddelen van de fout Een fout veronderstelt steeds twee cumulatieve elementen  Objectief bestanddeel: een gedraging moet objectief bekeken onrechtmatig zijn  Subjectief bestanddeel: de dader moet bewust en vrij hebben gesteld A. Eerste bestanddeel: een onrechtmatig handelen of nalaten Een objectieve onrechtmatigheid begaat men door het schenden van een specifieke regel of door het schenden van de algemene zorgvuldigheidsnorm. 1. Schending van een specifieke regel De miskenning van een specifieke rechtsnorm, die een welbepaald gedrag gebiedt of verbiedt, vormt op zichzelf een objectieve onrechtmatigheid. ( ~ resultaatsverbintenis)  Alle wetsbepalingen in materiële zin komen in aanmerken (dus niet enkel wetten van de wetgever maar ook reglementen, internationale verdragen, …)  De schending van de regel kan gebeuren door een doen of een laten  Laten: bv. geen hulp verlenen aan een persoon die in gevaar is. 2. Schending van de zorgvuldigheidsnorm = een ongeschreven regel volgens welke eenieder zich steeds moet gedragen als een goede huisvader (bonus pater familias), i.e. zoals een normaal, vooruitziende en zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst. (~ inspanningsverbintenis) De bonus pater familias Normaal = duidt op een normaal mens, dus geen superman. Vooruitziend = men probeert redelijkerwijze de gevolgen van zijn gedragingen in te beelden.  Het moet redelijk voorzienbaar zijn dat zijn gedraging enige schade tot gevolg kon hebben om dit criterium te schenden.  Deze voorzienbaarheid moet dus niet meer in acht genomen worden bij opzet. Zorgvuldig = men probeert de nadelige, voorzienbare gevolgen te voorkomen door redelijke voorzorgsmaatregelen te nemen. Het abstract criterium van de bonus pater familias wordt bovendien geconcretiseerd: de externe omstandigheden moeten in het criterium worden opgenomen. Bv. opleiding, tijd, … = bepalend voor de gestrengheid of mildheid van de beoordeling  Relatief foutbegrip: eenzelfde geval kan de ene keer wel en de andere keer niet als fout bestempeld worden. B. Tweede bestanddeel: schuldbekwaamheid en toerekenbaarheid Een daad die objectief gezien onrechtmatig is, vormt niet noodzakelijk een fout in de zin van de artikelen 1382-1383 BW. Daarvoor is bijkomend vereist dat de dader schuldbekwaam is, én dat de onrechtmatige gedraging hem toerekenbaar is.

Jonathan Himpe

Privaatrecht

2008-2009

1. Schuldbekwaamheid: principe Schuldbekwaamheid in de regel = iedereen is schuldbekwaam, toch zijn er:  Categoriën van gedeeltelijke schuldonbekwaamheid  Categoriën van gedeeltelijke immuniteit 2. Uitzonderingen op de schuldbekwaamheid: gedeeltelijk schuldonbekwaam A. De infantes = minderjarigen zonder onderscheidingsvermogen  Kunnen niet persoonlijk aansprakelijk gesteld worden (want vooruitziend)  Rekening houden met leeftijd (= intern element)  Richtsnoer = 7 jaar  Deze uitzonderingen kunnen geen beletsel zijn voor de kwalitatieve aansprakelijkheid van de ouders van de infantes.  Bv. ouders die hun kind laten voetballen in porseleinwinkel . B. De geestesonbekwamen = andere personen zonder onderscheidingsvermogen of zonder controle over hun daden  Zijn schuldonbekwaam als hun bewuste en/of vrije wil is aangetast tijdens de daad.  Feitelijk begrip: rechters bepalen wie geestesonbekwaam is  Geestesgestoorden: waarbij het algemene levensgedrag is beïnvloed  Mensen die controle verliezen ingevolge een plots ziekteverschijnsel Bv. bij een epilepsieaanval (= art. 1386 bis: foutloze aansprakelijkheid)  Zij kunnen niet persoonlijk aansprakelijk worden gesteld want begaan geen fout  Uitzondering: rechter kan een rijke geestesonbekwame veroordelen tot een gedeeltelijke schadevergoeding door rekening te houden met de billijkheid. C. De rechtspersonen (?) = van nature uit schuldonbekwaam (kunnen geen wil hebben)  Orgaantheorie als oplossing: de rechtspersoon stelt natuurlijke personen aan die wél een wil hebben. Deze personen kunnen worden beschouwd als organen of aangestelden:  Als orgaan: de rechtspersoon is persoonlijk aansprakelijk (art. 1382 BW)  Maar beschermd door de leer van de quasi-immuniteit  Als aangestelde: de rechtspersoon is kwalitatief aansprakelijk (art. 1384, lid 3 BW)  Naast de rechtspersoon kan ook de natuurlijke persoon aansprakelijk gesteld worden.  Als privé-persoon  Als orgaan van de rechtspersoon 3. Immuniteiten: gedeeltelijk immune personen A. De werknemers  Werknemer is zowel jegens derden als jegens werkgever slechts persoonlijk aansprakelijk bij bedrog, zware fout of een herhaalde lichte fout (art. 18 W.A.O.)  Werknemer kan ook niet kwalitatief aansprakelijk zijn behalve bij bedrog, zware fout of herhaalde lichte fout.  Werkgever is wel kwalitatief aansprakelijk voor fouten van zijn werknemer, ongeacht de zwaarte van de fout.

Jonathan Himpe

Privaatrecht

2008-2009

B. Overheidspersoneel  Ieder ondergeschikt personeelslid, statutair of contractueel aangesteld, is slechts persoonlijk aansprakelijk bij bedrog, zware fout of herhaaldelijke lichte fout. = Art. 2 wet van 10 feb. 2003 C. Magistraten  Kunnen niet persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor fouten tijdens de uitoefening van hun functie.  De overheid kan wel rechtstreeks aansprakelijk worden gesteld op grond van art. 1382 BW voor fouten van hun magistraten.  Omdat deze zouden handelen binnen hun opdracht 4. Toerekenbaarheid aan de dader Net zoals bij contractuele aansprakelijkheid moet de niet-nakoming van een specifieke regel of zorgvuldigheidsnorm toerekenbaar zijn aan de dader. Ze is echter ontoerekenbaar als: De niet-nakoming te wijten is aan een vreemde oorzaak  Overmacht  Rechtvaardigheidsgrond: de inbreuk op een norm is toelaatbaar in bepaalde gevallen  Noodtoestand, noodweer, wettige zelfverdediging, morele dwang, wettelijk voorschrift, wettelijke toelating, overheidsbevel, onoverkomelijke dwaling, …  De daad of fout van een derde  Voorwaarde: dader kon de onrechtmatige daad van de derde niet voorzien.  Om van de ontoerekenbaarheid van de vreemde oorzaak te kunnen genieten moet wel eerst aan volgende twee toepassingsvoorwaarden voldaan zijn: 1. De niet-nakoming is geen gevolg van de vrije wil van de dader  De dader heeft zelf geen schuld 2. De dader moet zich in de situatie zelf als een bonus pater familias hebben blijven gedragen.  De regels inzake vreemde oorzaak maar ook inzake buitencontractuele aansprakelijkheid zijn van suppletieve aard, dus het is mogelijk om overmachtsclausules of vrijwaringsclausules op te nemen.  Vrijwaringsclausule = beding waarbij men de geldelijke gevolgen van zijn aansprakelijkheid ten laste legt van een ander persoon.

Afdeling 3. Kwalitatieve aansprakelijkheid § 1 Aansprakelijkheid voor personen voor wie men instaat A. Algemene aansprakelijkheid? Er bestaat immers geen algemene aansprakelijkheid voor personen voor wie men instaat, zoals die wel bestaat voor zaken en dieren die men onder zich heeft. De lijst is dus limitatief:  Aansprakelijkheid van ouders voor hun minderjarige kinderen (lid 2)

Jonathan Himpe

Privaatrecht

2008-2009

 Aansprakelijkheid van onderwijzers en ambachtslieden voor hun leerlingen een leerjongen (lid 4)  aansprakelijkheid van aanstellers voor hun aangestelden (lid 3) B. Aansprakelijkheid van ouders voor daden van hun minderjarige kinderen 1. De rechtsgrond (art. 1384, lid 2 BW)  De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen. (6 juli 1977) 2. Wie is kwalitatief aansprakelijk?  Restrictieve interpretatie van art. 1384, lid 2  Enkel (adoptief)-ouders: niet grootouders, broers, pleegouders, onthaalouders, …  Nu is er een cumulatieve aansprakelijkheid van vader en moeder (= in solidum)  Ook bij gescheiden ouders, waarvan één ouder geen ouderlijk gezag uitoefent.  Tenzij aangetoond kan worden dat de fout van één ouder zwaarder doorweegt. 3. Voor wie is men kwalitatief aansprakelijk?  Voor hun kinderen die minderjarig zijn op het moment van het schadeverwekkend feit.  Zowel voor schuldbekwame als schuldonbekwame minderjarigen  Het aansprakelijkheidsvermoeden houdt op  Voor kinderen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt  In geval van ontvoogding van de minderjarige (art. 476-486 BW)  Voor verlengd minderjarigen (art. 487bis-487octies BW) = betwist 4. Wanneer is men kwalitatief aansprakelijk?  Als de minderjarige een fout, minstens een objectieve onrechtmatigheid, heeft begaan.  Hier, bij de kwalitatieve aansprakelijkheid, is de schuldbekwaamheid van de minderjarige geen vereiste voor “een fout” (ouders zijn eveneens aansprakelijk voor hun kinderen die infantes of geestesonbekwaam zijn).  Als het kind wél schuldbekwaam is, kan hij zelf persoonlijk aansprakelijk worden gesteld naast de kwalitatieve aansprakelijkheid van zijn ouders (= in solidum)  Om na te gaan of de minderjarige, objectief bekeken, een onrechtmatigheid begaat, vergelijkt men zijn gedrag tevens met dat van een bonus pater familias.  Hier ook met de interne omstandigheden voor zoverre deze objectiveerbaar zijn (bv. leeftijd) 5. Wettelijk weerlegbaar aansprakelijkheidsvermoeden  De wet doet een dubbel foutvermoeden op de ouders rusten  Fout in de opvoeding van de minderjarige  Fout in het toezicht op de minderjarige  Daarnaast ook het oorzakelijk verband tussen vermoede dubbele fout en ingeroepen schade. Hierdoor spreken we beter van een aansprakelijkheidsvermoeden.  Dit wettelijk aansprakelijkheidsvermoeden is weerlegbaar op grond van art. 1384, lid 5:  Ouders kunnen aantonen dat zij geen fout begaan hebben in toezicht én opvoeding  Ouders kunnen ook aantonen dat er geen oorzakelijk verband is  Als de schade zich dus ook zonder hun vermoede fout zou hebben voorgedaan.  Zie p. 24 en 25 voor beoordelingscriteria ‘goede’ opvoeding / toezicht.

Jonathan Himpe

Privaatrecht

2008-2009

6. Persoonlijke aansprakelijkheid van de minderjarige?  Schuldbekwame minderjarigen kunnen ook persoonlijk aansprakelijk gesteld worden  De ouders en de minderjarige zijn in solidum aansprakelijk.  Gevolg: de ouders (of hun verzekeraar) die het slachtoffer uitbetaalden, hebben een regresvordering lopen tegen de minderjarige.  Deze zal pas gevorderd worden wanneer het kind een eigen vermogen heeft kunnen uitbouwen.  Het kind kan zich tegen een mogelijk verhaal van zijn ouders verweren door een persoonlijke fout van de ouders trachten in te roepen. C. Aansprakelijkheid van onderwijzers en ambachtslui voor de schade veroorzaakt door hun leerlingen en leerjongens 1. De rechtsgrond (art. 1384, lid 4 BW)  De onderwijzers en de ambachtslieden zijn aansprakelijk voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan. 2. Wie is aansprakelijk?  Hij die enige vorm van onderwijs verstrekt  Bv. auto-instructeurs, sportmonitoren, studiemeesters, …  Niet: speelplaatstoezichters, begeleiders op schoolbussen, jeugdleiders, … 3. Voor wie is men aansprakelijk?  Voor hun leerlingen en leerjongens = zij die het onderwijs ontvangen  Zowel minderjarigen als meerderjarigen  Die op het moment van het schadeverwekkend feit onder hun toezicht stonden.  De toezichtsverplichting van een onderwijzer strekt zich tot buiten de lesuren (bv. op de speelplaats of tijdens schoolreizen) 4. Wanneer is men aansprakelijk?  Men is aansprakelijk als aan twee voorwaarden is voldaan: 1. De leerling moet een fout, minstens een objectieve onrechtmatigheid, begaan.  Kleuterjuf is ook aansprakelijk voor infans! 2. Hij moet op dat moment onder het toezicht staan van iemand die onderwijst. 5. Wettelijk weerlegbaar aansprakelijkheidsvermoeden  Van zodra aan de aansprakelijkheidsvoorwaarden is voldaan, wordt immers niet alleen een fout in het toezicht, maar ook het oorzakelijk verband tussen de vermoede fout en de ingeroepen schade vermoed.  Dit aansprakelijkheidsvermoeden is weerlegbaar (art. 1385, lid 5 BW)  Door aan te tonen dat er geen fout in het toezicht is begaan (via de goede huisvader)  Door aan te tonen dat de schade zich ook zonder de vermoede fout zou hebben voorgedaan. 6. Persoonlijke aansprakelijkheid van de leerling of leerjongen  De leerling kan in solidum met zijn onderwijzer aansprakelijk gesteld worden in die mate dat hij zelf schuldbekwaam kan worden beschouwd.  Onderwijzer kan regresvordering instellen tegen de leerling (art. 1382 BW) of tegen zijn ouders (art. 1384, lid 2 BW)

Jonathan Himpe

Privaatrecht

2008-2009

 De leerling kan tegen zijn onderwijzer verweer voeren wanneer hij het slachtoffer zelf heeft uitbetaald of zichzelf schade heeft toegebracht.  Regresvordering tegen de onderwijzer  De ouders van de leerling kunnen ook een fout in het toezicht tegen de onderwijzer inroepen op grond van art. 1384, lid 4 BW. 7. De leraar in een onderwijsinstelling  Art. 18 W.A.O. geldt voor elke leerkracht (ongeacht het onderwijsnet waarvan hij deel uitmaakt) sinds de wet van 10 februari 2003.  Alle onderwijsinstellingen zijn aansprakelijk voor de schade die leerkrachten tijdens hun dienst aan derden berokkenen sinds de wet van 3 februari 2003.  Gevolg: het slachtoffer kan ook de onderwijsinstelling aanspreken. D. Aansprakelijkheid van aanstellers voor schade veroorzaakt door hun aangestelden 1. De rechtsgrond (art. 1384, lid 3 BW)  De meesters en zij die anderen aanstellen zijn aansprakelijk voor de schade door hun dienstboden en aangestelden veroorzaakt in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben. 2. Wie is aansprakelijk voor wie?  De aansteller wordt vermoed aansprakelijk te zijn voor de daden van zijn aangestelde  Aansteller = de persoon die voor zijn eigen rekening een ander persoon laat werken, terwijl deze onder zijn toezicht staat. 3. Wanneer is men aansprakelijk?  Men is aansprakelijk als aan de volgende drie voorwaarden is voldaan: 1. Een band van aanstelling  Verondersteld een band van ondergeschiktheid  Zodra een persoon, voor eigen rekening, zijn gezag en toezicht op de daden van een ander in feite kan uitoefenen ontstaat er een band van aanstelling. 2. Een fout, objectieve onrechtmatigheid of kwalitatieve aansprakelijkheid van de aangestelde.  De aangestelde moet een fout, minstens een objectieve onrechtmatigheid, begaan.  Tenzij de aangestelde zelf kwalitatief aansprakelijk kan worden gesteld.  Een objectieve onrechtmatigheid volstaat als de aangestelde schuldonbekwaam is 3. Tijdens de bediening  De aangestelde moet de onrechtmatigheid begaan tijdens de bediening waarvoor hij werd aangesteld  Aansteller is ook aansprakelijk voor misbruik van functie door aangestelde  De aansteller kan zich op twee manieren van deze voorwaarde bevrijden I. Als hij kan aantonen dat zijn aangestelde buiten de bediening waarvoor hij was aangesteld (i), zonder toestemming (ii) en voor een ander doel dan de eigen taak heeft gehandeld (iii) II. Als hij een eigen fout van het slachtoffer kan inroepen (bv. als deze zelf wist dat de aangestelde misbruik maakte van zijn bediening) Conclusie = twee hypothesen  Het slachtoffer weet dat de aangestelde buiten bediening optreedt  Aansteller is niet aansprakelijk op grond van art. 1384, lid 3 BW

Jonathan Himpe

Privaatrecht

2008-2009

 Het slachtoffer weet dat de aangestelde misbruik van zijn functie beging binnen zijn bediening.  Aansteller is slechts gedeeltelijk aansprakelijk, want slachtoffer moet zelf een deel van de schade dragen. 4. Wettelijk onweerlegbaar aansprakelijkheidsvermoeden  Van zodra aan bovenvermelde toepassingsvoorwaarden is voldaan, geldt een onweerlegbaar aansprakelijkheidsvermoeden t.a.v. de aansteller.  Artikel 1384, lid 3 BW heeft een relatief karakter en kan dus enkel door de benadeelde derde(n) ingeroepen worden. § 2 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren die men onder zich heeft A. Algemene aansprakelijkheid voor zaken die men onder bewaring heeft 1. De rechtsgrond (art. 1384, lid 1 BW)  Men is aansprakelijk voor die schade welke veroorzaakt wordt door de daad van zaken die men onder zijn bewaring heeft (Cassatie). = lex generalis  Ondergeschikt aan art. 1385 (dieren), 1386 (gebouwen), art. 29bis W.A.M. (zwakke weggebruikers) en aan de Wet Productenaansprakelijkheid (producten met gebreken) 2. Wie is aansprakelijk?  Cassatie: de bewaarder van een zaak, die de zaak voor eigen rekening gebruikt, er het genot van heeft en ze bewaart, met de mogelijkheid er toezicht, leiding en controle op uit te oefenen.  Ofwel de bewaarder ofwel de eigenaar  Zie p 36. voor toepassing in praktijk (wie is bewaarder?) 3. Voor wat is men aansprakelijk?  Voor alle zaken die men onder zijn bewaring heeft.  Alle lichamelijke roerende en onroerende zaken op voorwaarde dat de zaak voor bewaring vatbaar is.  Kan ook een samengesteld geheel zijn (als het element tot de structuur van de zaak behoort en er één geheel mee vormt). Bv een blok beton op de rijweg!  Behalve voor dieren of gebouwen die aan een lex specialis onderworpen zijn 4. Wanneer is men aansprakelijk?  Wanneer de schade het gevolg is van een gebrek in de zaak  Cassatie: gebrek in de zaak = abnormaal kenmerk waardoor de zaak in bepaalde omstandigheden schade kan veroorzaken. 1. Een gebrek is een abnormaal kenmerk of een afwijkende gesteldheid van de zaak  Het kenmerk van de zaak, waarvan het slachtoffer beweert dat het een gebrek is dat hem schade heeft berokkend, dient een abnormale gesteldheid van de zaak te zijn.  Is het kenmerk een normale gesteldheid dan is er geen sprake van een gebrek  Het geb...


Similar Free PDFs