Oefening Genetica met oplossingen PDF

Title Oefening Genetica met oplossingen
Course Biologie
Institution ASO
Pages 9
File Size 509.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 116
Total Views 150

Summary

oef + opl...


Description

OPO Anatomie & fysiologie 1 Docent: M. Van Cleemput HFDST 3: Genetica

Vraag 1 Je hebt delend weefsel van een lapjeskat. Je bekijkt de cellen in mitose, en in het karyotype van de kernen zie je 76 zusterchromatiden. a) Hoeveel chromosomen zie je dan? 2 chromatiden per chromosoom, dus 38 chromosomen b) Is dit het haploïde of diploïde chromosoomaantal? diploïd c) Hoeveel homologe chromosomenparen zijn er aanwezig? 38/2 = 18 paren Vraag 2 Deze figuur geeft de overerving van kleurenblindheid weer. Hierbij staat Y voor een Ychromosoom, XN voor een normaal X-chromosoom en Xn voor een X-chromosoom met het gen voor kleurenblindheid. Koppel onderstaande fenotypes aan de bijbehorende genotypes in de figuur

Beschrijving Jongen, geen drager Jongen, kleurenblind Meisje, drager Meisje, geen drager

Bijhorende Letter A B C D

Bron: http://wps.pearsoneducation.nl/nl_ridder_BBbiologie/223/57141/14628311.cw/content/index.html

OPO Anatomie & fysiologie 1 Docent: M. Van Cleemput HFDST 3: Genetica

Vraag 3 Duid het passende antwoord aan. a) Wat is de naam voor alternatieve versies van een gen? O Genotype O Chromosomen O Allelen O Locus (of meerdere loci) b) Een bepaalde plantensoort heeft twee allelen voor bloemkleur, R voor rode bloemen en r voor witte bloemen. Een plant met genotype Rr heeft rode bloemen. Welke bewering is juist? O De plant is homozygoot en het allel R is dominant. O De plant is homozygoot en het allel R is recessief. O De plant is heterozygoot en het allel R is dominant. O De plant is heterozygoot en het allel R is recessief. c) Je kruist twee planten met paarse bloemen en genotype Pp met elkaar. Het allel voor paarse bloemen P is dominant en het allel voor witte bloemen p is recessief. Je kweekt daarna een nakomeling op uit het zaad van deze kruising. Wat is de kans dat deze nakomeling paarse bloemen heeft? O 100% O 25% O 75% O 50% d) Een bepaalde ziekte wordt veroorzaakt door een recessief gen op het X-chromosoom. Welke bewering is waar? O De ziekte komt veel vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. O De ziekte komt veel vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. O Vrouwen kunnen deze ziekte niet krijgen. O Vrouwen kunnen geen drager zijn van deze ziekte. e) Welk van volgende uitspraken geldt niet voor de menselijke geslachtschromosomen: O Dragen allelenparen O Bepalen het geslacht O Zijn homoloog bij vrouwen O Zijn homoloog bij mannen O Zowel antwoord 1 als 4 zijn correct Bron: http://wps.pearsoneducation.nl/nl_ridder_BBbiologie/216/55432/14190681.cw/index.html

OPO Anatomie & fysiologie 1 Docent: M. Van Cleemput HFDST 3: Genetica

Vraag 4 Het DNA kan een mutatie ondergaan. Je ziet hieronder een stukje van het originele DNA, en een aantal gemuteerde vormen. AUG AAG UUU GCG UAG CGA GGC UAA (origineel) 1. AUG AAG UUC GCG UAG CGA GGC UAA 2. AUG UAG UUU GCG UAG CGA GGC UAA 3. AUG AAG UUU GGG UAG CGA GGC UAA 4. AUG AAG U--U GCG UAG CGA GGC UAA 5. AUG AAG UUU GCG UACG CGA GGC UAA a) Hoe noemt men dit type mutaties? puntmutaties b) Hoe noemt men mutatie 1? substitutie c) Hoe noemt men mutatie 2? substitutie d) Hoe noemt men mutatie 3? substitutie d) Hoe noemt men mutatie 4? deletie e) Hoe noemt men mutatie 5? insertie Vraag 5 Bloedgroepen bij de mens. De bloedgroepen A en B erven co-dominant over. De allelen worden aangegeven met hoofdletters A en B. Er is nog een derde allel voor bloedgroep O, dat recessief is. Dit wordt aangegeven door een (o). Allel vader  Allel moeder ↓ A B (o)

A

B

(o)

AA  bloedgroep A BA  bloedgroep AB (o)A  bloedgroep A

AB  bloedgroep AB BB  bloedgroep B (o)B  bloedgroep B

A(o)  bloedgroep A B(o)  bloedgroep B (o)(o)  bloedgroep O

a) Wat is het genotype van iemand met bloedgroep O? (o)(o) b) Kan een man met bloedgroep B de biologische vader zijn van een kindje met bloedgroep O, als de moeder bloedgroep A heeft? Ja, als vader B(o) en moeder A(o)  25% kans op (o)(o) c) Een man met bloedgroep AB betwist dat hij de biologische vader is van een kindje met bloedgroep O. De moeder heeft bloedgroep B. Heeft hij het bij het recht eind? Ja, vader geeft zowieso ofwel A, ofwel B door, dus kind ofwel AB, ofwel B. d) Er bestaat een mogelijkheid dat op de kraamafdeling twee baby’s omgewisseld werden. De eerste baby heeft bloedgroep A en de tweede O. De ouders van het eerste gezin hebben als bloedgroep AB en O, die van het tweede gezin hebben bloedgroep A en B. Kan met zekerheid gezegd worden welke baby bij welke ouders hoort?

Gezin 1: Allel vader  Allel moeder ↓

(o)

(o)

A (o)A  bloedgroep A (o)A  bloedgroep A B (o)B  bloedgroep B (o)B  bloedgroep B GEZIN 2: bloedgroep A kan AA zijn of A(o) zijn / bloedgroep B kan BB zijn of B(o) zijn

OPO Anatomie & fysiologie 1 Docent: M. Van Cleemput HFDST 3: Genetica

Alle mogelijke combinaties: Allel vader  Allel moeder ↓

A

(o)

B (o)

AB  bloedgroep AB A(o)  bloedgroep A

(o)B  bloedgroep B (o)(o)  bloedgroep O

Allel vader  Allel moeder ↓

A

A

B B

AB  bloedgroep AB AB  bloedgroep AB

AB  bloedgroep AB AB  bloedgroep AB

Allel vader  Allel moeder ↓

A

A

B (o)

AB  bloedgroep AB A(o)  bloedgroep A

AB  bloedgroep AB A(o)  bloedgroep A

Alle mogelijke combinaties:

Alle mogelijke combinaties:

Besluit: zowel bij ouderpaar 1 als ouderpaar 2 is een kind mogelijk met bloedgroep A, maar enkel bij ouderpaar 2 is een kind mogelijk met bloedgroep (o). Dus ja: kind met bloedgroep (o) is van ouderpaar 2, kind met bloedgroep (A) is van ouderpaar 1. Vraag 6 X-gebonden Zijn volgende uitspraken juist of onjuist? Verklaar. a) Een man bezit vaker een recessief X-gebonden allel dan een vrouw juist b) Een vrouw bezit vaker een dominant X-gebonden allel dan een man juist (want heeft 2 X-en) c) Bij een vrouw komt het dominant X-gebonden allel vaker tot uiting dan bij een man neen, van zodra dominant gen aanwezig: komt bij allebei tot uiting. d) Bij een man komt het recessief X-gebonden allel vaker tot uiting dan bij een vrouw juist, want bij vrouw heb je nog steeds kans dat dit recessief X-gebonden allel “opgeheven” wordt door een dominant aanwezig X-gebonden allel (op het andere X-chromosoom). e) Aangezien een vrouw twee X-chromosomen heeft is er dubbel zoveel kans als bij de man dat zij een recessief X-gebonden kenmerk vertoont fout, zie uitleg bij d: f) Een jongen kan nooit een X-gebonden afwijking van zijn vader erven juist want erft X zowieso van zijn moeder en Y zowieso van zijn vader g) Een ziek meisje erft steeds de geslachtsgebonden afwijking van haar vader fout, alles hangt af of dit een dominante of recessieve afwijking is

Vraag 7 Vraagjes met korte antwoorden: Vraag

Antwoord

OPO Anatomie & fysiologie 1 Docent: M. Van Cleemput HFDST 3: Genetica

Hoe noemt men een individu die raszuiver is voor een bepaalde eigenschap? Hoe noemt men individuen met verschillende allelen van één gen? Eén gen kan vele allelen hebben. Hoeveel allelen van één gen heeft ieder individu? Hoe noemt men het uiterlijk van een individu, als tegenstelling tot zijn erfelijke aanleg? Hoe noemt men de erfelijke eigenschappen van een individu. De overerving hangt soms af van de sekse van het individu. Bij welk type overerving komt een erfelijke eigenschap bij mannen en vrouwen even vaak voor?

homozygoot Heterozygoten twee fenotype genotype Autosomale overerving

Vraag 8 Geslachtsgebonden overervende eigenschappen (zoals kleurenblindheid) verschillen in overerving afhankelijk van het geslacht van de nakomelingen. A. Op welk chromosoom bevinden zich deze geslachtsgebonden overervende eigenschappen? Xchromosoom B. Kleurenblindheid is een geslachtsgebonden overervende eigenschap, en erft recessief over. Van wie heeft een kleurenblinde vrouw deze eigenschap geërfd? Zowel van moeder als van vader C. Een kleurenblinde man krijgt een zoon. Hoeveel kans heeft deze zoon om de kleurenblindheid van zijn vader te erven? 0%, eigenschap zit op X-chromosoom D. Van wie heeft een kleurenblinde zoon deze eigenschap geërfd? Van moeder Vraag 9 Oog- en haarkleur bij de mens. De eigenschap bruine ogen is dominant over blauwe ogen. Rood haar is recessief ten opzichte van donkerblond haar. Een man met rood haar en blauwe ogen trouwt een vrouw met donkerblond haar en bruine ogen. Rood: r, blauw: b, bruin haar: B, donkerblond haar: D. Man: rr bb Vrouw: DD BB of Dr BB of Dr Bb A. Kunnen zij kinderen krijgen met rood haar? Ja, als moeder heterozygoot is voor haarkleur (nl. Dr) en dan r-allel doorgeeft. Kind krijgt van vader zowieso r-allel. Dus: rr vormt rode haarkleur. B. Kunnen zij kinderen krijgen met blauwe ogen? Ja, als moeder heterozygoot is voor oogkleur (nl. Bb) en dan b-allel doorgeeft. Kind krijgt van vader zowieso b-allel. Dus: bb vormt blauwe ogen. Vraag 10 Invuloefening: In te vullen woorden: allelen, genotype, dominant, recessief, co-dominant, locus, homologe chromosomen, homozygoot, heterozygoot. Eén..locus………….. komt overeen met de positie van 1 welbepaald gen. Eén welbepaald gen komt overeen met 1 kenmerk, in de bevolking zijn er verschillende mogelijke …allelen…… voor dit kenmerk. Eén paar …… homologe chromosomen…….. …………. heeft één allel op elk chromosoom van het paar. Wanneer beide allelen identiek zijn heeft men een …homozygoot……genotype. Wanneer beide allelen verschillend zijn heeft men een …heterozygoot……genotype. Indien slechts één van de allelen tot uiting komt is dit het …dominante…..allel, het andere is het …recessieve…………allel en komt niet tot uiting. Indien beide allelen tot uiting komen zijn ze …codominant….

OPO Anatomie & fysiologie 1 Docent: M. Van Cleemput HFDST 3: Genetica

Vraag 11 Hebben volgende situaties betrekking op het feno- of genotype? Genotype Yasmien wordt bruin na een weekje zonnen. Carla heeft glad haar doordat ze elke ochtend haar krullen met een stijltang gladmaakt. Na een bergvakantie (vb. hoogtestage) stijgt het aantal RBC in de bloedbaan van sporters. Je vermagert als je enkel leeft op water en (beperkte hoeveelheid) brood. Tom blijft dik, ondanks zijn hypocalorisch voedingspatroon. X

Fenotype X X X X

Vraag 12 Sommige mensen kunnen hun tong overlangs tot een bijna volledig gesloten gootje rollen: het zijn tongrollers. Het kenmerk wordt bepaald door een dominant allel. Het recessieve allel is verantwoordelijk voor het ontbreken van die handigheid. a) Ga na of je een tongroller of niet-tongroller bent. b) Kies de gepaste symbolen voor de twee allelen. T t c) Een koppel waarvan beide partners tongrollers zijn verbazen zich erover dat hun zoon geen tongroller is. Geeft het genotype van de ouders en van de zoon. Ouders: T t en T t, zoon heeft tt. Vraag 13 Een man en een vrouw zijn allebei niet-tongrollers. Kan het dat elk van hun beide zonen tongrollers zijn? Verklaar. Neen, niet tongrollers betekent dat ouders beiden tt zijn. Kinderen MOETEN dus ook tt zijn. Vraag 14 Welke definitie uit kolom B past het best bij de termen in kolom A? Kolom A Kolom B Genen  Eenheid van erfelijk Materiaal Fenotype  Waarneembare kenmerken van een Individu Chromosomen  Bevatten de erfelijke kenmerken Heterozygoot  verschillende allelen van eenzelfde kenmerk Vraag 15 Een man en een vrouw zijn heterozygote tongrollers. Ze hebben drie zonen die elk een verschillend genotype hebben voor dit kenmerk. Elk van deze zonen heeft een vrouw die niettongroller is. Geef met behulp van een kruisingsschema voor elk van de zonen aan hoe groot de kans is dat zijn kinderen tongrollers zullen zijn. Ouders: T t Zoon 1: T T Zoon 2: T t Zoon 3: t t

OPO Anatomie & fysiologie 1 Docent: M. Van Cleemput HFDST 3: Genetica

Zoon 1: T T met vrouw t t: kinderen 100% kans op tongroller Allel zoon  T Allel vrouw ↓

t t

T t  tongroller T t  tongroller

Zoon 2: T t met vrouw t t: kinderen 50% kans op tongroller Allel zoon  T Allel vrouw ↓

t t

T t  tongroller T t  tongroller

Zoon 3: t t met vrouw t t: kinderen 0% kans op tongroller Allel zoon  t Allel vrouw ↓

t t

t t  niet-tongroller t t  niet-tongroller

T T t  tongroller T t  tongroller

t t t  niet-tongroller t t  niet-tongroller

t t t  niet-tongroller t t  niet-tongroller

Vraag 16 Twee gezonde ouders krijgen een kind met een autosomaal recessieve aandoening, vb. mucoviscidose. Gegeven: MUCO-: geen muco, dominant muco+: wel muco, recessief Genotype: Ouders: muco+ MUCOkind met muco: muco+ muco+

Hoeveel kans is er dat a) Hun volgend kind deze afwijking zal hebben? 25% kans: Allel man  MUCO+ Allel vrouw ↓

MUCO+ muco-

MUCO+/ MUCO+ muco- / MUCO+ (carrier)

b) Een gezond zusje van dit kind carrier is? 50% kans: Allel man  MUCO+ Allel vrouw ↓

mucoMUCO+/ muco-(carrier) muco- / muco- (ziek)

muco-

OPO Anatomie & fysiologie 1 Docent: M. Van Cleemput HFDST 3: Genetica

MUCO+ muco-

MUCO+/ MUCO+ muco- / MUCO+ (carrier)

MUCO+/ muco- (carrier) muco- / muco- (ziek)

Vraag 17 Een man en een vrouw hebben beiden een volledig normaal fenotype, toch hebben ze een kind met een zeldzame aandoening die autosomaal overerft (neurofibromatose). a) Verklaar hoe het komt dat zoiets mogelijk is, zelfs zonder mutatie b) Welk is het meest waarschijnlijke genotype van de ouders en waarom? c) Hoeveel kans hebben deze ouders dat hun volgend kind eveneens deze afwijking heeft? Leg uit aan de hand van een kruisingsschema. Deze vraag is volledig analoog aan vraag 16. Kan als aandoening recessief is. NF-: geen neurofibromatose, dominant nf+: wel neurofibromatose, recessief Genotype ouders: beide ouders zijn drager, dus NF- / nf+; enkel zo zijn beide ouders niet ziek (want nog een gezond NF- allel aanwezig) maar kunnen ze toch neurofibromatose doorgeven aan kind 25% kans op ziek kind Allel man  Allel vrouw ↓

NF+

nf-

NF+ nf-

NF+/ NF+ nf- / NF+ (carrier)

NF+/ nf-(carrier) nf- / nf- (ziek)

Vraag 18 Veronderstel een X-gebonden, recessief allel dat verantwoordelijk is voor een afwijking. We stellen het X-chromosoom waarop zich het afwijkend allel bevindt voor door X’. a) Vul in onderstaande tabel de juiste fenotypen in (kies uit: man of vrouw, ziek of afwijking) Genotype Fenotype XX Vrouw, gezond XX’ Vrouw, gezond maar drager XY Man, gezond X’Y Man, met afwijking X’X’ Vrouw, gezond b) Voer onderstaande kruisingen uit en vul de tabel aan met de genotypes en hun frequentie:

OPO Anatomie & fysiologie 1 Docent: M. Van Cleemput HFDST 3: Genetica

Genotype ouders XY en XX XY en XX’ XY en X’X’ X’Y en XX X’Y en XX’ X’Y en X’X’

Dochters Normaal (XX) 100% 50% 0% 0% 0% 0%

Draagster (XX’) 0% 50% 100% 100% 50% 0%

Zonen Afwijking (X’X’) 0% 0% 0% 0% 50% 100%

Normaal (XY) 100% 50% 0% 100% 50% 0%

Afwijking (X’Y) 0% 50% 100% 0% 50% 100%...


Similar Free PDFs