Wpo persoonlijkheidspsychologie HOC PDF

Title Wpo persoonlijkheidspsychologie HOC
Course Persoonlijkheidspsychologie I
Institution Vrije Universiteit Brussel
Pages 13
File Size 237.4 KB
File Type PDF
Total Downloads 9
Total Views 185

Summary

voor 2BA psychologie...


Description

Wpo persoonlijkheidspsychologie HOC (28/09/2017) ! Individueel portfolio deadline (2 opdrachten): 21/12/2017 voor 16 uur in 3C223 Thema: paradigma’s van persoonlijkheidsmeting! Paradigma’s persoonlijkheidsmeting Paradigma Wat is persoonlijkheid? psychodynamisch De manier waarop de persoon omgaat met de spanning tussen driften en het geweten Personologisch Psychologische (biografische verhalen) levensgeschiedenis

Hoe kan je het meten? Rorschach, TAT

Levensverhaal Interview

Multivariaat

Individuele verschillen in trekdimensies die relatief erfelijk en stabiel zijn in tijd. Kenmerken die bij iedereen in bepaalde mate voorkomen.

NEO-PI-R, Big Five, factoranalyse

Interpersoonlijk

Patronen in de interactie met anderen.

Circumplex (cirkel of roos waarbinnen je je kan plaatsen, scores van verschillende testen staan op andere posities in de cirkel)

Opdracht 1: - Selecteer 3 wetenschappelijke artikels die in de laatste 15 jaar de rorscharch (ROR) test of TAT hebben onderzocht - Schrijf een paper over de validiteit Paper: - Inleiding: Waarom heb je die artikels gekozen (belang? Aspect dat ze beschrijven?) - Beschrijving van elk artikel met:  Wat hebben de auteurs onderzocht  Hoe hebben ze dat onderzocht  Wat zijn hun bevindingen - Kritische bespreking en conclusie over de validiteit - Bijlagen: 3 gebruikte artikels Opdracht 2: multivariate en interpersoonlijk paradigma - interpreteer je persoonlijkheid door de BF en de NIAS Verslag: 1. bespreek de profielconfiguratie van de NIAS 2. komt dit overeen met je verwachtingen? Voorbeelden uit je dagelijkse leven als ondersteuning 3. komen deze scores overeen met de uitkomsten op de big five (waarom wel / niet?) 4. interpreteer de normscores voor alle schalen van de NIAS 5. Bijlagen: ingevulde BIG F, handmatige scoring BFI, ingevulde test NIAS, print excel scoring NIAS, ingevuld circumplexformulier Wpo in groepen: - Opdracht één 16/11 (artikels meebrengen) - Opdracht twee 30/11 (vragenlijsten en scoring meebrengen)

Situering persoonlijkheidsmeting Voor 1930 focust het zich alleen op stoornissen en diagnoses Na 1930: concepten voor de meting van de normale persoonlijkheid werden hieraan toegevoegd - Psychodynamisch paradigma (D.Rapaport):  Is conceptueel het meest uitgewerkte paradigma  Stamt af van psychoanalyse Universele concepten (ego, id, supergo bv), gaat vaak over onbewust en ontrustende concepten.  Biologische driften/energie, externe of geïnternaliseerde conflicten en psyische processen in kaart brengen door projectieve tests (Freud) -

Personologische benadering (H.Murray, G.allport): een meer hollistische visie, invloed van unieke levenservaringen, de bewuste ervaringen en concepten. (vastleggen op een ideografische manier ipv gestandaardiseerde testen)

Jaren 60: trektheorieën versus sociale leertheorie: persoonlijke (gestandaardiseerde) testen - Multivariate paradigma (Cattel, Costa, McCrae): dimensies van persoonlijkheid - Interpersoonlijk (T.Leary) 1980: Journal of Personality Assesment, toename onderzoek naar persoonlijkheid Toepassingsgebieden persoonlijkheidsmeting Onderwijssetting: - Psychologische noden bij leer en gedragsproblemen Personeelsselectie: - Jobassesment Gezondheidszorg: - Therapeutische doeleinden bij psychische en fysieke problemen Forensische setting: - Expertise in juridisch kader (toerekeningsvatbaarheid, risicotaxatie, etc)

WPO 2 (5/10/2017) Meetmethode van het psychodynamisch paradigma: - Werken via indirecte methoden zoals projectieve testen (ROR, TAT, zinaavuntesten) Meetpretentie: - Functioneren: psychologische aanpassing - Ongestructureerde situatie: ambigue/betekenisloze stimuli (niet voorgeprogrammeerd) voor het maken van percepties of associaties. - Die responsen bevatten onbewuste inhouden: projecties ROR test - Ontwikkeld door Herman Rorschach (psychiater) om schizofrenie te detecteren, want zij zouden een andere perceptie hebben dan mensen zonder schizofrenie. vb: verkeerde associaties, meer detail, minder in geheel kijken,.. - 10 platen (zwart wit of in kleur) - Is een ongestructureerde taak “wat zie je in de vlekken” - Oorspronkelijke meetpretentie: percepties ontdekken - Doelgroep: vanaf 5 jaar oud - Psychodynamische meetpretentie is het onbewuste persoonlijkheid functioneren - Er bestaan verschillende en uiteenlopende interpretatiesystemen voor Menninger assesment batterij Combinatie van 3 methoden door David Rapaport (ROR, TAT en WAIS) 3 principes: - Projectieve hypothese: “alle gedragsmanefestaties, al dan niet onbewust zeggen iets over de persoonlijkheid”. Hoe ouder men wordt, hoe minder open men staat voor andere manieren van denken en reageren. - Niveaus van functioneren: continuüm van volwassen psychologisch functioneren tussen gestructureerd en ongestructureerde tests. - Mate van psychologische aanpassingen aan (on)gestructureerde situaties: bekijken als een ontwikkelingsproces waarbij je adequaat kan reageren (mature PH) = adaptief

Kritiek op testbatterij Menninger: - Geen eenduidige theorie over het onderliggend proces “hoe moet de aanpassing eruit zien” vb. - Zijn de platen wel betekenisloos en ambigue stimuli? Vraagstelling? - De subjectiviteit van projecties van de diagnosticus (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid) - Validiteit van projecties? (is er sprake van projectie, lok je deze uit?) - Beperkte psychometrische eigenschappen - Misbruik bij toepassing Comprehensive system (CS) van Exner (1974): - Gestandaardiseerde versie van de test die empirisch onderbouwd is op basis van betrouwbare en valide scoring van response uit 5 interpretatiesystemen - Internationaal ingeburgerd en onderzoek - Gedetailleerde instructie voor afname en scoring - Theorievrije test! Wordt gebruikt in combinatie met andere testen in het gerecht, zonder psychodynamische kader. - Kritiek van psychoanalytici: contra = rijkheid van instrument gaat hierdoor verloren, zij verkiezen kwalitatieve beoordeling voor kwantitatieve. CS-instructies:  Duur afname: +/- 1 uur  Responsfase “wat zou dit kunnen zijn”  Navraag “waar in de plaat zie je dat”  Geen suggestieve vragen  Geldig testprotocol met minstens 14 antwoorden op 10 vlekken  Perceptietaak is niet gelijk aan de projectieve methode: perceptie gaat associatie vooraf Meetpretentie: 1. Onderliggende persoonlijkheidsstructuur: - Toestandsbeeld gevormd door huidige gedachten en gevoelens - Duurzame disposities die persoonlijkheidstrekken vormen 2. Persoonlijkheidsdynamiek: - Onderliggende behoeften en conflicten Onbewuste aspecten   zelfrapportage Test: Plaat I: twee hondjes en een zandloper Plaat II: 2 kabouters die elkaar tegenduwen in knielpositie Antwoorden worden op drie aspecten gecodeerd in een catalogus met normgegevens: locatie, determinanten (categorieën) en inhoud. Supplementaire codes: - Vormkwaliteit - Prevalentie - … SOORTEN DATA (3) 1. Voor persoonlijkheidsstructuur/functioneren: A) Structurele data: zegt iets over de structuur: Perceptuele component - Structurele samenvatting van locatie en determinanten 2. A) B)

Voor persoonlijkheidsdynamiek Thematische data: associatiecomponent Codering van inhouden Gedragsmatige date: observatie van hoe de persoon met de vlekken omgaat

Structurele variabelen zijn georganiseerd rond dimensies van persoonlijkheidsfunctioneren:  Openstaan voor ervaringen, realiteitstoetsing

    

Vormen van concepten Uitdrukken emoties Zelfbeeld Omgaan met stress Relationeel functioneren

Thematische variabelen: persoonlijkheidsdynamiek (onderliggende behoeften, attitude, conflicten en bezorgdheden):  Associatieve hypothesen op projecties over zelfperceptie en interpersoonlijke perceptie, en de interpretatie is meer speculatief  Zaken die moeilijk te onderzoeken zijn (subjectieve element) en vergelijken Stimulus-pull of appél van platen - Specifieke perceptuele structuur die structurele en thematische antwoorden oproepen - Geeft de norm aan - Populaire respons: 2/3 normgroep (agressie en seksuele platen) - Kleurantwoorden zorgen voor affecten (pos/negatief) Kritiek: - Normen zijn te Amerikaans, er is nood aan meer internationale normen - Op de validiteit, niet alle aspecten zijn OK - Onvoldoende evidentie voor psychodynamische betekenisgeving aan antwoorden - MAAR wel een goede predicatieve validiteit voor depressieve en psychotische stoornissen - Oplossing: Multimethod diagnostiek Praktische overwegingen - Tijd - Selectief inzetten - Indicatie:  Complexe vaardigheden  Mislukte behandeling  Defensief, beperking zelf-rapportage (forensisch en persoonlijkheidspathologie) TAT    -

Ontwikkeld door Morgan en Murray Afbeeldingen met een verhaal Beoogt emoties, strevingen en conflicten te meten Afname in 2 zittingen met 1 dag rust (min.) Eerste keer = 10 kaarten met een dramatisch verhaal 2de keer = 10 kaarten met fantasie 1 blanco kaart Geen vaste volgorde, standaardisatie maar voor een specifieke groep (vrouwen, mannen, kinderen) Systematische analyse: - Wie is de held en wat drijft hem (= Needs) - Welke krachten werken vanuit de omgeving (= Press) TAT volgens Westen - Social cognition and object relations scale (SCORS) - Psychodynamische conceptuele herziening o.i.v. objectrelaties en sociale cognitietheorieën - Vertel een verhaal met begin, midden en einde en wat de personages denken en voelen 4 meetdimensies: 1. Complexiteit van objectbeelden 2. Affectieve kwaliteit 3. Capaciteit tot emotionele investering in relaties en morele standaarden (geweten, empathie) 4. Begrip van sociale causaliteit Vergelijking met ROR - TAT is meer gestructureerd - Gemakkelijker om een schijn van effectiviteit op te houden (conventionele verhalen)

-

ROR werkt meer ontregelend; subject is meer overgeleverd aan interne processen om stimulus te organiseren TAT: sociale taferelen zijn meer van belang ROR: psychometrisch uitgebouwder TAT wordt meer gebruikt (door training die voor ROR langer en duurder is) Geen diagnose mee stellen, enkel psychologische processen

WPO 2: Hulp bij opdracht 1 (12/10/2017) Rorschachtest kan verschillende meetpretenties hebben, deze moet je in je taak duidelijk vermelden. Meet de test wat hij zegt te meten? Vb: psychopathologie - Alle nieuwe info (buiten de cursus) moet je duidelijk uitleggen in je taak vb: welke variabelen er staan in de Rorschach moet je uitleggen - Er wordt gesteld dat men al weet wat validiteit betekent (niet uitleggen) - https://biblio.vub.ac.be/iguana/www.main.cls?p=f88fe9ec-2425-11e7-a7e490084dd7a2c4&v=35955282-268d-11e7-8ad190084dd7a2c4#asrprofile=&database=3_UB01&index=Vubalgmat&language=&metaborrower =&profile=Iguana&request=102&sort=Title&sortdirection=1&withoutrestrictions=Yes&hideSear ch=0 Belangrijke begrippen Betrouwbaarheid. De test moet een betrouwbare maat zijn van datgene wat hij meet, d.w.z. dat de test bij herhaalde afname in principe dezelfde resultaten moet geven (vgl. een weegschaal is betrouwbaar indien ze telkens men er hetzelfde object op legt ook hetzelfde gewicht aanduidt, daarom nog niet noodzakelijk het juiste gewicht). Men stelt dat de test nauwkeurig/stabiel moet zijn, m.a.w. dat de proportie foutenvariantie zo klein mogelijk moet zijn of dat een testscore zoveel mogelijk de ware variantie moet weergeven (cfr. klassieke testtheorie). De prestatiemotivatie van een persoon mag ‘s morgens niet een waarde 30 en ‘s namiddags een waarde 90 geven. Men moet zeker zijn dat, wanneer de proefpersoon de test in dezelfde omstandigheden doet, hij ongeveer dezelfde resultaten behaalt als de eerste keer. In de praktijk geeft men in de handleiding aan hoe betrouwbaar de test is en hoe men de betrouwbaarheid heeft bepaald (test- hertest, interne consistentie,...). Standaardmeetfout. In klassieke testtheorie bestaat de ware score (X) van een persoon uit de geobserveerde score (T) en de standaardmeetfout (E). De standaardmeetfout is de normale variabiliteit in een score die verwacht wordt wanneer de schaal of test meerder keren zou worden afgenomen. Deze waargenomen scores zou men kunnen uitzetten in een normaalverdeling met als gemiddelde de betrouwbare score en als standaardafwijking de standaardmeetfout. De standaardmeetfout S(E) is een directe functie van de standaardafwijking S(X) en de betrouwbaarheid van de schaal, waarbij S(E)  S(X ) 1 rXX ' . De standaardmeetfout wordt uitgedrukt in aantal standaardafwijkingen. Als de schaal minder betrouwbaar wordt, stijgt de standaardmeetfout. Door de standaardmeetfout af te trekken van de geobserveerde score en ze erbij op te tellen wordt het betrouwbaarheidsinterval berekend waarin de ware score van een persoon zal vallen. Validiteit. Een test moet meten wat hij bedoelt te meten (vgl. een weegschaal is valide of geldig wanneer het aangegeven gewicht ook het reële gewicht is). In de testhandleiding vermeldt men de validiteit van de test en de wijze waarop deze werd berekend.  Constructvaliditeit. Is het gemeten construct in te passen in een geheel van hypothetische begrippen binnen een psychologische theorie? Uitspraken binnen een theorie kunnen worden geformuleerd in toetsbare hypothesen over bepaalde samenhangen tussen observeerbare variabelen. In studies omtrent de constructvaliditeit komt het erop neer dat de theorie - die de basis is van de test - wordt gecontroleerd (falsifiëren of verifiëren). Convergente validiteit. Constructvalidering kan plaatsvinden a.d.h.v. correlatiestudies, waarin de onderzoeker nagaat of er overeenstemming bestaat tussen verschillende indicatoren van hetzelfde construct.  Divergente validiteit. Constructvalidering kan ook d.m.v. correlatie- analyses waarin wordt nagegaan in hoeverre indicatoren voor verschillende constructen duidelijk verschillen.







Predictieve validiteit. De onderzoeker die met de test een duidelijk gedefinieerd extern criterium wil voorspellen, controleert de predictieve of criterium-gerichte validiteit van de test. Het gaat dus om de relatie tussen een testscore (of meerdere testscores) met een of meer criteriumvariabelen. Indruksvaliditeit. Gelijkenis van het item met datgene wat men wil meten. De Zeeuw noemt dit de ‘uiterlijke validiteit’. De onderzoeker selecteert een item op grond van zijn overtuiging dat het item datgene meet wat hij wil. Cross-culturele validiteit. Verwijst naar de overdraagbaarheid van een (valide) test naar een andere cultuur: Heeft de schaalsamenstelling van de test een gelijkaardige relevantie en betekenis in andere culturen? Zijn de gemeten traits relevant voor een andere cultuur (Bv. bestaat het psychologisch construct empathie - in een gelijkaardige betekenis - in Japan?).

WPO 19/10/2017 MULTIVARIATE PARADIGMA EN DE BIG FIVE (BFI) Uitleg om opdracht 2 te begrijpen. De trekkenbenadering van persoonlijkheid Trekken of traits: - Zijn persoonlijkheidskenmerken, disposities, inherente tendensen of neigingen - Ze beschrijven of verklaren individuele verschillen in handelingen, gedachten en gevoelens die relatief stabiel zijn over tijd en consistent over situaties - Traits zijn blijvend in de zin dat ze onderscheiden kunnen worden van toestanden of stemmingen die meer van een voorbijgaande aard zijn. - Dimensies van individuele verschillen betekent dat mensen geordend kunnen worden volgens de mate waarin ze bepaalde traits vertonen. Tendens slaat op het feit dat traits geen absolute determinanten zijn en er ook andere factoren het uiteindelijke gedrag beïnvloeden. De Trait-taxonomie: - Is een integratie van persoonlijkheidsconcepten en theorieën - Een taxonomie is een geordende classificatie van elementen volgens veronderstelde verbanden - Binnen traitbenadering persoonlijkheidspsychologie: verschillende domeinen van persoonlijkheidskarakteristieken onderzoeken om traits in te delen die verbanden tussen traits respecteren - Probleem? Persoonlijkheidskenmerken zijn niet waarneembaar en moeten afgeleid worden, het aantal kenmerken waarop mensen kunnen verschillen lijkt oneindig - De trainbenadering focust zich vooral op interindividuele verschillen De conceptuele status van traits zorgt voor een verdeling, sommige beschouwen ze als causale en onderliggende dimensies die het gedrag sturen en VERKLAREN. Andere stellen dat ze enkel een beschrijvende waarde hebben. - Genotypisch: verwijst naar causale eigenschappen, deels erfelijk - Fenotypisch: observeerbare eigenschappen die beschreven maar niet verklaard kunnen worden, ze ontstaan uit interactie tussen genotype en omgeving. Een goede taxonomie moet: a) Objectief en empirisch zijn b) Overtollige en unieke gebieden identificeren c) Een ordening van entiteiten in groepen of klassen op basis van hun gelijkaardigheid inhouden

PERSOONLIJKHEID LEXICALE BENADERING OF LINGUISTISCHE PARADIGMA  Taxonomie  Vertrekpunt: Alle belangrijke individuele verschillen zijn opgenomen in taal  Analyse van persoonlijkheid in adjectieven leidt tot ene overzicht van fundamentele persoonlijkheidskenmerken (aantal synoniemen)  Een gedragsvorm die zich (nog) nooit heeft vertoond, is nooit verwoord geworden en een gedragsvorm die (nog) nooit verwoord is, heeft zich nooit vertoond.  Trekbeschrijvende adjectieven: Woorden die karakteristieke en stabiele kenmerken beschrijven

 

Een factor is dus een latente dimensie die verondersteld wordt de relaties tussen variabelen te verklaren (bijv. vriendelijk, gelukkig, graag praten, van gezelschap houden en vlot = “extraversie”) De eerste filter heeft de bedoeling alle woorden te selecteren die gedragsverschillen tussen mensen definiëren. De tweede filter is de persoonlijkheidsfilter of het persoonlijkheidscriterium, deze gaat specifiek de woorden selecteren die verschillen in persoonlijkheid tussen mensen uitdrukken (eigenschapsadjectieven). Via statistische analyse bekomt men dan een taxonomie van traittermen die de latente persoonlijkheidsstructuur weergeven.

Er zijn twee criteria voor het identificeren van belangrijke trekken: 1. Synoniemfrequentie: - Dominant, bazig, assertief,… 2. Cross-culturele universaliteit: - Versus lokale relevantie van woorden Allport en Odbert (woordenboek) in 1936 a) Lexicale hypothese b) Woordenboeken c) Eigenschapsadjectieven d) Structuur van factoranalyse Cattel 1943  16 persoonlijkheidsfactoren Gebruikte de theorie van Allport als basis voor zijn multidimensioneel model. Kreeg kritiek omdat zijn onderzoken niet repliceerbaar waren en heranalyses niet dezelfde resultaten gaven. Stimuleerde andere onderzoekers als Digman, Fiske, Norman, Tupes & Christal om OZ te doen naar persoonlijkheidskenmerken. Betere technieken door Golberg die op 5 factoren terugkwam (1980-1992) Nadeel: - Zijn alle belangrijke verschillen van persoonlijkheid in de taal terug te vinden? - Adjectieven zijn ambigu, metaforisch en moeilijk. - Persoonlijkheid wordt niet uitsluitend door adjectieven weergegeven, andere informatie in zinsdelen worden verloren. DE STATISTISCHE BENADERING - Begint met een grote pool van persoonlijkheidsitems - Meeste onderzoekers die de lexicale of theoretische benadering hanteren schakelen dan over naar deze benadering, eens ze trekadjectieven in categorieën willen indelen FACTOR ANALYSE - Identificeert groepen items die samenhangen met elkaar en voorziet een manier om te bepalen welke persoonlijkheidsvariabelen tot eenzelfde groep behoren Doel: - Bevestigen van een bestaande theorie (confirmatie) - Reductie van een grote hoeveelheid informatie tot een minimum van onderliggende factoren/dimensies (Cattel) Stappen: 1. Aantal observaties vaststellen 2. Intercorrelatiematrix bepalen tussen alle variabelen (welke samenhang is er) 3. Extractie van factoren 4. Rotatie van factoren:  Varimax rotatie: onafhankelijke factoren  Oblimin rotatie: correlerende factoren

THEORETISCHE BENADERING - Start met een theorie, dewelke bepaalt welke trekken er belangrijk zijn

-

Sterktes en zwaktes van de taxonomie hangen samen met sterktes en zwaktes van de theorie

DE DRIE BENADERING (lexicaal, theoretisch en statistisch) - In praktijk probeert men deze te integreren - Big Five: is lexicaal en statistisch Vijf factoren model: is theoretisch en statistisch Lost problemen op: - Het identificeren van belangrijke domeinen van pe...


Similar Free PDFs