Psychodynamische benadering PDF

Title Psychodynamische benadering
Author Karen Faes
Course Psychologie
Institution Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Pages 7
File Size 156.4 KB
File Type PDF
Total Downloads 107
Total Views 135

Summary

Samenvatting eerste psychologische stroming...


Description

De psychodynamische benaderingen 3.1 Inleiding Sigmund Freud ontwikkelde de psychoanalyse Psychoanalyse = onbewuste bewust maken door op een divan alles te vertellen wat er in je opkomt Basisprincipes: 1. Problemen worden veroorzaakt door het onbewuste (wensen, motieven, gevoelens, gedachten) --> bewust maken geeft controle 2. Ontwikkelingspsychologisch perspectief (gevoelens uit kindertijd niet goed opgevangen) - Stagnatie in ontwikkeling - Gevolg: problemen herhalen zich in huidige situatie = overdracht via innerlijk werkmodel 3. Therapie = vrije associatie, affectregulering, mentaliseren (onbekende gevoelens toelaten, benoemen, begrijpen en hanteren op een ontspannen moment) Psychoanalyse veranderde doorheen de jaren --> verruiming psychoanalytische therapie (stoel tegenover elkaar, meer interactie) --> nieuwe vormen: psychodynamische psychotherapieën (psychoanalyse erin!)

3.2 De theorie van Freud Sigmund Freud behandelde patiënten met hysterie Hysterie: lichamelijke uitvalsverschijnselen veroorzaakt door psychische problemen --> patiënten blokkeren zichzelf om ongrijpbare redenen, nu: conversiestoornis --> patiënten leren begrijpen en ervaren wat er aan de hand is + ontspannen --> blokkades verdwenen Psychiatrische stoornissen met lichamelijke klachten kunnen behandeld worden met een psychologische methode! --> Gaat tegen mensbeeld van die tijd in --> Beroep ‘Psychotherapeut’ ontstond --> Techniek: Vrije associatie Alles heeft betekenis --> verwijst naar het onbewuste - Gedrag en symptonemen - Versprekingen (‘Freudiaanse versprekingen’) - Dromen 4 Modellen: 1) Driftmodel 2) Objectrelatiemodel 3) Zelfpsychologisch model 4) Interactioneel model

3.3 Het driftmodel 3.3.1 Het driftmodel: es, ego en superego 3 entiteiten / instanties binnen menselijke geest: 1. Es (Id) 2. Ego (Ich) 3. Superego (über-ich) 1. ES / ID

Driften: blinde, aangeboren, biologische krachten Driftmodel: Mens wordt voortgedreven voor seksuele en agressieve behoeften 1. Seksuele drift = levensdrift Lustprincipe: alles is gericht op behoeftebevrediging (genieten) 2. Agressieve drift = doodsdrift --> iedereen heeft het, het hoort bij onze soort, niet bij iedereen even hard ontwikkeld! --> primair proces van ons leven: geeft ons energie (noodzakelijk) --> kunnen ook andere driften zijn: honger, slapen, eten,… Te vaak verwaarloosd / onderdrukt? Frustratie, ziekte, stoornis Rol van de ouders: emoties reguleren! - behoeften bevredigen, frustraties niet laten escaleren - uitstel van bevrediging leren verdragen = begrenzing - leren omgaan met heftige emoties en frustraties 2. EGO / ICH Grenzen stellen aan ES --> behoeftebevrediging uitstellen - Realiteitsprincipe: rekening houden met anderen en werkelijkheid - Energie van driften kanaliseren --> langere termijn doelen - Nodig? Basisvertrouwen + veiligheid 3. SUPEREGO / ÜBER-ICH Geboden en verboden vanuit de omgeving geïnternaliseerd (eigen gemaakt) --> komt vaak van onze ouders - ideaalbeelden - bestraffende maatregelen (wanneer driften overheersen) Problemen? --> te streng: es zoekt ‘vreemde uitwegen’ (bv. perfectionisme ipv woede) --> te zwak: te zwakke gewetensfunctie (bv. geen rekening houden met anderen) Toepassing: Es: ik wil aan haar haren trekken --> Superego: je mag niet aan haren trekken --> Ego: onderdrukt drift en zoekt een oplossing (bv. roepen)

INTRAPSYCHISCH CONFLICT - Es wil behoeftebevrediging (van zichzelf) - Superego wil aan eisen voldoen (van anderen) - Ego moet dit allemaal regelen = psychodymanische activiteit Ego houdt intrapsychische conflicten onbewust d.m.v. afweermechanismen (zie later)

3.3.2 Ontwikkelingsfasen van es, ego en superego Tegenwoordig eerder ‘thema’s’ ipv ‘fasen’ 1. De orale fase (babytijd)

De bevrediging van driften gebeurt via de mond --> es ontstaat Te weinig? Babybehoeften blijven domineren (eten, aandacht, veiligheid,…) --> geen vertouwen! 2. De anale fase (peutertijd) Periode van de zindelijkheidstraining --> macht over anderen Controle, autonomie, eigen wil --> ego ontstaat Te veel/ te weinig? - Overdreven netjes, gehoorzaam, perfectionistisch,… - moeite met autoriteiten, regels, macht,… 3. De fallische fase + oedipale fase (kleutertijd) Geslachtsdelen staan centraal --> gefascineerd door verschil (fallische fase) - oedipuscomplex / elektracompex --> superego ontstaat (oedipale fase) - penisnijd Te veel / te weinig? - problemen met liefdesrelatie, vertrouwen, jaloezie - kiezen voor een man/vrouw die lijkt op vader/moeder - blijvende, kinderlijke binding bij ouders 4. De latentiefase (lagere schooltijd) Driften en conflicten op achtergron --> rust (Erikson: energie nodig om veel te leren in LS) De persoonlijkheidsstructuur (es, ego, superego) is min of meer uitgekristaliseerd 5. De genitale fase (puberteit en volwassenheid) Driften en conflicten weer wat actiever --> volwassen rol opnemen Promlemen? 1) Regressie: je zet een stap terug naar de vorige fase 2) Fixatie: je blijft hangen in een fase, je ontwikkeling gaat niet verder

3.2.3 Afweermechanismen = manieren om de angstwekkende conflicten onbewust te houden (normaal!) Voordeel: minder angstig, Nadeel: kost energie + kan ontwikkeling blokkeren Afhankelijk van ego-sterkte (ego zorgt voor onderdrukking!) - meer/minder elementen afweren - hogere/primitievere afweermechanismen ontwikkelen 1. Verdringing = Alles wat je angstig of ongemakkelijk maakt wegduwen, blijft wel invloed uitoefenen! Bv. Je zit op kot en moet je ouders bellen, je wil niet dus vergeet je uiteindelijk te bellen. 2. Ontkenning = Je ontkent de realiteit omdat deze zo erg is (niet hetzelfde dan liegen) Bv. Een moeder verliest haar dochter, ze vertelt er nog over alsof ze nog leeft. 3. Reactieformatie = Iets geeft je veel spanning, je kan er moeilijk mee om dus doe je het omgekeerde Bv. Je bent verliefd op een jongen en doet gemeen tegen hem. 4. Isolering = Je trekt het lastige gevoel uit de situatie waardoor het wordt afgesplitst van jezelf Bv. Je maakt een trauma mee en legt dit aan andere mensen uit op een droge manier 5. Intellectualisering = Je neemt afstand van de situatie door moeilijke termen te gebruiken Bv. PMB nemen woordenschat van begeleiders over zonder het te snappen 6. Projectie = Zaken die we van onszelf wegduwen projecteren op iemand anders Bv. Tegen je vriend zeggen dat je hem niet vertrouwt terwijl je zelf vreemdgaat 7. Splitsing = Niet de positieve en negatieve kanten kunnen zien: verheerlijken of verafschuwen Bv. Cliënten die je de hemel in prijzen en wanneer je iets fout doet, niets goed meer in jou kunnen zien 8. Rationalisatie = Met praatjes slechte dingen goedpraten Bv. Een vader slaat zijn kind om hem te leren met zware dingen om te gaan 9. Verplaatsing / verschuiving = Een impuls voor iemand bij een andere persoon leggen Bv. Boos worden op je vriend terwijl je thuis ruzie hebt gehad

10 Sublimatie = Je voelt een grote levensdrift waardoor je andere zaken gaat doen om deze te onderdrukken. Bv. Bij een agressieve persoonlijkheid gaan boxen als sport

3.3.4 Therapieën vanuit het driftmodel 1. Psychoanalyse Onbewuste bewust maken door vrije associatie (duurt vaak jaren) Openleggen = ontdekkend = explorerend 2. Abstinentieregel Therapeut zit aan het hoofdeinde van de patiënt zitten en gebruikt zijn vrij zwevende aandacht --> geen oogcontact: geen invloed 3. Overdracht De patiënt verplaatst zijn oude conflicten naar de therapeutsituatie (driften uiten, afweermechanismen smelten zodat spanningen doorleefd kunnen worden) Exploreren en analyseren --> duiden, verbanden zoeken en betekenis geven 4. Tegenoverdracht De therapeut heeft ook onbewuste gevoelens uit het verleden, hij kan ook te maken krijgen met overdracht en dit projecteren op de cliënt 5. Kortdurende therapie - Cliënt zit over de therapeut - Intensiever ana het werk: kritische zelfreflectie - Therapeut heeft een actievere rol: gerichte vragen stellen, centraal thema - Therapeut benoemt sneller gedachten, gevoelen, betekenissen - Meer aandacht voor hier en nu, wat het verleden hiermee doet 6. Nieuwere ontwikkelingen --> meer in richting van cognitieve psychologie en schematherapie --> Mentaliseren: leren nadenken over jezelf, je gedachten, wensen, gevoelens, fantasieën,… + binnenwereld en buitenwereld onderscheiden + vaardigheden op gebied van affect- en impulsregulatie en realiteitstoets --> Overdrachtgerichte Psychotherapie: interactie patiënt en therapeut + bewust maken van onderliggende automatische verwachtingen die relaties verstoren

3.3.5 Therapeutische technieken en houding bij het driftmodel Houding therapeut: Neutraal Technieken: Vrij zwevende aandacht, stimuleren om vrijelijk beleving te verkennen, overdracht en tegenoverdracht, exploreren, verbanden zien, herhalingspatronen waarnemen en duiden, interpreteren, hypothetisch werken, symbolische betekenis, omgaan met weerstand, doorwerken van afweermechanismen en betekenislagen,…

3.4 Het objectrelatiemodel Objectrelatie: innerlijke representatie (beeld) van de relatie met een belangrijke ander (object) --> objectrelaties vormen een blauwdruk voor latere relaties --> ondersteund door wetenschappelijk onderzoek: belang van hechting (Erikson) Binnen- en buitenwereld: baby --> lopen bij baby’s door elkaar: zelf en object niet gescheiden --> moeder is verlengstuk van het kind --> de relatie met de ouders bepaalt heo we later in het leven staan --> innerlijk werkmodel Separatie – individuatie: vanaf 1,5 jaar Separatie = besef gescheiden te zijn van een object (autonomie los van de ouders) Individuatie = besef een eigen identiteit te hebben, een individu te zijn Voorwaarden? 1) Holding: op een veilige manier vastgehouden worden, kind niet aan zijn/haar lot overlaten, emotionele steun bieden --> lichamelijke en affectieve zorg en veiligheid (hechting) 2) Containment: moeilijke gevoelens mee helpen verdragen --> signalen van het kind op zich laten inwerken, verteerbaar meken en teruggeven in draaglijke vorm (geruststellen) Gevolg? Pogingen om eenheid te herstellen (eisend, dwingend, koppig,…) Wat hebben ze nodig? Grenzen + opvang bij frustratie en angst Wat kan helpen? Transitionele objecten: verwijzen naar hechtingsfiguur

Emotionele objectconstantie: vanaf 3 à 4 jaar = in staat zijn om de belangrijke ander te zien als onderschieden persoon met positieve en negatieve eigenschappen = voorwaarde om met ambivalenties om te gaan Wat als dit niet wordt verworven? - geen basisvertrouwen - personen en situaties blijven opsplitsen in helemaal goed of helemaal slecht - problemen ontwikkeling eigen identiteit Wat hebben ze nodig? - ouders die aansluiten bij beleving van het kind, betrouwbaar zijn en min of meer voorspelbaar zijn - hoeft niet perfect te zijn, maar ‘good enough’

Emotioneel corrigerende ervaringen = therapeut is good enough object dat door holding en containment helpt om veilig op te bouwen 1. Cliënten zijn bang voor verdwijning/vernietiging 2. Ego is niet goed ontwikkeld: inzicht = moeilijk 3. Doel = opbouw autonomer “ik”

3.5 Steunende therapie = de therapeut gaat steunen en fungeren als transitioneel object Technieken: - structureren (verhaal in stukjes kappen) - genoemen en gevoelens spiegelen + bevestigen - holding en containment: veilige omgeving en heftige gevoelens rustig opvangen + hier zelf boos, bang, verdrieting,… van worden - therapeut is geschikt identificatiefiguur voor patiënten - gevoelens verhelderen en interpreteren - emotioneel corrigerende ervaring bieden (in een extreem veilig klimaat!) De therapeut vult iets aan wat de cliënt moet ontberen

3.6 Psychodynamische therapieën Explorerend VS steunend Cliënten met een verstoorde ik-opbouw: 1. kunnen moeilijk naar zichzelf kijken, de grens tussen het ik en de omgeving is vaag --> verkennen onbewuste conflicten minder 2. hebben angst geactiveerd in therapeutische relatie (therapeut moet actiever en steunender zijn, minder neutraal) Afhankelijk van ik-sterkte --> meer explorerende of meer steunende therapie Speltherapie bij kinderen Spel = middel om onbewuste conflicten te symboliseren Technieken: spel, tekenen, gesprekken, poppetjes, … Therapeut: meer ik-ondersteunend dan expolerend! + corrigerende ervaring door holding en containment Kritiek: 1. ‘De’ psychodynamische benadering bestaat niet 2. Moeilijk te onderzoeken: meetbare elementen, effect, 3. Je hoeft niet altijd te weten van waar het probleem komt om het op te lossen 4. Te veel gericht op het probleem ipv wat er wel goed gaat 5. Weinig aandacht voor problematische omgevingsfactoren 6. Zakelijke houding van de therapeut, beter persoonlijk …...


Similar Free PDFs