Verhalen vertellen of voorlezen PDF

Title Verhalen vertellen of voorlezen
Course Taal Jonge Kind
Institution Thomas More
Pages 8
File Size 119.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 69
Total Views 116

Summary

Download Verhalen vertellen of voorlezen PDF


Description

Werken met verhalen en prentenboeken

TAAL 1

15 januari 2018

taal 1 3. werken met verhalen en prentenboeken in de klas 3.3 Verhalen vertellen of voorlezen. P69-86 De techniek:  Laten zien: inleving Je moet het verhaalgebeuren eerst zelf ‘gezien’ hebben, dan kan je het beeldend tonen met woorden, stem, mimiek, gebaren en eventueel hulpmiddelen. 



Verstaanbaarheid, tempo, zinsmelodie Ieder kind moet je goed kunnen verstaan. o Pas je stemvolume aan aan de ruimte waar je in zit o Kies de juiste stemhoogte voor je stem o Een rustig tempo gebruiken, bij een te hoog tempo word er slordig gearticuleerd waardoor het verhaal onduidelijk word. o Vaak worden zinnen op dezelfde manier uitgesproken  er ontstaat een dreun o Storend is ook een onnatuurlijke leestoon  woorden en woordgroepen die veel nadruk krijgen, springen uit de tekst. Het verhaal krijgt dan een kunstmatig karakter. Hoorbare expressiefactoren o Toonhoogte wisselingen  intonatiewisselingen: hoog en laag o Luidheidswisselingen  hard en zacht o Tempowisselingen  snel en traag o Accentuering en inlassen van pauzes  verhogen expressie en voorkomen monotoon klinken. Word gebruikt om: o Gevoelens en stemmingen weer te geven  vreugde, spanning, verdriet,… moeten in je stem doorklinken. Zowel in spreektempo, toonhoogte, toonsterkte, als in de nadruk waarmee gesproken wordt. o Om sfeer te scheppen  pauzeren of heel zacht spreken = spanning en schept Verwachtingen en geheimzinnige sfeer. o Om personages te karakteriseren  geef elk personage een stem die bij hen past.

DIETHE VAN DER VEKEN

1

Werken met verhalen en prentenboeken



TAAL 1

15 januari 2018

Zichtbare expressiefactoren o Mimiek: ogen, wenkbrauwen, neus, hoofd  moeten in overeenstemming zijn met de situatie in het verhaal, de houding en gevoelens van de personages  zijn hulpmiddelen: moeten niet overheersen o Gebaren = pantomimiek: handen en voeten  voldoende groot en duidelijk maken.  moeten in overeenstemming zijn met de situatie in het verhaal, de houding en gevoelens van de personages  zijn hulpmiddelen: moeten niet overheersen o Houding en beweging: hele lichaam en de manier waarop je de ruimte inneemt.

 kunnen kwaliteit van het voorlezen/ vertellen vergroten.





Oogcontact o is alleen mogelijk als je vooruit kunt lezen en gebruik weet te maken van witregels.  witregels geven de rustpunten aan Leren = oefenen o je leert sneller door: regelmatig te oefenen en feedback te vragen o in kleine groep kan je regelmatig voorlezen of verhalen vertellen o hulpmiddelen om jezelf te beoordelen:  in de spiegel, mimiek, gebaren en bewegingen beoordelen en corrigeren  bandje inspreken: kritische analyse van een verhaal  video-opname: alle aspecten beoordelen

 schrijf op wat je goed vond en wat mislukte: achterhaal waarom dat gebeurde.  bekijk hoe je dit kunt voorkomen.

DIETHE VAN DER VEKEN

2

Werken met verhalen en prentenboeken

TAAL 1

15 januari 2018

Vertellen en voorlezen in de klas Praktische organisatie:  is geen doel op zich, maar een middel op een activiteit vlotter te laten verlopen.  Groepsgrootte o Kan zowel in grote, als in kleine groep gebeuren o Grote groep:  samen beleven en genieten wilt laten ervaren, aan alle kleuters hetzelfde aanbod wil doen op hetzelfde moment.  een aanbod vinden dat voor elk kind interessant en uitdagend is  voor niemand te moeilijk en te hoog gegrepen  voor niemand te simpel of te bekend  wel het geval: dan verminderd de betrokkenheid snel o Kleine groep:  regelmatig moeten activiteiten expliciet zo gekozen zijn dat er een ontwikkeling stimulerende werking op individuele kinderen word gedaan. Kleine groep is te verkiezen boven grote groep als:  kinderen zelf kunnen kiezen voor de activiteit  directer contact tussen verteller en kinderen  meer en intensievere interactie en meer initiatief en taalproductie!!  kinderen worden niet teveel afgeleid  niet teveel tijd opgaat aan organisatie en orde schepping  meer gericht en adequaat feedback geven  Opstelling:  kinderen moeten de verteller en het materiaal goed kunnen zien, bij klassikaal aanbod kan dat voor problemen zorgen. o Gesloten kring:  is gezellig  nadeel dat kinderen die naast jou zitten non-verbale communicatie missen en het materiaal niet goed kunnen zien. o Halve kring of hoefijzervorm  je behoud het voordeel van de kring  afstand tussen de verteller en de kinderen blijft klein: optimaal contact is mogelijk.  bij grotere groepen moet een binnenkring gevormd worden.

DIETHE VAN DER VEKEN

3

Werken met verhalen en prentenboeken

TAAL 1

15 januari 2018

o In rijtjes  vooral bij het vertellen met materialen  schikken: eerste rij op lage bankjes, 2de rij op stoelen, 3de rij op bankjes  aandachtspunten: o kinderen:  niet te dicht bij elkaar zetten: worden snel afgeleid door anderen  kinderen op stoelen zetten: op de grond lijkt gezelliger maar ze schuiven sneller en vaker.  lichamelijk goed en ontspannen kunnen luisteren  snel afgeleide kinderen dicht bij de verteller zetten o Verteller  plaats en hoogte van de verteller moet aangepast zijn aan de wijze waarop de kinderen zitten. ruimte om zich heen houden  snel reageren op hinder van binnen de klasgroep. o Omgeving  letten op lichtinval  vermijd geluidshinder Voorbereiden  Op lange termijn o Database, verhaalarchief  catalogeren in de klas om ze gemakkelijk terug te vinden o Altijd opzoek gaan  zoekhouding  Inleven in het verhaal  een goede voorbereiding staat centraal, maar dit wil niet zeggen dat je het uit je hoofd moet kunnen lezen.  Inhoudelijk voorbereiden o Analyse  waarover gaat het verhaal? Welke personages? De relaties in het boek?  Analyse o Woordenschat – woordenlijst  de taal moet goed zijn  leren taal door voorgelezen te worden  taal moet door de kinderen te volgen zijn  op het ontwikkelingsniveau van de kinderen  analyse voor de tekst is noodzakelijk

DIETHE VAN DER VEKEN

4

Werken met verhalen en prentenboeken

TAAL 1

15 januari 2018

 bij het opstellen van een woordenlijst maak je onderscheid tussen: zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, andere woorden en uitdrukkingen. Deze lijst helpt om na te denken over welke woorden je de kinderen wil leren, welke woorden passief en welke woorden actief gekend moeten worden. Welke woorden kunnen verbonden worden aan herkende situaties, eigen ervaringen of aan al bekende woorden en begrippen. o Semantiseren = de betekenis van het woord verduidelijken  gebeurt vooraf aan het vertellen/voorlezen – tijdens de oriëntatiefase – of tijdens het vertellen/voorlezen.  woorden die op naar concrete voorwerpen verwijzen: met attributen verduidelijken  andere woorden: verbale uitleg die wordt verbonden aan handelen, voordoen, dramatiseren. Vb: ‘afspoelen’ kan verduidelijkt worden door een ingezeepte pop af te spoelen onder de kraan, waarbij je terwijl je het doet ook zegt dat je de pop afspoelt  sommige woorden hebben een relatie met elkaar, en kunnen als netwerk worden aangeboden: verbinden aan eigen ervaringen van kinderen.  betekenis verduidelijken: alles wat…is Vb: op zoek gaan naar alles wat warm is, om het woord ‘warm’ te verduidelijken.  woorden die in meerdere betekenissen gebruikt worden: je laat de kinderen nadenken over woorden, hetzelfde woord betekent niet altijd hetzelfde. Vb: gezond in de zin van ‘gezonde lucht’ en in de zin van ‘bewegen is gezond’  uitdrukkingen: kleuters de vraag stellen “wat zou…zijn? Wat zou…betekenen?” Bv: “wat zou moe maar gelukkig betekenen?” o tekst aanpassen?  kenmerken gemakkelijke taal: korte zinnen, zinnen die op 1 zelfde manier zijn opgebouwd, concrete woorden, gebruik van tegenwoordige tijd.  kenmerken moeilijke taal: lange zinnen, verschillende opbouw van zinnen, abstracte woorden, gebruik van verleden tijd.  aanpassen op ontwikkelingsniveau van de kinderen: woordenlijst geeft je een zicht op woorden die je moet aanpassen. DIETHE VAN DER VEKEN

5

Werken met verhalen en prentenboeken

TAAL 1

15 januari 2018

 grote stukken herschrijven: noteer de aangepaste tekst en steek het tussen het prentenboek. Opgelet: onderschat kleuters niet, zorg ervoor dat de taal voldoende rijk blijft, zodat het taal ontwikkelende karakter van het vertel- of voorleesmoment niet verloren gaat. Denk eerst na over andere manieren om de tekst toegankelijk te maken. Aanpassen van woorden of tekst mag geen gemakkelijkheidsoplossing worden, om moeilijkheden of Schriftelijk voorbereiden uitdagingen van de kleuters te omzeilen.  is een hulpmiddel om de activiteit vlot te laten verlopen  voor anderen een bewijs dat je hebt nagedacht over wat en hoe Het verloop  oriëntatie of voorbereidingsfase o oriëntatie op het verhaal (thema): ervaringen, gedachten en kennis boven halen bij de kinderen, gevoelde betekenissen exploreren en relevante voorkennis activeren  gebeurt op een speelse manier o eventuele moeilijke woorden verduidelijken o motiveren om aandachtig te luisteren  inleiding op het verhaal o plezier in boeken stimuleren  vertellen wie het boek geschreven heeft en geïllustreerd – welke boeken kennen de kinderen hier al van?  Vertelfase o Verhaal expressief vertellen of voorlezen o Duidelijk schema voor jezelf van de structuur van het verhaal  in je hoofd  Besprekingsfase o napraten  eigen ervaringen en gevoelens naar aanleiding van het verhaal o vragen stellen  als de kinderen niet uit hun zelf beginnen te praten o discussie gerichte vragen: - begrijpen van de tekst - nieuwe begrippen en woorden - de lijn van het verhaal = vraag en antwoordspel - verbanden leggen tussen het verhaal en de eigen ervaringen en opvattingen o boekenhoek  kinderen de kans geven om het boek zelf te ‘lezen’  prenten boeken gebruiken  ingesproken geluidsband  uitbreidings- en verwerkingsfase o kan een uitgangspunt zijn voor andere activiteiten DIETHE VAN DER VEKEN

6

Werken met verhalen en prentenboeken

TAAL 1

15 januari 2018

o het taalaanbod uit het verhaal verder uitbreiden o bepaalde verhaalaspecten door de kleuters verwerkt worden in principe zijn de uitbreidings- en verwerkingsmogelijkheden onbeperkt. Welke vervolgactiviteit je organiseert, zal afhangen van de inhoud van je verhaal, je doelstellingen en je doelgroep. Mogelijke uitbreidingsactiviteiten: Een versje, een gezelschapsspel, een muzikale activiteit, bewegingsactiviteit,…

3.5 verhalen bespreken  wat? o o o o  Hoe? o

p105

Kleuters spontaan laten reageren Zelf gerichte vragen stellen Betekenis van het verhaal voor de kleuters NIET reproduceren!

Afreageren  ontspannen, stoom afblazen, na te piekeren of opheldering vragen  behoefte om zich motorisch af te reageren  heeft weinig te maken met het verkennen of verwerken van de onderliggende emoties of behoeften o Ervaringen en gevoelens verwoorden  emoties beter begrijp baar maken  het is belangrijk dat leerkrachten die vragen weten te stellen of opmerkingen kunnen maken die kinderen helpen om hun gevoelens en ervaringen onder woorden te brengen. o Discussie opwekken  gedachtewisseling tussen de kleuters  leerkracht begeleidt!  4 lagen: - De tekst - De tekst + eigen ervaringen - Redeneren - Redeneren + eigen opvattingen  De tekst o Wie? o Waar? o Wat doen ze? o Wanneer? o Hoe? o Gelijkenissen en verschillen? DIETHE VAN DER VEKEN

7

Werken met verhalen en prentenboeken

TAAL 1

15 januari 2018

o …  De tekst en eigen ervaringen o Vragen over het verhaal, met koppeling naar eigen ervaringen o Wat vond je spannend/ griezelig/ grappig/ verdrietig/ …? o Wat zou jij doen als…? o …  Redeneren o Verbanden leggen tussen begrippen, gebeurtenissen o o o o o o

Hoe kwam dat? Hoe kan je dat weten? Wat gebeurt er als…? Wat zal… gaan doen? Wat is er aan de hand? …

 Redeneren en eigen opvattingen o Eigen mening van de kleuters bij het redeneren o o o o

Als morgen…, wat zal er dan gebeuren? Wat zal jij… als je groot bent? Denk je dat het … is om …? ….

 Aandachtspunten o Grote of kleine groep o Tijdsduur o Houding van de leerkracht o Elke inbreng is waardevol o Oprechte nieuwsgierigheid o Alles is waar als de kleuter het waar vindt

DIETHE VAN DER VEKEN

8...


Similar Free PDFs