Grip op de groep - Dit is een samenvatting van het boek. PDF

Title Grip op de groep - Dit is een samenvatting van het boek.
Author Inne Manghelinckx
Course Sociale en communicatieve vaardigheden
Institution Odisee hogeschool
Pages 21
File Size 293.2 KB
File Type PDF
Total Downloads 33
Total Views 142

Summary

Dit is een samenvatting van het boek....


Description

Boek ‘grip op de groep’ 1. De groep Het begrip ‘groep’ behandeld in dit hoofdstuk

1.1.

Wat is een groep?

Je hebt diverse groepen: vriendengroepen, familie, sportclub, team, de afdeling, DE KLAS, het gezin (is ook een groep) Groep = gezamenlijk belang of gezamenlijke taak die om samenwerking vraagt. (kan dus ook per 2) Kenmerken van een groep  Relaties: leerlingen krijgen en onderhouden onderling relaties met elkaar. Beoordelen vaker groepsleden positiever dan andere kinderen in de klas. (vb. voetbaltoernooi: je hebt je groepsleden nodig om te winnen.)  Rollen binnen de groep (verschillende rollen in de groep: leider, zorgzame leerlingen, volgzame leerlingen) Hangt ook af van positieve of negatieve groep  Groepsnormen: regels die de groep zichzelf oplegt om te kunnen functioneren, deze zijn enorm belangrijk op invloed van relaties binnen de groep, pedagogisch klimaat en de sfeer in de groep.

Formele en informele groepen 1. Formele groep = ingesteld met door een organisatie of door personen met bepaalde functies zoals leerkrachten. Deze groepen functioneren kort: wanneer de opdracht klaar is, is de groep klaar. in de klas: functionele groepen die een schooljaar of langer kunnen functioneren samen. (klas, taakgroep, basisgroep, stamgroep) 2. Informele groep = door sociale contacten, kan voortkomen door formele groep Door kinderen samen te voegen, kunnen er vriendengroepen ontstaan. Kindergroep die uit dwang is ontstaan = door bv angst om er niet bij te horen, dreiging van anderen,

Binnen grote groep kunnen kleinere groepen gevormd worden (informeel en formeel). = subgroepen. Hier komen ook weer verschillende rollen naar boven.

1.2. In welke behoeften voorziet een groep? Behoeftepiramide van Maslow Eerst moet de mens voorzien in basisbehoeften (fysiologische behoeften) om verder naar boven te kunnen groeien in de piramide. Groepen spelen een belangrijke rol in het voorzien in behoeften van de piramide.

Groepen van kinderen: voorzien in veiligheid, sociale acceptatie en waardering. 1. fysiologische behoeften: eten en drinken en onderdak  GEZIN. Hier wordt gezorgd voor de eerste levensbehoeften. 2. zekerheid en veiligheid: rol voor groepen leeftijdsgenoten. (ook gezin natuurlijk) Als groep sta je sterk. De groep biedt zekerheid: er zijn vaste normen. Normen moeilijk te beïnvloeden wanneer ze gevormd zijn. 3. sociale acceptatie: in een groep hoor je erbij. Ze willen geaccepteerd worden. Heeft voor ieder kind een andere invulling. 4. Waardering: Groep voorziet in behoefte aan persoonlijke contacten. Deze persoonlijke contacten voorzien behoefte aan sociale acceptatie en waardering. 5. Zelfrealisatie: Je eigen talenten ontwikkelen en verbreden. Vb. verantwoordelijkheden nemen, creatieve prestaties neerzetten, … formele groepen spelen hier een grote rol in. In de klas kunnen leerlingen elkaar helpen met de leerstof.

1.3. Adaptief onderwijs Adaptief onderwijs geven: rekening houden met de groep en de processen binnen diezelfde groep. Centraal: omgaan met verschillen tussen de leerlingen LEERLING STAAT CENTRAAL! Voorzien in 3 basisbehoeften: 1. Relatie: gevoel dat anderen je waarderen en met je willen omgaan. 2. Competentie: als een leerling zich competent voelt, heeft hij geloof en plezier in eigen kunnen. Nieuwe uitdagingen worden niet uit de weg gegaan. 3. Autonomie: een autonome leerling kan iets zonder hulp van de leerkracht. --> voldoet aan deze drie voorwaarden? POSITIEF ZELFBEELD KIND --> deze 3 basisbehoeften worden het beste gerealiseerd in een positieve groep. Wilt kind zich competent voelen speelt ook het goed voelen in de groep een rol bij het verwerken van de leerstof en niet enkel het aanbieden van leerstof op een bepaalde manier. Leerkracht kan ook voor autonomie bij de leerlingen zorgen in formele subgroepen! - in groepsopdrachten krijgen de leerlingen de kans om zelf beslissingen te nemen zonder hulp van volwassenen. Ook samenstellen van een groep gebeurt op autonome wijze.

1.4. Opbrengstgericht werken in de groep Wanneer de 3 basisbehoeften (relatie, competentie, autonomie) tegemoetgekomen worden in een positieve groep = basis gelegd voor opbrengstgericht werken. Positieve groep = directe opbrengst Quickscan: bekijkt of een groep al dan niet positief is. note: Geeft slechts een indicatie op basis van de kenmerken van een positieve of negatieve groep. Een positieve groep functioneert beter dan een negatieve groep. Ze functioneert sociaal beter, zelfbeelden ontwikkelen zich positief. Later: leerlingen die ontwikkeld zijn in een positieve groep, functioneren zich later beter in de maatschappij. Positieve groep is voorwaarde voor prestaties op diverse vakgebieden. (rekenen, taal, bewegen en creatieve vakken)

2. De positieve groep 2.1. Kenmerken van een positieve groep Typerend: ontstaan van groepsnormen, iedere groep heeft ze. = ongeschreven groepsregels/gedragscode waarin vastgelegd is : 1. 2. 3. 4.

hoe te reageren in bepaalde situaties Welke positie iemand inneemt in de groep Hoe je met elkaar omgaat binnen de groep …

Zulke ongeschreven regels zijn goed waarneembaar door bijvoorbeeld een leerkracht buiten de groep waar directe controle is. Positieve groep = wanneer de groepsnormen door onze maatschappij als positief aanvaard worden. Concreet betekent dit: waarden en normen als respect voor elkaar, samenwerken, omgaan met verschillen, positieve communicatie, bieden van veiligheid. Kenmerken positieve groep 







Groepsleden zijn eensgezind en gemotiveerd om groepsdoelen te halen. Zelf groepen maken en gemotiveerd zijn om de opdracht tot een goed einde te brengen. Kinderen hebben er plezier in om samen dingen te doen en het samen bereiken van een doel. Leerkracht kan van positieve groepen om opdrachten tot een goed einde te brengen. Groepsleden voelen zich medeverantwoordelijk voor de eigen groep en uiten dit ook. Tegenkenmerk van egoïsme. Leerlingen voelen zich verantwoordelijk voor het slagen van een opdracht. De groepsleden tonen respect voor de mening en karakter van een ander groepslid. leerlingen tonen respect voor de verschillende meningen van elkaar zonder hiermee te lachen. Ook een minderheid wordt gehoord in een positieve groep. Groepsleden zijn bereid tot samenwerking. leerlingen in positieve groep zijn bereid tot samenwerking. Vb ruzie in de groep willen ze oplossen om verder te kunnen gaan met de opdracht. Samenwerken moet geleerd worden in de klas en de lkr speelt hier een belangrijke rol in.

Deze kenmerken kunnen zowel in grote groepen als subgroepen voorkomen. Wanneer er positief gedrag is binnen verschillende subgroepen, valt hun positief gedrag ook op naar elkaar toe.

2.2. Rollen in een positieve groep Ieder kind vervult een bepaalde rol(len) in de groep. 1. Leidinggevenden a. Gezagsdrager i. Bijzondere rol in de groep ii. Vaak niet de meest opvallende persoon in een groep iii. Vormt opinie van de groep en bewaakt het groepsdoel iv. Wat hij zegt, wordt wel direct aangenomen door de rest van de groep v. Grijpt in wanneer iemand van de groep ingaat tegen het doel van de groep vi. Geen vrij spel: kan dingen bepalen die te maken hebben met het bereiken van het doel b. Sociaal werker i. Heeft interesse in mensen en relaties ii. Bewaakt sfeer en welzijn van de groep iii. Akkefietje in de groep? -> zorgt voor een bemiddeling en oplossing iv. Heeft gezag, maar niet hoogste gezag v. Kenmerk: aanbieden van compromissen wanneer impasse ontstaat in de groep c. Organisator i. Weet als geen ander alles te regelen ii. Geeft in groep feitelijke leiding aan andere leden iii. In positieve groep is leiding niet beklemmend voor de andere leden in de groep iv. Gezag aanvaardt zolang er bijdrage geleverd wordt via gezagsdrager v. Taak: hiërarchie in stand houden in de groep vi. Duidelijk te herkennen: verdelen van taken en bewaken of de taken gedaan worden

2. Overige groepsleden a. Verkenner i. Niet leidinggevend, maar neemt wel vaak initiatieven wanneer duidelijk is wat het doel is ii. Vb. Wanneer er besloten is dat er wordt gevoetbald? ‘Zal ik de bal gaan halen?’ iii. Directe concurrent voor organisator iv. Neemt positie organisator over wanneer deze zijn rol niet goed uitvoert of wanneer deze rol wegvalt v. Is nieuwsgierig en zoekt vaak de grenzen van de groep op vi. Vb. Verkenner zit met pet op in de klas -> lkr gaat hierop in: ‘geen pet in de klas’ -> dus geen pet op in de klas! b. Volger i. Doen trouw wat er van hen verwacht wordt ii. Macht organisator is afhankelijk van loyaliteit van de volgers iii. Volgers doen niet gemakkelijk iets wat niet past binnen de normen van de groep c. Appellant i. Laagste in rangorde van de groep ii. Appelleert aan gevoelens van zorgzaamheid en mededogen, van verantwoordelijkheid voor de groep -> zit in verdrietige situatie iii. Hoe meer hulp voor de appellant, hoe beter voor het groepsgevoel iv. Iedereen kan deze rol innemen v. Situationele rol d. Joker i. Zorgt in grote mate voor relativering in de groep ii. Vb. Wanneer er spanning is tussen de verschillende organisatoren iii. Doorbreekt regels en hiërarchie van de groep

Problemen in een positieve groep worden vaak zelf opgelost door de leerlingen. Met positieve groepen is het vaak aangenaam werken.

2.3. Invloed op het leer- en leefklimaat Een positieve groep heeft en goede invloed op het leer- en leefklimaat van de groep. --> leerlingen zijn meer op hun gemak en zijn meer zichzelf dan in een negatieve groep Binnen adaptief onderwijs zijn er 3 basisbehoeftes en ook 3 leervoorwaarden: relaties, competenties en autonomie. 1. Relatie = willen omgaan en je nemen zoals je bent a. Relaties zijn positief b. Bij conflicten wordt het groepsbelang vooropgesteld c. Sociaal werker bewaakt sfeer in de groep (positieve sfeer) d. Appellant= zorgt ervoor dat er regelmatig beroep gedaan wordt op groepsverantwoordelijkheid 2. Competentie a. Goede voedingsbodem voor positieve groep b. Groep heeft geen negatieve invloed op competentie (soms wel individueel) c. Doordat de groep zich bewust richten op de doelen, krijgen ze plezier in het bereiken van de competenties d. Doordat dingen meer gaan lukken, is dit positief voor het zelfbeeld 3. Autonomie a. Taken worden in de groep zelf verdeeld door de leerlingen b. Autonomie van de groep stimuleert autonomie van het individu c. Kunnen iets zonder hulp van iemand anders (lkr) d. Durf om zelfstandig iets uit te voeren e. Joker zorgt voor het verdwijnen van spanning in de groep De leerkracht en het leren in de organisatie. Positieve groep is niet altijd positief – leerlingen kunnen denken dat lkr een groep voortrekt, dit zorgt voor tegenwerking van de andere groepen Wanneer er onrechtvaardigheid en vaardigheden van de leerkracht tekortschieten, dan kan de groep zich tegen de leerkracht keren. Tijdens een les is een positieve groep meer betrokken en geïnteresseerd dan een negatieve groep. De grote gerichtheid op de leerstof en de positieve invloed van de groep op het zelfbeeld van de leerlingen vergroten de effectiviteit van het onderwijs. Een positieve groep stelt de leerlingen in staat om te leren. Informele groepen Positieve groep stimuleert ook omgang tussen de leerlingen na schooltijd. Er worden gezamenlijke activiteiten ondernomen en de formele groep wordt dan ook een informele groep.

3. Negatieve groep Negatieve groep = wanneer de leerlingen zich tijdens de lessen met iets anders bezighouden dan het volgen van de lessen (vb. wanneer er gepest wordt, wanneer er spanningen zijn tussen de leerlingen)   

Is voor de leerlingen en leerkracht onprettig Is voor de leerkracht moeilijk om mee te werken Andere rollen in een groep dan in de positieve groep!

3.1. Kenmerken van een negatieve groep Een groep heeft zijn eigen normen en waarden  zijn goed waarneembaar bij de leerlingen in de groep wanneer er direct geobserveerd wordt. Negatieve groep = een groep waar normen heersen als negatief gezien worden door onze maatschappij.  kleineren, pesten en het strijden om macht  continu strijden om een doel Kenmerken van een negatieve groep 1. Er is een continue strijd om het doel/de harmonie ontbreekt. a. Er zijn altijd leden die de gestelde doelen willen omverwerpen en een ander doel voorop willen stellen. b. Geeft veel onrust en weinig taakgericht. c. Ontstaan van conflicten over het doel  frustraties tussen leerlingen wanneer ze hun zin niet krijgen. d. Probleem: kind(eren) hebben moeilijkheden met samenwerken e. Geen samenhorigheid en community f. Leider negatieve groep probeert groep bijeen te houden door negatieve doelen op te leggen g. Vb. vijanden van buitenaf creëren zoals bijvoorbeeld leerkrachten, school, klasgenoten 2. Groepsleden tonen zich niet mee verantwoordelijk a. Geen samenhorigheid en binding b. Wanneer er iets fout loopt, is er geen verantwoordelijkheid 3. Groepsleden tonen geen respect voor de mening en het karakter van andere groepsleden a. Door continue strijd is er geen tijd en ruimte voor medeleven van elkaar b. Kdn voelen zich niet gerespecteerd of gekend c. Kdn komen niet verder in behoeftepiramide dan laag 2 (wel groepsnormen en bepaalde veiligheid in de groep) d. Negatieve groep voorziet niet in de behoeften uit de 3 bovenste lagen van de piramide. e. Frustratie wordt afgereageerd op iemand met weinig verweer (zondebok) 4. Bepaalde rollen ontbreken a. Gezagsdrager ontbreekt, is duidelijk afwezig b. Sociale werker: door ontbreken van harmonie en respect c. Joker: relativering van spanningen door humor past niet binnen een negatieve groep.

3.2. Rollen in een negatieve groep Ook rollen in negatieve groep  wel andere rollen dan in positieve groep Kinderen in een negatieve groep worden vooral negatief beïnvloed 1. Leidinggevenden a. Dictator i. geen natuurlijk erkend gezag door de groep ii. andere macht dan in positieve groep: zal door negatieve doelen proberen de groep bijeen te houden + samenhorigheid creëren op die manier iii. zorgt voor een slachtoffer in de groep iv. moet continu op zijn hoede zijn, kan worden aangevallen door andere groepsleden 2. Overige groepsleden a. Intrigant i. Kan dictator aanvallen om positie over te nemen van de huidige dictator ii. Proberen in de groep aanhangers te krijgen om leidinggevende positie te kunnen verkrijgen iii. Middelen hiervoor: roddelen, intrigeren, pesten, omkoping iv. Sterke hiërarchie v. Rollen worden veel minder verschillend gevuld b. Meeloper i. Wanen zich veilig zolang ze intrigant/dictator volgen  Worden zelf geen zondebok dan c. Zondebok i. Wordt constant gepest ii. Zolang meelopers mee blijven lopen, zijn ze zelf geen risico

3.3. Invloed op leer- en leefklimaat Leerlingen verliezen veel energie aan gebeurtenissen in de groep, ze zijn op hun hoede en letten op elkaar. -> deze energie kunnen ze niet besteden aan hun leerprocessen -> groepsleden raken beschadigd door de manier waarop ze met elkaar omgaan Basisbehoeften Er wordt niet tegemoetgekomen aan de basisbehoeften in een negatieve groep (bij adaptief onderwijs) Behoefte aan relatie: zondebok is hier het grootste slachtoffer, deze kinderen worden constant gepest en de groep straalt duidelijk uit dat ze niet met dat kind willen omgaan. -> dit geldt ook voor de andere leerlingen in de groep    

Er is geen respect voor elkaar. Er is geen gevoel dat je met anderen wilt omgaan. Communicatie is negatief: geen complimenten, wel beledigingen en steken onder water Geen plaats voor relativerende humor (joker ontbreekt in negatieve groep)

   

Weinig ruimte voor autonomie: leerkracht kan dit niet realiseren in negatieve groep Pesters krijgen vaak geen steun van de leerkracht Zondebok krijgt meestal wel steun van de leerkracht Kdn voelen zich weinig competent en hebben weinig geloof in eigen kunnen

Ineffectieve lessen In negatieve groepen zijn er altijd processen aan de gang (al dan niet zichtbaar voor de leerkracht) nadeel: leerlingen kunnen zich moeilijk concentreren tijdens de les nadeel: er gaat teveel energie verloren naar het proces binnen de groep Schijnveiligheid van de leerkracht Leerkracht kan ‘veiligheid’ bieden door zich dominant en leidend op te stellen. = duidelijke regels + consequent toepassen = eisen stellen aan gedrag en hierop streng toezien DIT IS ALTIJD EEN SCHIJNVEILIGHEID!!! Want toezicht leerkracht weg? Normen van de groep gelden! Vb. Wanneer de zondebok bij de leerkracht gaat klagen, dan wordt deze zeker teruggepakt buiten het zicht van de leerkracht. Het stopt niet bij de rand van het schoolplein Pesten gaat verder na de schoolbel buiten school  nadelig voor zondebok.

3.4. Pesten is een groepsziekte Pesten = structureel fysiek, psychisch en/of verbaal kwetsen van een persoon. = vindt plaats in groepsverband. Pester voelt zich hierdoor sterker dan zondebok In negatieve groep staat zondebok onderaan de hiërarchie van de groep Vb psychologisch en verbaal pesten: tas van iemand in wc leggen en de wc ‘het huis van jou’ noemen. De persoon ook kleineren. Zondebok = bliksemafleider in negatieve groep door slecht functioneren van een groep. Negatieve groep heeft zondebok nodig om te kunnen functioneren. Van negatieve naar positieve groep Kind dat in positieve groep wordt geplaatst: wereld gaat open  hij wordt geaccepteerd door de anderen, wordt gevraagd om mee taken uit te voeren, wordt gevraagd om mee te spelen, er wordt naar hem geluisterd.

Moeilijk voor de zondebok om de positieve situaties goed in te schatten! Maar ervaart de nieuwe positieve groep snel als een warm bad. Eerste rol ex-zondebok: appellant en versterkt hiermee de positieve groep. Leerkracht kan niet altijd pestgedrag doen stoppen. Wanneer een groep al gevormd is, voor de leerkracht hierbij komt kijken, heeft hij weinig kans om het pesten in te dijken of te doen stoppen. Belangrijk: altijd kiezen voor slachtoffers! En afkeuring te laten zien voor pestgedrag Altijd negatieve wraakacties buiten het oog van de leerkracht. Pestcontracten hebben weinig nut! Groepsleden hebben negatieve normen van de groep al lang geïnternaliseerd (zich eigen gemaakt), ze nemen niet snel de normen van buitenaf aan. Pesten is een geïnternaliseerde rol en groepsziekte bij een negatieve groep.  door middel van extrinsieke factoren (straffen en belonen en samenwerken tussen school en ouders) moet alles op alles gezet worden om het pesten in de negatieve groep in te dijken. Taak leerkracht begin schooljaar: positieve groep proberen vormen. Maakt het klasklimaat voor de leerlingen veel aangenamer.

4. Fases in de groepsvorming = fases die een groep doorloopt om zich tot uiteindelijke groep te vormen. Forming  stroming  norming  performing  termination

4.1. Fase 1:Forming Gebeurt wanneer de leerlingen een nieuw schooljaar starten: zomervakantie is een lange periode voor de leerlingen (2 maanden is een lange periode voor kinderen om fysiek en mentaal te groeien) Nieuwe groep tast elkaar af in de eerste fase. Wat kan wel en niet in deze groep? Wanneer hoor je erbij? Groep begint zich langzaam te vormen, en lijkt de eerste weken vrij rustig. Duur verkenning hangt af van deze drie factoren: 1. Zijn de leerlingen gericht op de groep? a. Weinig verkenning wanneer de leerlingen op zichzelf of volwassenen zijn gericht. (vooral bij jonge kinderen) 2. Heeft de groep al eerder als groep gefunctioneerd? a. Is bij klassen vaak het geval  verkenningsfase zal snel verlopen. Groepsleden hebben minder tijd nodig om elkaar te leren kennen en hoe ze in elkaar zitten. 3. De leeftijd van de groepsleden a. Hoe ouder de leerlingen, hoe minder intensief de zomer qua mentale en fysieke groei. b. Opnieuw verkennen van een bestaande groep is minder nodig c. Fases zijn duidelijker te herkennen vanaf hogere leeftijden van klasgroepen

4.2. Fase 2: Storming Uit piramide van Maslow hebben leerlingen behoefte aan erkenning. Grenzen duidelijk genoeg? Leerlingen gaan erkenning zoeken en hun positie verwerven in de groep.  eerst voorzichtig, later met meer nadruk Afhankelijk van behoefte van het kind zal het ene zich sterker dan de andere profileren. (kan leiden tot botsingen) In allerlei situaties binnen de groep begint zich de ‘pikorde’ af te tekenen: wie is ...


Similar Free PDFs