Psychologie: H7: Systeemdenken PDF

Title Psychologie: H7: Systeemdenken
Author Kato Buysse
Course Psychologie
Institution Hogeschool Gent
Pages 16
File Size 467.2 KB
File Type PDF
Total Downloads 18
Total Views 122

Summary

Vak psychologie voor de studenten van Hogeschool Gent. Ik had met de begrippenlijst en mijn andere samenvattingen een voldoende. Veel succes!!...


Description

Hoofdstuk 7: Systeemdenken SYSTEEMDENKEN = EEN WETENSCHAPPELIJKE BENADERING DIE TRACHT OVERZICHT VAN HET GEHEEL TE BEHOUDEN, I.P.V. ZICH TE CONCENTREREN OP AFZONDERLIJKE ONDERDELEN ZONDER TE OVERWEGEN WELKE ROL DEZE DELEN IN HET GROTER GEHEEL SPELEN. MEN BESCHOUWT HET GEDRAG VAN EEN SYSTEEM (BV. ECOSYSTEEM) NIET ALS EEN SIMPELE KETEN VAN OORZAAKGEVOLGRELATIES, MAAR ALS HET SAMENSPEL VAN MET ELKAAR INTERAGERNDE DEELSYSTEMEN

1. Situering We zijn geëvolueerd naar een samenleven dat steunt op een afgesloten contract  individuele problemen = beïnvloed door de relatie waarin we leven Half vorige eeuw: 1e therapieën met systeemdenken - Psychotherapeutische praktijk: systeemtheorie = gezins- en relatietherapie -

°uit de natuurwetenschappen

-

Systeemdenken ≠ simpel  heel wat factoren die een invloed kunnen hebben = kijken naar het groter geheel

-

In de hulpverlening

-

o

Merkte (toen er enkel verbeteringsinstellingen waren, instellingen voor mensen met een beperking die weg van de maatschappij waren) dat niet 1 iemand uit het gezin in aanraking komt met de hulpverlener, maar meerdere uit het gezin hebben te maken met een soort problematiek

o

Gingen hun interesseveld verruimen 

1 in het gezin die een problematiek krijgt (bv. depressief worden) = de gevoeligste van het gezin  vertelt eigenlijk dat er iets fout loopt in het gezin = ‘de kanarie van het gezin’



Systeemdenker: onderzoeken naar het gehele systeem (hoe wordt er met elkaar gecommuniceerd, welke regels zijn er en wie bepaalt ze, wie volgt wel/niet, …)

Men gaat op zoek naar manieren om de zin van oorsprong te betrekken bij de opvang en begeleiding van het kind

2. Systemen Definitie Een systeem is een samenvoeging en een samenspel van elementen dat als geheel functioneert door de onderlinge afhankelijkheid van de elementen en dat voor de betrokken elementen bepaalde functies vervult.  Elk element binnen een systeem = afhankelijk van elk ander element + van het geheel (en omgekeerd)  Verandert er iets in 1 element  verandert er iets in de andere elementen = het systeem veranderd

Watzlawick - Definitie Een systeem zijn een aantal objecten, samen met relaties tussen die objecten en hun attributen. o Objecten = elementen van het systeem 

-

Gaat om individuen-die-communiceren-met-andere-individuen

o

Attributen = eigenschappen van die elementen

o

Relaties = maken systeem samenhangend

Vanuit systeemdenken kijken we ook naar het systeem in zijn totaliteit, hoe de elementen zich verhouden tot elkaar

Sociale systemen Definitie: Sociale systemen zijn netwerken van mensen waarbinnen ze met elkaar iets doen om een bepaald doel te bereiken  Doelen: materieel (iets maken of verwerven) of psychologisch (genieten) -

Samenleving is opgebouwd uit verschillende sociale systemen o

-

Bv. onderwijs, gezin, sportclub, samenleving, politieke partij, …

Paradigmashift: verschuiving van het kijken op het individu naar het grotere geheel (i.v.m. kinderbescherming) o

Vroeger werden de kinderen uit het gezin gehaald, nu gaat de hulpverlener vooral thuisbezoeken doen waar het gezinssysteem bekeken wordt 

o

Zorgt voor constructieve oplossingen

Tijdens het systeemgesprek 



Doet de hulpverlener aan observatie + krijgt een beeld van 

De aard en ernst van de problematiek



Rolverdeling in het systeem



Hoogte van de spanning



Mate van angst of agressie



Veiligheid



Kansen op een oplossing

Systeemgesprek = helpt bij de diagnostiek + is een interventie 



Samen met de betrokkenen wordt er gezocht naar maatregelen die de veiligheid van de gezinsleden tot de volgende afspraak bevorderen

Zoeken naar werkbare en heilzame elementen in het systeem en netwerk

Systeembenadering = specifieke, individuele problematieken worden in hun sociale context bekeken

 Problematieken krijgen werkelijke betekenis in de relaties die het kind onderhoudt en de reacties van anderen  Niet alleen aandacht voor de individuele diagnose, maar ook voor specifieke elementen in de omgeving

3. Kenmerken Verschillende kenmerken van systeemdenken !! 1) Totaliteit, Gestalt 2) Integraal, complex 3) Contextueel 4) Grenzen

3.1

5) Feedback 6) Circulariteit 7) Equifinaliteit

Totaliteit, Gestalt

Totaliteit, Gestalt Een systeem is een samenhangend, ondeelbaar geheel van elementen en hun onderlinge betrekkingen  1 beweging in 1 deel van het systeem geeft beweging in een ander deel van het systeem en in het systeem in zijn totaliteit  Gedrag van elk individu in een gezin is afhankelijk van het gedrag van alle andere leden en van het gezin zelf  Behandelen van een klacht van één gezinslid betekent niet noodzakelijk dat de gezinsinteractie zal veranderen en dat die groepsinteractie het probleem niet in stand zal houden  Systeem ≠ optelsom van de afzonderlijke delen  Zaken die systemen in beweging brengen

-

o

Scheiding

o

Ziekte

o

Dood van iemand

o

Ruzies

o

Verhuizen

o

Eerste lief dat in huis komt

o



Wordt voorgesteld als een mobiel, omdat wanneer in het mobiel 1 element beweegt, alles in beweging wordt gebracht

3.2

Integraal, complex

Integraal, complex - Vorm van holistisch denken o -

Holistisch = kijken naar het geheel en de samenhang binnen het geheel

Alle elementen zijn in ‘netwerken van relaties’ met elkaar en met het gehele systeem verbonden

o -

Mensen zijn niet de optelsom van verschillende deeltjes  het geheel is meer dan de som van de delen

Oog voor context (ook kleinste detail krijgt betekenis)

3.3

Contextueel

Contextueel = alles wat omheen een systeem zit en er invloed op heeft - Systeem ook invloed op de context - Contextanalyse = verhelderend met betrekking tot het functioneren in het systeem - Context bepaalt de betekenis die we aan een gedrag (kunnen) geven - Het gedrag dat men stelt in bv. een sportclub ≠ thuis of op school, vakantiejob, ...

3.4

Grenzen

Grenzen - Als systeem val je niet samen met de buitenwereld, er is altijd een grens -

Elk systeem kent een subsysteem o

-

Subsysteem = bestaat uit samenhangende entiteiten en componenten of kenmerken van deze entiteiten

Soorten systemen o

Gesloten systeem 

Duidelijke grens  weinig of geen beïnvloeding vanuit de omgeving = weinig verandering



Risico: verstarring en afsterven



Beïnvloeding in één richting mogelijk 

 o

Bv. zon die de aarde verwarmt

Hulpverlening: problematisch omdat ze moeilijk toegankelijk zijn + zich verzetten tegen gedragsverandering

Open systeem 

In contact met de omgeving  veranderingen + nooit rust



Kost energie om het evenwicht te behouden + voortbestaan te garanderen



Biedt de mogelijkheid tot noodzakelijke vernieuwing



Bv. sociale systemen 

Altijd open systemen, want er is wederzijdse invloed o

Er geraakt informatie van buiten naar binnen, en omgekeerd

o

Het systeem wordt in beweging gebracht = evolueert, groeit

3.5

Feedback

Feedback of terugkoppeling = een mechanisme waarbij elk element van een systeem de andere elementen beïnvloedt en tegelijk door hen wordt beïnvloed. Het is een ononderbroken proces - Doel: evenwicht of homeostase te bewaren of herstellen = vorm van constantheid o Homeostase  Evenwicht herstellen  Mogelijkheid om zich aan te passen  Systeem wil gehandhaafd blijven; bv. kinderen die de banden met de ouders doorknippen  is niet altijd definitief - 2 soorten o Positieve feedback  Leidt tot verandering van systeemregels en gewoontes  Tijdelijk verlies van stabiliteit en evenwicht

o

-



Verandering: bewerkstelligt door de informatie die van buitenaf komt en door de systeemleden wordt verwerkt



Interactie met andere systemen kan blinde vlekken in het eigen systeem blootleggen

Negatieve feedback 

Bestendigen van de bestaande toestand



Relaties en interacties worden gehouden zoals ze zijn



Gedragsverandering bij een lid probeert men tegen te gaan omdat nieuw gedrag het dynamische evenwicht van het systeem kan verstoren

Feedbackproces = circulair (er is geen begin en einde)

3.6

Circulariteit

Circulariteit - Ander type van oorzakelijkheid -

Geëvolueerd van een lineaire causaliteit naar een circulaire causaliteit o

Lineaire causaliteit: A is de oorzaak, B is het gevolg

o

Circulaire causaliteit: A en B kennen een continue, wederzijdse interactie/beïnvloeding 

Elke actie is tegelijk oorzaak en gevolg, stimulus en respons



Informatie + feedback lopen tegelijk in 2 of meer richtingen



Kent geen eenduidig begin- en eindpunt Van circulaire causale werkelijkheid is sprake in situaties waarin niet zozeer de één het gedrag van de ander veroorzaakt of andersom, maar waarin beide interactiepartners in gelijke mate elkaars gedrag oproepen, veroorzaken, voeden, in stand houden, bevestigen en versterken.

3.7

Equifinaliteit

Equifinaliteit = eenzelfde actuele situatie kan voortvloeien uit totaal verschillende oorspronkelijke situaties, terwijl eenzelfde oorspronkelijke situatie aanleiding kan geven tot totaal verschillende actuele situaties - Gevolg van circulariteit en omgekeerd - Eindresultaat wordt niet zozeer bepaald door de begintoestand, maar door de manier waarop met die begintoestand wordt omgegaan - Het hele systeem en elementen worden geviseerd - Focus ligt op het nu

4. Communicatie Communicatie - Essentie van alles -

Betekenis en kennis van de elementen wordt verleend door communicatie

-

Een systeem zijn personen die communiceren o

-

Identiteit wordt gevormd door de communicatie

Watzlawick o

Focust ligt op communicatie!

Communicatie loopt als volgt Zender (coderen)  boodschap  ontvanger (decoderen)  ononderbroken wisselwerking van het coderen en decoderen van boodschappen Bedoeling dat de ontvanger de boodschap begrijpt  door te decoderen Zender codeert - Coderen = het vormgeven van de boodschap door middel van de gedachten en gevoelens in woorden, beelden, gedrag etc. om te zetten -

Decoderen = ontcijferen, de boodschap proberen te begrijpen

Wanneer de boodschap wordt overgebracht, kan er ruis optreden (= hinderlijk geluid) Referentiekader van de betrokkenen (hoe ze tegen dingen aankijken): speelt een rol  iedereen heeft eigen gevoelens, waarden etc. Dit werkt als een filter. - Loopt fout als men geen rekening houdt met elkaars referentiekader

4.1

Regelmatigheden

Regelmatigheden in communicatie  Wetten o Communicatiewetten = uitspraken die noch vanuit de praktijk, noch op theoretisch niveau weerlegd kunnen worden o Bv. Axioma’s van Watzlawick  Regels

Communicatieregels = regelmatigheden in de menselijke communicatie die vaker wel dan niet voorkomen Patronen o Communicatiepatronen = reeksen interacties op betrekkingsniveau tussen twee of meer mensen, waarvan de aard en de volgorde van de gedragingen tussen de deelnemers in hoge mate voorspelbaar zijn o Problemen herleiden tot verstoorde communicatiepatronen of verstoorde interactiepatronen leidt tot problemen of verergeren ze o



4.2

Axioma’s van Watzlawick

Paul Watzlawick - Sleutelfiguur voor de communicatie-theoretische richting -

Boek pragmatics of human communication (1967): standaardwerk voor iedereen die met intermenselijke communicatie bezig is

-

Motto: “niet alleen wat we zeggen, maar vooral wat we niet zeggen”  non-verbale communicatie was ook belangrijk

-

5 axioma’s = grondslag van communicatie o

Je kunt niet niet communiceren

o

Inhouds- en betrekkingsniveau

o

Interpunctie

o

Digitaal en analoog

o

Symmetrisch of complementair

1) Je kunt niet niet communiceren o 2 mensen met elkaar in contact  automatisch communiceren o Ieder gedrag (zodra er een ander aanwezig is) is communicatie o DUS: je kan niet niet communiceren

o

Bij communicatie worden mensen wederzijds beïnvloed  Binnenkant/buitenkant  Binnenkant o Wat ik voel, denk, … o Kan een invloed hebben op de buitenkant o Van dit gedrag kan een ander enkel hypotheses (veronderstellingen) maken  Buitenkant

o Wat je zegt Overkant  De ander  Effect  Welke invloed heeft jouw communicatie gedaan op de ander  Context  Bv. Casus Veerle i.v.m. de buskaart Stoornissen axioma 1 

o



Wees ervan bewust dat je altijd invloed uitoefent op de ander 

Kijk naar het effect van je gedrag

2) Inhouds- en betrekkingsniveau o INHOUDSASPECT of rapportaspect = de inhoud van de boodschap  Wat je zegt  Digitale communicatie (komt bijna volledig overeen met verbale taal)  Buitenkant van de communicatie  Bv. casus Veerle: ‘jij gaat met de fiets naar school’ o BETREKKINGSASPECT of relatieniveau = hoe we willen dat de ander met ons omgaat (relatievoorstel)  Hoe je het zegt  Analoge communicatie (komt bijna volledig overeen met non-verbale taal)  Binnenkant van communicatie  Kan als metacommunicatie = communicatie via verkapte boodschappen  Het classificeert de vorm van de relatie die we hebben  Bv. casus Veerle: Goedele bepaalt de regels waarnaar Veerle moet luisteren  3 mogelijke reacties van de ander  Bevestiging: het officieel aannemen in een functie, toestemmen  Verwerping: afkeuren, afwijzen  Negeren: doen alsof iets of iemand niet bestaat o Stoornissen axioma 2  We zijn ons niet steeds bewust van het feit dat  Relatieboodschappen er zijn  

Er op relatieboodschappen wordt gereageerd

Voortdurende strijd om de aard van de betrekking, terwijl het inhoudsaspect van de communicatie steeds onbelangrijker wordt (bv. ruzies)

3) Interpunctie o Interpunctie = aanbrengen van leestekens, in een zin, door middel van punten en komma’s, maar ook in een communicatiestroom o Actie-reactie  Tijdens interactie met elkaar zetten ze spreekwoordelijke leestekens in die interactie  mensen gaan betekenis verlenen door te interpungeren  Mens heeft de nood aan afgebakende informatie-eenheden om het geheel te kunnen bevatten en dus begrijpen  Nood aan markeringen



o o

o

Nood aan beginpunten die meteen de oorzaak vormen of lijken voor telkens een nieuwe keten van gedragingen te vormen  Communicatietheorie: vaststaand beginpunt gaat niet o Elke mening is een subjectieve ordening van informatie  Elk persoon kent zijn eigen waarheid  Wat ik bedoel is niet per se waar voor de ander  Mijn waarheid is niet DE waarheid  Iedereen creëert zijn eigen waarheid waardoor ze in conflict geraken Het ordenen van de werkelijkheid kan op verschillende manieren Oorzaak-gevolg ketens  We zien eigen gedrag als een gezonde reactie op het overdreven gedrag van de ander  Ieder maakt een interpunctie waardoor men het begin van de keten bij de ander legt Stoornis axioma 3  Gebrek aan inzicht op de circulariteit  neerwaartse spiraal  Wat doen?  Door middel van metacommunicatie: durven onderkennen van de circulariteit (uit de cirkel stappen) o Je maakt communicatie tot onderwerp van het gesprek  Niet gemakkelijk, vraagt tijd, soms lukt het nooit  Herkaderen o Methode om mensen op andere manieren te laten interpungeren  Als begeleider ga je het negatieve label of etiket omdraaien  Relativeren  Positief heretiketteren

4) Digitaal en analoog o Digitale taal = gericht op inhoud  Wat je zegt  Verbale taal  Gebarentaal  SMOG  Braille  Conventionele communicatie: willekeurige relatie tussen teken en bekende  Mogelijkheden en beperkingen

 Kan grote complexiteit, abstracties en nuances aan  Doorgaans vrij eenduidig  Schiet tekort bij de communicatie over relaties, betrekkingen o Analoge taal = zegt meer over het betrekkingsniveau, de onderlinge relatie  Hoe je het zegt  Lachen  Wegkijken  Houdingen  Zuchten  Stilzwijgend zitten  Mimiek  Gebaren  Niet conventionele communicatie, afbeeldend, directe link tussen het teken en het betekende  Mogelijkheden en beperkingen  Beperkt in syntaxis = manier waarop en volgorde waarin de woorden en zinsdelen van een taal zinnen vormen = zinsleer  Niet eenduidig, gevaar voor dubbele betekenissen  Bepaalt de vormgeving van de relatie, is bij uitstek communicatie over betrekkingen  Hoe moeten we een boodschap opvatten o Stoornissen axioma 4  Misverstanden over woorden/digitale taal (vb. ASS)  Woorden met eenzelfde betekenis  Woorden letterlijk opnemen (een blik werpen op, …)  Misverstanden over analoge taal (door meerduidigheid)  Het kan helpen een woordje uitleg te geven, maar dat is niet steeds mogelijk (metacommunicatie)  Analoge en digitale communicatie zijn niet in overeenstemming  Ironie (vb. roepend zeggen dat je niet boos bent, …)  Paradoxale communicatie o Hebben een ziekmakende invloed op de ontvanger o Komt het vaak voor bij conflicten tussen partners o Een gevolg van een pragmatische paradox is bv. experimentele neurose bij dieren 5) Symmetrisch of complementair o Afhankelijk van het feit of de relatie gebaseerd is op gelijkheid of verschil o Symmetrisch = gebaseerd op gelijkheid Complementair = gebaseerd op verschil o Wie heeft het voor het zeggen EN wie laat het voor het zeggen hebben o Specificatie van axioma 2: betrekkingsaspect – relatievoorstel  NU: wie beheerst het relatievoorstel?  gaat over macht o Wie zit er in de one up = wie bepaalt, wie leidt, wie stuurt, wie neemt initiatief (↑) Wie zit er in de one down = wie volgt (↓) o Je kan je voorstellen als

o

 Gelijke  Leidende  Volgende De ander kan je voorstel  Accepteren  Verwerpen  Negeren Stoornissen axioma 5  Eénzijdig voorkomen van symmetrie of complementariteit  Starre complementariteit  Complementaire betrekkingen  Basis van verschil: relatievoorstel van de één overheerst, de ander volgt  Nemen en geven, zich onderwerpen en leiden, onderwijzen en leren, verzorgen en verzorgd worden, hoger en lager  ↑↓  De één domineert steeds, ander onderwerpt steeds  Men zoekt het verschil  Symmetrische escalatie  Symmetrische betrekkingen  Basis van gelijkheid: men wil eigenlijk hetzelfde  Neiging naar competitie  ↑↑  Ieder probeert gelijker te zijn aan de ander  Wedijver krijgt de bovenhand  Competitieve symmetrie  Basis van geweld in gezinnen = gevaarlijke interactiepatronen

5. Systeem therapeutische stromingen Systeemtheorieën of scholen - Cybernetische school -

Strategische school

-

Structurele school

-

Contextuele school

5.1

Cybernetische school


Similar Free PDFs