Oefeningen Rentabiliteit PDF

Title Oefeningen Rentabiliteit
Course Boekhoudrecht en financiële analyse
Institution Hogeschool Gent
Pages 3
File Size 79.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 91
Total Views 153

Summary

oef...


Description

MC reeks 7 Ratioanalyse: rendabiliteit Vraag 1 Welke van onderstaande factoren leidt niet tot een verbetering van de rendabiliteit van de bedrijfsactiva? a) b) c) d)

Verhoging van de verkopen Het afstoten van overtollige bedrijfsactiva Het betalen van een extra eindejaarspremie aan het personeel Het versnellen van de rotatie van de bedrijfsactiva

Vraag 2 Indien een onderneming een hogere brutoverkoopmarge heeft dan de concurrentie, wat kan hiervan NIET de oorzaak zijn? a) LIFO-voorraadwaardering in periodes van prijsstijgingen (terwijl de concurrent FIFO toepast); b) Globaal efficiëntere personeelsinzet dan de concurrentie; c) De onderneming is actief op minder prijsgevoelige markten met grotere mogelijkheid tot doorberekening van kosten d) De onderneming weert zoveel mogelijk kosten uit de resultatenrekening door activering

Vraag 3 Welke van onderstaande uitspraken is fout (slechts één juist antwoord!): a) Ondernemingen die meer met uitzendkrachten werken in plaats van met eigen personeel zullen een lagere bruto toegevoegde waardemarge hebben b) Hoe hoger de mate van verticale integratie, hoe belangrijker een ruimere bruto toegevoegde waardemarge is c) Het aandeel van de personeelskosten in de toegevoegde waarde is een significante falingspredictor d) Een positieve toegevoegde waarde betekent altijd dat de onderneming in staat is alle productiefactoren te vergoeden

Vraag 4 Welke ratio drukt het verband uit tussen de rentabiliteit van de bedrijfsactiva en de verkoopmarge? a) b) c) d)

De acidtest De rotatie van de bedrijfsactiva De financiële hefboom De operationele hefboom

Vraag 5 Volgende gegevens: Totale activa van een onderneming: 30 000 000 EUR Verhouding Eigen vermogen/Totaal vermogen: 1/3 Intrestvoet van toepassing op het vreemd vermogen: 10% Nettorendabiliteit van het totaal vermogen: 15% (er hoeft geen rekening gehouden te worden met de belastingen) Gevraagd: hoeveel bedraagt de financiële hefboommultiplicator? a) b) c) d)

0,60 0,67 1,67 0,10

Vraag 6 Gegeven: Omzet: 20 000 EUR Recurrent bedrijfsresultaat na niet-kaskosten: 5 000 EUR Totaal activa: 100 000 EUR Verhouding Eigen vermogen/vreemd vermogen: 1/3 Operationele hefboomcoëfficient van 3 Gevraagd: welke van onderstaande uitspraken is correct? a) Indien de omzet stijgt tot 40 000 EUR, zal het netto-recurrent bedrijfsresultaat toenemen tot 20.000 EUR b) Indien de omzet stijgt met 1 EUR, zal het netto-recurrent bedrijfsresultaat toenemen met 3 EUR c) Indien de verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen toeneemt met 1%, zal het netto-recurrent bedrijfsresultaat toenemen met 3% d) Indien de verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen toeneemt met 3%, zal het netto-recurrent bedrijfsresultaat toenemen met 1% Vraag 7 Gegeven: De rendabiliteit van het totaal actief=15% De rendabiliteit van het eigen vermogen=18% De winst bedraagt 225 000 EUR en de totale activa bedragen 2 000 000 EUR Gevraagd: welke van volgende combinaties is correct indien de belastingvoet= 0% a) b) c) d)

Eigen vermogen 750 000 EUR Eigen vermogen 750 000 EUR Eigen vermogen 1 250 000 EUR Eigen vermogen 1 250 000 EUR

intresten 125 000 EUR intresten 75 000 EUR - intresten 125 000 EUR - intresten 75 000 EUR

Vraag 8 Volgende gegevens: Totale activa van een onderneming: 30 000 000 EUR Verhouding Eigen vermogen/Totaal vermogen: 2/3 Intrestvoet van toepassing op het vreemd vermogen: 10% Nettorendabiliteit van het totaal vermogen: 15% (er hoeft geen rekening gehouden te worden met de belastingen) Gevraagd: hoeveel bedraagt de financiële hefboommultiplicator? a) b) c) d)

1,17 0,86 0,67 0,10

Vraag 9 Volgende gegevens: Onderneming A heeft een nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva van 3 % Onderneming B heeft een nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva van 6% De nettoverkoopmarge van beide ondernemingen is dezelfde, de bedrijfsactiva zijn verschillend. Gevraagd: welke van onderstaande uitspraken is zeker correct? a) De rotatie van de bedrijfsactiva van onderneming B is het dubbele van de rotatie van de bedrijfsactiva van onderneming A b) De rotatie van de bedrijfsactiva van onderneming B is de helft van de rotatie van de bedrijfsactiva van onderneming A c) De verkopen van onderneming A zijn precies het dubbele van de verkopen van onderneming B d) De verkopen van onderneming B zijn precies het dubbele van de verkopen van onderneming A

Vraag 10 Welke verhouding is cruciaal in de operationele hefboomwerking? a) b) c) d)

De verhouding vaste/variabele kosten De verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen De verhouding beperkt vlottende activa/vreemd vermogen op korte termijn De verhouding solvabiliteit/rendabiliteit eigen vermogen...


Similar Free PDFs