Samenvatting slides + lessen Egyptologie PDF

Title Samenvatting slides + lessen Egyptologie
Author Nele Peeters
Course Inleiding in de Archeologie van Egypte
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 66
File Size 3.8 MB
File Type PDF
Total Downloads 3
Total Views 122

Summary

Samenvatting van de lessen van het 1e semester met behulp van notities en slides...


Description

Egyptologie An introduction to the archaeology of Ancient Egypt (2e herziene editie) 2015

1. Inleiding 1.1. Geografie Stroomgebied van de Nijl - Kemmet  het zwarte land o Het vruchtbare slib dat de Nijl achterliet op de oevers/het land  Konden hiermee gewassen telen - Decheret  het rode land o Bewoonbaar stuk van Egypte Blauwe Nijl  Ethiopië - Veel regen  jaarlijkse overstroming Witte Nijl  Uganda 6 cataracten in Nubië - = Plekken in het lanschap waar een band gesteente loopt die veel harder is dan het gesteente dat er meestal rond zit, waardoor de Nijl zich door dat gesteente geen bedding kan banen.  de stroom van de Nijl wordt verhinderd. o 6 barrières in de Nijl. Geografie - Delta (Caïro) - Nijlvallei - Gemakkelijk navigeerbaar door de Nijl - Oostelijke woestijn: rotswoestijn - Westelijke woestijn: zandwoestijn + oases - Noorden: middellandse zee - Zuiden: cataracten - Schiereiland Sinai  Duurt lang voordat er buitenlandse volkeren binnen kunnen komen - Abrupte overgang van vruchtbare grond naar zandwoestijn

September: Jaarlijkse overstroming was een gevolg van de regenval in de zomer in Ethiopië. Jaarlijkse overstroming = altijd van levensbelang geweest - Tot in 1970: Aswan Dam  dam geplaatst om overstroming tegen te houden. Waarom? o Om meer huizen te kunnen bouwen!  stad kan groeien - Eens water gezakt is  sjadoef o Sjadoef = gleuf rond de akkers. Men moest met een emmer water uit de Nijl heffen om water in de gleuven te kappen om de akkers te voorzien van water. Nassermeer = stuwmeer - Is pas gevormd nadat de dam gebouwd is. - Al het water dat niet weg kon via egypte is verspreidt. - Groot stuk van landschap zijn we kwijt o Alle monumenten zijn verplaatst naar een ander gebied waar geen overstroming was door het stuwmeer Voornaamste steensoorten - Kalksteen: noorden. zachte steen, gemakkelijk bewerkbaar - Zandsteen: zuiden. Tempels in het zuiden gemaakt van zandsteen - Graniet: zuiden en oosten. Heel hard gesteente, moeilijk te bewerken - Egyptisch albast: witte soms bijna doorzichtige steensoort. Vaak gebruikt in de egyptische kunst Grondstoffen - Vooral in oostelijke woestijn: o Cornalijn, jaspis, amethist o Mineralen o Goud (voornamelijk uit Nubië)  Nub = oud egyptisch voor goud

Import - Egypte heeft geen bossen o Cederhout uit Libanon en Syrië - Turkoois uit Sinaï - Exotische producten uit ‘Punt’ o Ebbenhout, wierook, ivoor, luipaardvel, exotische dieren - Lapis lazuli uit Badakhshan (nu afghanistan) - Obsidiaan  uit Zuidelijke en Rode zeegebied o = Vulkanisch glas o Pupillen van ingelegde ogen Bouwen: - Steen enkel voor monumentele zaken o Leemtichel (ongebakken kleitichel = opgedroogde modder) Nowes/gouwen (= provincies) - Midden Egypte: 22 verschillende gouwen - Delta: 20 verschillende gouwen Opbouw egypte: o Lower egypt: lager egypte (Neder-Egypte)Farao met rode kroon - Middle egypt: midden egypte - Upper egypt: hoger egypte (Opper-Egypte) o Farao met witte kroon - Verenigd egypte o Farao met rood/witte kroon (farao over zowel opper- als nederegypte)  Dubbele kroon - Luxor: zuidelijke religieuze hoofdstad Plaatsnamen - Kunnen in 3 verschillende vormen voorkomen o Oudegyptisch o Grieks o Modern Arabisch o Vb.  Nekhen – Hierakonpolis – Kom el-Ahmar  Khemenoe – Hermopolis – al-Ashmoenein  Hierakonpolis: stad van de valk  Hermopolis: stad van Hermes - Soms gaan modernere arabische plaatsnamen terug op oudegyptische naam o Vb.  Khemenoe – al-Ashmoenein  Saoeti – Asyut

Egyptisch wereldbeeld - Westen: Libiërs o Puntbaartje o Lok haar langs zijkant van hoofd o Mantel met dierenvelpatroon o Blanke huidskleur o Veel tattoos - Zuiden: Nubiërs o Donkere huidskleur o Krulhaar - Oosten: aziaten o Dikke baarden

1.2.

Chronologie

De oudegyptische kalender - Civiele kalender o Hetzelfde als bij ons MAAR geen schrikkeljaar  Om 4 jaar schuift de kalender een dag op - Maankalender (religieuze kalender) o Vooral voor religieuze zaken o 3 seizoenen van 4 maanden o Begin van de kalender wordt ingeluidt met de Heliakische opkomst van Sirius  Sirius = ster (eerste dag van ons jaar in de maankalender)  Dit moment hangt samen met de jaarlijkse overstroming

o Veel praktischer dan civiele kalender Chronologie van het oude egypte: Dynastieën - Predynastieke Periode (c. 5300 – 3000 v.Chr.) - Vroegdynastieke Periode (c. 3000 – 2686 v.Chr.) - Oude Rijk (2686 – 2160 v.Chr.) - Eerste Tussentijd (2160 – 2055 v.Chr.) - Middenrijk (2055 – 1650 v.Chr.) - Tweede Tussentijd (1650 – 1550 v.Chr.) - Nieuwe Rijk (1550 – 1069 v.Chr.) - Derde Tussentijd (1069 – 664 v.Chr.) - Late Tijd (664 – 332 v.Chr.) - Ptolemaeïsche Periode (332 – 30 v.Chr.) - Romeinse Periode (30 v.Chr. – 395 n.Chr.) -

Dynastie 1 – 2 Dynastie 3 – 6 Dynastie 7 – mid 11 Mid-Dynastie 11 – 13 Dynastie 14 – 17 Dynastie 18 – 20 Dynastie 21 – 25 Dynastie 26 – 31

Egyptoloog spreekt altijd in dynastieën o Systeem van dynastieën  Griekse priester Manetho  deelt heel griekse geschiedenis van voor chr. in in dynastieën

Vergrieksing van koningsnamen - Griekse versie van egyptische namen Koningslijsten: lijsten met namen en titels van heersers  niet altijd volledig historisch correct… Palermo steen (maar een klein stukje)  5e Dynastie -

-

Mytische koningen Vakjes stellen het jaar voor (aantal vakjes = aantal jaren dat hij/zij aan de macht/koning was) o In vakjes de belangrijkste gebeurtenissen van dat jaar Klein vakje eronder  de Nijlstand o Aan de hand van de stand van de Nijl werden de belastingen berekend

Kartousj  ovaal rond de naam van een koning Absolute chronologie - Dateringen met C14 geven geen data, maar een periode waarin een bepaalde zaak valt Radioactieve koolstofdatering (C14)  nakijken!!! - Na 5730 jaar  nog maar helft van de hoeveelheid koolstofdioxide over van de hoeveelheid koolstofdioxide die je in je lichaam had toen je stierf. - Goed voor datering van organismen die heel kort leven Dendochronologie: datering aan de hand van de ringen van bomen 1.3.

Taal en schrif

Voorzichtig zijn met geschreven bronnen - Je mag er niet van uitgaan dat geschreven bronnen zijn zoals wij ze kennen - Slag bij Qadesh (Ramses II, c. 1274 v.Chr.) o Een van de grootste veldslagen met strijdwagens o Propaganda aan 2 kanten  elke koning doet naar zijn achterban alsof hij die veldslag gewonnen heeft.  voorzichtig zijn dus!!

Schriftvorm - Hiërogliefen o Vind men heel vaak op monumentale muren/gebouwen o Meer dan 3500 jaar gebruikt geweest o Meer dan 5000 verschillende tekens - Hiëratisch o Het priesterschrift o Gebruikt voornamelijk voor religieuze teksten o Zelfde taal als hiërogliefen, maar een soort handschrift hiervan - Demotisch o Volksschrift o Vanaf ong 700 vC o Vooral gebruikt voor dagdagelijkse en administratieve teksten - Koptisch o Het griekse schrift met 7 extra tekens voor klanken die grieken niet hadden maar egyptenaren wel o Taal uitgestorven sinds de 16e eeuw o Bestaat nog als het latijn van de koptische kerk Taalstadia - Oudste nederlandse zin dateert uit 11e eeuw o Hebban olla vogella nestas hagunnan hinasehic anda thu uuat unbidan uue nu

   

Archaïsch Egyptisch Oudegyptisch Middelegyptisch Nieuw Egyptisch

 

Demotisch Koptisch

1.4.

Ontwikkeling van de egyptologie als wetenschap

Grieken en romeinen Pontrapost-houding  romeinse houding met egyptische invloed - Met volle gewicht leunen op 1 voet o Andere voet hangt er wat bij - Schouders niet zo stijf - Meer nonchalante houding Athanasius kircher (17e eeuw) - Gramatica publiceren van hiërogliefen - Tekens waren klank Napoleon Bonaparte - Expeditie naar egypte in 1798 om land te veroveren - Militair gezien = grote flop o Wordt verjaagd door de Fransen - Wetenschappelijk vlak = bijzonder belangrijk o Hij stuurt met de militairen ook wetenschappers mee o Description de l’égypte  Groot werk  Eerste keer dat er op zo’n schaal afbeeldingen van egypte op de europese markt komen  Etat moderne  Graven  Ambachten  Histoire naturel  Fauna en flora van egypte  Kaarten  Heel het land in kaarten gebracht  Alle plaatsnamen zijn aangegeven  Geeft toestand van land weer van voor de industriële evolutie - Qaw al-Kabir o Gesneuveld voor een van de belangrijkse industriën was suikerriet - Vivant denon – tempen van thot in hermopolis o Bestaat vandaag ook niet meer Karl Richard Lepsius - Publiceerd werken in vele volumes over egypte Door publicaties  in europa meer interesse in faraotische cultuur

Auguste Mariette - Oprichten van service des antiquités in egypte (1858 o Vanaf dan worden opgravingen gereguleerd  de Fransen hadden de controle  Men moest eerst toestemming vragen om op te graven in egypte  Om plunderingen tegen te gaan - Hij ging voor het louvre koptische papieren invoeren, maar dit lukte niet - Eerste egyptische museum opgericht Auguste mariette opgevolgd door gaston maspero Gaston maspero (1846 – 1916) - Cachette gevonden  begraafplaats van koningen uit het hele rijk - Egyptische familie hadden koningsmummies ontdekt en schatten verkocht  gaston is hen achterna gegaan - Mummie van farao Ramsess II gevonden Sir william matthew flinders petrie (1853 – 1942) - Iemand die voor het eerst met methodes te werk is gegaan - Liet veel documentatie achter. Vb. potscherven, archieven, … o Petrie museum london - Eerste die seriatie ging gebruiken o Seriatie: ging aardewerk in een chronologische volgorde zetten - Sequence dating o De oorsprong van seriatie George andrew reisner - Iemand die meer dan 40 jaar in egypte heeft gewerkt - Meer dan 23 verschillende sites gegraven - Als een van de eerste zag hij het belang van fotografie in de archeologie in o Schakelt fotografie op grote schaal in Howard carter - Ontdekking vang graf van tutankhamon - Goede documentatie achter gelaten van het graf o Heeft 10 jaar geduurt om dat graf leeg te halen - Eerste keer dat een volledige grafinventaris in egypte moest blijven Vonst tutankhamon heef een grote invloed gehad op het westen: tut-mania/egyptomania

Sequence dating

Reddingsactie UNESCO jaren ‘60 - Archeologische theorie o 3 grote theoretische stromingen in 20e eeuw  Cultuurhistorische archeologie  Eind 19e – begin 20e eeuw  Focust heel erg op artifacten  Heel beschrijvende archeologie die focust op objecten  Processuele archeologie  Eind jaren ’50, USA  Nederzettingsarcheologie  Post-processuele archeologen  Begin jaren ‘80  Afzetten tegen processuele archeologen  Hoe geeft individu de maatschappij vorm??  hiernaar kijken Nederzettingsproblematiek - Tell: opeenstapeling van verschillende woonfases van nederzettingen - Slecht bewaarde nederzettingen o Weggespoeld door de Nijl o Bevolking woont vooral tegen de Nijl  Overbevolking zorgt ervoor dat de bouw van nederzettingen verhinderd wordt o Uitzondering: alles wat in de woestijn ligt is bewaard - Geplande nederzettingen o Liggen meestal in woestijn  Werkmansdorpen  Enkel mannen worden hier in ondergebracht  Andere structuur als dorpen waarin families samen wonen  Piramidesteden  Forten  Structuren die aan de grenzen van je rijk liggen om de rijksgrenzen te bewaken - Organisch gegroeide nederzettingen o Bijna archeologisch onzichtbaar  Tanis: tell die voornamelijk gekend is voor de tempels die erop gebouwd zijn 2. Prehistorie: Paleolithicum en neolithicum Chronologie: - Paleolithicum - Sahara Neolithicum

(c. 700.000 – 7000 BP) (C. 8800 – 4700 BC)

2.1.

Paleolithicum

Kenmerken: - “Oude Steentijd” - Stenen werktuigen - Geen aardewerk - Jagers-verzamelaars - Tijdelijke kampen o Mensen waren niet sedentair - Dateren aan de hand van stenen werktuigen Stenen werktuigen periodes: - Vroegpaleolithicum (c. 700/500.000 – 250.000 BP) o Grote stenen werktuigen o Karakteristieken:  Vuistbijlen uit Acheuleaan-traditie  Acheuleaan: plaats in frankrijk waar eerst is gedocumenteerd  Ruwe bewerkingen o Homo erectus o Westelijke woestijn  restanten vroegpaleolithicum - Middenpaleolithicum (c. 250.000 – 70/50.000 BP) o In Nijlvallei: ontginning van flintknollen o Karakteristieken:  Kleinere werktuigen van afslagen (flakes)  Levalloismethode o Sites die bewerkt zijn door Pierre Vermeersch  Taramsa Hill  Klingen  afslagen van flintknollen gevonden  Door opgravingen skelet van kind gevonden o Oudste begraving die we hebben in Egypte - Bovenpaleolithicum (c. 50.000 – 21.000 BP) o Karakteristieken:  Klingen (blades)  afslagen van flintknollen o Uitdroging van Oostelijke Sahara tussen 60.000 – 11.000 BP o Heel weinig sites in Egypte o Nazlet Khater  Primitieve vorm van mijnbouw teruggevonden  ontginnen van flintknollen



-

Bell pit: techniek om flintknollen te ontginnen ondergronds  verticaal naar beneden en onderaan de put uitbreiden  Skeletten teruggevonden  graf gemarkeerd met stenen  skelet onder stenen begraven Laatpaleolithicum (c. 21.000 – 12.000 BP) o Meerdere sites in Opper-Egypte en Neder-Nubië o Snellere technologie en culturele ontwikkelingen:  Micro klingen: kleine werktuigjes die je vastzet in een stuk hout om daar pijlen/speren/harpoenen/… van te maken (bladelets)  Meer diversiteit in jacht en verzameltechnieken  Vijzels met stampers o Wadi: uitgedroogde rivierbedding  Visvangst: overstroming in Wadi Kubbaniya  Rivier overstroomd  T en C spoelen mee over.  T en C leggen hun eieren tegen de over  Water zakt terug  kleine eieren blijven achter in plassen  Grote populatie van T en L  goede prooi voor visvangst  (Afbeelding op volgende pagina) o Voor het eerst rotskunt gevonden  in Qurta  Oeros afgebeeld  uitgestorven  voorganger van gedomisticeerde koe bij ons  ‘Femmes sans tête’  vrouwen zonder hoofd  Lascaux Frankrijk  bekende muurschilderingen o Qadan Industrie  Periode wordt veel vochtiger  ‘Wild Nile’  enkele sites naast de Nijl zijn waarschijnlijk verdwenen door het overstromen van de Nijl  Nubische grafvelden  Gebel Sahaba  Wadi Tushka o Gebel Sahaba: begraafplaats in veld met ong 120 mensen  Mensen zijn gestorven door pijlen/speren  microklingen in lichamen gevonden  Grafveld wordt traditioneel gezien als eerste grafveld met bewijs van een soort conflict tussen groepen…

Visvangst Kubbaniya:

-

Epipaleolithicum (c. 10.000 – 7000 BP) o Al vroege holoceen o Zeer weinig archeologische vesten gevonden o 2 culturen in Nijlvallei  Qaruniaan: (Fayoem)  Kom = Tell  Microklingen gevonden  Elkabiaan: (Opper-Egypte)  Pierre Vermeersch  Visvangst

2.2.

Neolithicum

Kenmerken: - “Nieuwe Steentijd” - Verandering in technologie - Economie gebaseerd op o Landbouw o Hoeden van gedomesticeerde dieren - Ontstaan dorpsleven o Mensen worden sedentair - Verschijning aardewerk - Bevolkingsgroei - Neolithicum in de westelijke woestijn: o In Egypte anders  Sahara Neolithicum  Geen landbouw (pas later)  Wel aardewerk  Wel hoeden van runderen Neolithicum in de Westelijke Woestijn - Vroege periode o Vroeg Neolithicum (c. 8800 – 6800 BC)  Egypte loopt hier een heel stuk achter op Mesopotanië  Kenmerken:  Holocene Wet Phase  Tijdelijke kampen  Jager-verzamelaars  Niet sedentair  Gedomesticeerde runderen?  Gedecoreerd aardewerk  Nabta Playa & Bir Kiseiba  Hutten die misschien maar kort gebruikt zijn geweest o Weinig achtergelaten o MAAR! wel aardewerk  eerste aardewerk in Egypte  Imitatie van vlechtwerk nagemaakt aan buitenkant van aardewerk - Late Periode o Midden en laat Neolithicum(c. 6500 – 4700 BC)  Kenmerken:  Eerste lemen hutten o Wattle-and-daub  Twijgen die gewoven worden door houden palen. Dit wordt daarna besmeerd met modder.  Pastoralisme: ze zijn gedeeltelijk sedentair, maar ze trekken nog steeds met hun vee naar plaatsen waar voedsel te vindn is. (= semi-nomaden)  Geen landbouw  Verschillende sites in Westelijke Woestijn



 



Verandering in thechnologie van stenen werktuigen  Minder klingen, meer stukjes flint  Bifaciaal bewerkt (= langs 2 kanten bewerkt)  Maalstenen Aardewerk: black topped aardewerk  zwarte rand bovenaan aardewerk Nabta Playa:  Cirkel gevormde ruïnes gemaakt van stenen, met poorten/deuren in de zijkant.  Runderbegravingen onder stenen Rotskunst  Gilf Kebir  Grot ‘Wadi Sura’ (‘cave of swimmers’)

Neolithicum in de Nijlvallei: - Late ontwikkeling? o Planten en dieren die gedomisticeerd zouden worden  niet aanwezig in Nijlvallei o Rijke bron voor jagers-verzamelaars-vissers  Landbouw kwam dus later o Gebrek aan archeologische data uit epipaleolithicum in Nijlvallei zelf - Einde “Holocene Wet Phase” o Ontstaan Neolithische culturen in Nijlvallei o Neder-Egypte & Fajoem  Fayoem A (c. 5400 – 4400 BC)  Neolithisch graanpunt  put in grond afgedekt met deksel o Graansilo’s & haarden  Gedomesticeerde schapen en geiten  Klein aantal gedomesticeerde runderen  Geen permanente huizen  Seizoensgebonden kampen  Stenen werktuigen: sikkels  Merimde Beni Salame (c. 5000 – 4100 BC)  Merimde Beni Salame I. Urschicht o Kleine huisstructuren (paalgaten) o Aardewerk  Geen magering  Open vormen: meer naar buiten gerichte vorm  Visgraat motief o Gedomesticeerde dieren o Stenen werktuigen: afslagen & klingen o Figurines in klei  eerste vormen van beeldhouwkunst  Merimde Beni Salame II. Mittleren Merimdekultur o Dichtere bebouwing o Landbouw o Meer runderen o Aardewerk  Magering met kaf

 Vaak gepolijst  Ongedecoreerd o Speerpunten in been  Merimde Beni Salame III. Jügeren Merimdekultur o Stevigere huisstructuren o Graanopslag bij huizen o Aardewerk  Meer gesloten vormen  Zwart gepolijst aardewerk  Nieuwe decoratietechnieken o Eerste menselijke figuur  El-Omari (c. 4600 – 4400 BC)  Skelet in foetushouding  Speerpunten meer afgewerkt o Midden- en Opper-Egypte: Badari  Badaricultuur (c. 4500 – 4000 BC)  Heel belangrijke cultuur  Vroegste attestie van landbouw in Opper-Egypte  Vooral gekend van grafvelden  Maatschappij wordt complexer  Nieuw type aardewerk  rippled surface o Black-topped met ribbeltjes  Paletten in grauwak (leisteen) o Werd gebruikt als grafgift en voor pigmenten op te vermalen 3. Predynasticum (c. 5300 – 3000 v.Chr) 2 perioden: - Voor c. 3200 BC: verschillende chronologieën voor NE en OE o Neder-Egypte  “Buto-Maadi cultuur” (c. 4000 – 3200 BC) o Opper-Egypte  Badari (c. 4400 – 4000 BC)  Naqada I Periode (= Amratian) (c. 4000 – 3500 BC)  Naqada II Periode (= Gerzean) (c. 3500 – 3200 BC) - Na c. 3200 BC: één chronologie voor NE en OE o Naqada III/Dynastie 0 (c. 3200 – 3000 BC) Voor c. 3200 BC: Noord en Zuid Buto-Maadi (Noorden) Naqada (Zuiden) - Grafvelden beter bewaard - Nederzettingen beter bewaard - Nederzettingen slecht bewaard - Lichte huisstructuren - Sterke investering in grafuitrusting - Weinig investering in grafuitrusting - Weinig banden met de Levant - Sterke banden met de Levant - Opper-Egyptische aardewerktraditie - Neder-Egyptische aardewerktraditie

3.1.

Neder-egyptische culturen

‘Buto-Maadi Cultuur’  Bijzondere woonculturen die we nergens anders in Egypte zien? o Ondergrondse ruimte die als woning gebruikt is o In Palestina kennen we dit wel (ong gelijktijdig)  Aardewerk: redelijk simpel  Grafveld bij Maadi o Wadi Digla grafveld o 1 of 2 potten als bijgift in het graf  Tell el-Fara’in in Arabisch o Fara’in = Farao’s

Tell el-Farkha - Sinds ’90 door Pools team opgravingen gedaan - Een van de belangrijkste predynastieke sites in de Delta - In aardewerk en andere zaken contacten met Palestina en andere sites - 3 komen: o Westelijke kom: residentieel en cultisch  Pot met votiefbeeltjes (van nijlpaardivoor)  soort van offer



Figurines ook gevonden op andere sites verspreid over heel Egypte  Figuren die voorlopers zijn van iconografie  Kind afgebeeld  hurken met hand naar mond o Centrale kom: bewoning o Oostelijke kom: grafveld en nederzetting  Vondsten:  Messen gemaakt in flint  Stukjes bladgoud in zand naast messen  2 figuren van annen die zekere status gehad hebben 3.2.

Opper-Egyptische cultuur: Naqada + staatsvorming

Petrie: - ...


Similar Free PDFs